De Nieuwe Stem. Jaargang 6(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 408] [p. 408] Elisabeth Zernike Verzen Velen hebben met zich mee genomen Van mijn rijke leven enkle rafels; Doch een lange slip met bloempatronen, Vreemde vogels, lichte wolkgevaarten, Rust bij u, die nog kunt binnentreden In den zachten schemer van den avond, Nu een vroege ster de stilte wijdt. - Maar ik weet dat gij mijn oogen mijdt. Zijn voor u de bloesems van 't verleden Dan verpulverd tot een dooden geur? Vreest gij dat ik, pralend met hun kleur, U zal roepen van het hoog getouwe Waar gij droomend weeft en machtig zijt? Draagt gij alles over aan den tijd, Dat u kwetst mijn nimmer uitgesproken, Enkel in een glans zich openbarend Zoet besef van trouw aan onze jeugd? Rondeel Mijn lief, gij kunt mij niet beminnen; Wat baat het heimelijk geween, Waartoe de glans die mij verscheen En al het argeloos bezinnen, Zoo ik geen nieuw gebaar kan winnen? Ik ben geknecht door het verleên, - Mijn lief, gij kunt mij niet beminnen. Ontluisterd, dooven hart en zinnen, Ik word gelijk een grauwe steen En gij stroomt ruischend langs mij heen, Vermetel als in eerst beginnen! Mijn lief, gij kunt mij niet beminnen. [pagina 409] [p. 409] Bij een schilderij van Morandi Het duistert al, de hellingen zijn groen, De boomen spieglen roerloos in den vijver; Ik zie geen hemel, loover dekt hem af, Maar op den bodem van het water ligt Een zon en gloeit omhoog, - het stille vlak Met alle spiegelbeelden is groen-goud. Zoo is het in mij: kleuren worden oud, Het duistert al... maar eensklaps door een wak In mijnen kommer breekt verzonken licht En maakt het water van de ziel doorschijnend. Wat recht oprijst, als boomen in hun groen, Zijn de gestalten die mij knielen doen. Ik zie de rozen in het open raam Zacht kleuren op het tintelend azuur, Waar zwaluwen hun arabesken schrijven. Ik zou wel enkel schouwend willen blijven Om deel te hebben aan dit schoon verzaam, - Maar rozen welken in het zonnevuur. Ach neen... lang voor de hemel duistren gaat Heeft ongeduld mijn aandacht al gebroken. Ik ben de mensch die rusteloozer leef Dan vlugge vogels, vuren hel ontstoken En vallend water dat de rotsen slaat, Ik droeve god, die naar onthechting streef. Vorige Volgende