| |
| |
| |
A. Perdeck
Bernard Shaw
II
Midden in de oorlog, in 1942, schreef hij in The New Statesman, toen het Engels volk vervuld was van dankbaarheid over de houding van de Russen: ‘Ik heb de volkeren aangeraden het communisme te aanvaarden en ze precies verteld hoe ze dit doen moesten zonder elkaar de hals af te snijden. Maar als ze verkiezen dit te bereiken door wèl elkaar de hals af te snijden betekent dit nog niet dat ik daarom geen communist ben.’ En elders: ‘Als ze beginnen te schieten kruip ik onder het bed en kom pas weer te voorschijn wanneer ze zakelijk kunnen worden.’ En daarbij liet hij niet af er voortdurend [en daarmee ergerde hij zijn tegenstanders natuurlijk nog het meest] op te wijzen dat alles wat de vijand in de schoenen wordt geschoven net zo goed, zij het in andere vorm, dicht bij huis ook te vinden was. De dictators en de sadisten waren niet alleen in Duitsland, Italië en Rusland te vinden, maar evengoed in Engeland, in elke fabriek, op elk kantoor, in elke school. En verschrikkelijk als een revolutie kan zijn, de oorlogen die de tegenstanders van het communisme organiseren zijn minstens even verschrikkelijk en dragen juist in zich de kiemen van nog vreselijker revoluties en uitspattingen en onderdrukkingen.
Hij begon meer en meer in te zien dat zijn vroegere oppositie tegen geweld en dictatuur door de gebeurtenissen der laatste tientallen jaren onjuist was gebleken. In zijn persoon was Shaw, meer nog dan andere Engelse socialisten, de ‘nette’ burgerman, die door geweten en verstand gedwongen werd de kant van de revolutie te kiezen en niet door temperament of aanleg. ‘Ik ben’, zegt hij in de voorrede tot Major Barbara, ‘een revolutionair schrijver, omdat onze wetten elk recht onmogelijk maken; onze vrijheden alle vrijheid vernietigen; ons eigendom georganiseerde roof is; onze moraliteit niets dan onbeschaamde huichelarij.’ Maar daarom zag hij niet minder duidelijk dat ook de revolutie door misdadigers kan worden benut, en hij gaat verder: ‘Ik ben een vijand van de bestaande orde om goede redenen; maar dat maakt mijn aanvallen niet minder nuttig voor mensen die er de vijand van zijn om kwade redenen.’ Dat risico heeft hij wel degelijk gezien en vaak is hij er op terug gekomen. Maar met zachtheid en philantrophie kan de maatschappij niet gered worden. Dat was ook de fout en de zwakheid van het Leger des Heils al had het, waarschijnlijk onbewust, Bloed en Vuur als zijn symbool gekozen, vaag begrijpend dat het niet genoeg is ‘de duivel te lijf te gaan met gebeden - je moet ook met hem vechten.’
| |
| |
En zo is het tevens met de democratie. Telkens weer verklaart hij dat het in onze dagen niet meer gaat om democratie of dictatuur, maar om socialisme of kapitalisme. ‘Democratie gekoppeld aan kapitalisme is leugen.’ Zuiver parlementaire actie kan ons niet bevrijden, en, paradoxaal als Shaw [met opzet] steeds is legt hij deze opvattingen in de mond van zijn grootkapitalist en wapenfabrikant Undershaft, die echter eerlijk is en onpartijdig: ‘Zolang de mensen vrijuit over de politiek redeneren zullen ze niets anders doen dan netjes voor hun dagelijks brood werken.’ En tot Barbara's verloofde zegt hij: ‘Als jullie goede mensen liever preekt en je terug trekt inplaats van mijn wapens te kopen en daarmee de geldwolven te bevechten dan moeten jullie er mij geen verwijt van maken!’ Was hij communist in de zin die de kranten in onze dagen aan dat woord geven? Een slaafse navolger van wat Moskou, en ‘dus’ Stalin dicteert? De vraag stellen is - voor ieder die Shaw kent - de vraag beantwoorden. Hij was en bleef een groot bewonderaar van Stalin, een groot vriend van het revolutionaire Rusland en zijn leiders. Maar wat men tegenwoordig stalinisme noemt, verwierp hij even grondig als hij alle blinde navolging, alle onderworpenheid verachtte. Maar, zei hij, het stalinisme is niet enkel onder communisten te vinden, niet alleen in Rusland: elk land levert er voorbeelden van, elke politieke partij toont het in de een of andere vorm. Men zou van het communisme van Shaw kunnen zeggen dat het 't communisme is zoals men het in Rusland waarschijnlijk graag zou willen zien, maar waaraan men daar nog lang niet toe is, nog niet toe kan zijn. Maar het experiment had zijn volle sympathie en eindeloze belangstelling. Met zijn meester, Sidney Webb [die zoals men weet samen met Beatrice een vrij uitvoerig boek over het nieuwe Rusland heeft geschreven] was hij vol bewondering voor Stalin. Daarom wachtte hij vol vertrouwen het einde van de
oorlog af en verzekerde iedereen reeds in 't begin dat Hitler ‘niet de minste kans had tegen Stalin’. Gedurende het genoemde bezoek aan Moskou had hij ook een onderhoud met Joseph Stalin, waarvan hij later getuigde dat het ‘the most vivid of all my cherished memories’ is gebleven. Uit de kranten heeft men kunnen zien dat op de schoorsteenmantel vlak boven het bed waarin hij stierf twee grote portretten stonden: een van Gandhi en een van Stalin.
Het betekent een volkomen miskennen van Shaw's levenshouding wanneer men nu, nu het communisme bij velen in de slechtst denkbare reuk staat, niet wil zien dat Shaw leefde en stierf als een socialist die in het moderne communisme en in de U.S.S.R. wel degelijk de verwerkelijking of althans de gedeeltelijke verwerkelijking van de vroegere idealen zag. Als profeet ging zijn blik ver in de toekomst, voorbij aan de hindernissen en het leed die op de weg naar die toekomst overwonnen moeten worden.
| |
| |
Men heeft er vaak op gewezen dat het moderne socialisme of communisme vele puriteinse trekken vertoont. Ook in dit opzicht staat Shaw er dicht bij, dichter dan vele andere bekende socialisten van het Westen. Het puritanisme komt in zijn beschouwingen over de maatschappij, over de godsdienst, over de moraal, duidelijk naar voren; vormt ook een gedeelte van de achtergrond van zijn stukken. Ook is het een door en door Engels puritanisme. Zijn pose alsof hij, omdat hij toevallig in Dublin was geboren [hoe gemakkelijk had het met een vader als de zijne niet net zo goed in Londen kunnen zijn] een Ier was nam hij bewust aan, omdat hij aldus de Engelsen kon zeggen wat hij wilde en op de manier waarop hij het wilde. Van een Engelsman hadden de Engelsen het niet ‘genomen’. Maar hij had niets, maar dan ook werkelijk niets van wat men Keltisch en Katholiek en typisch voor een Ier kan noemen. De woorden van Cauchon in Saint Joan: ‘Krab een Engelsman en je vindt een Protestant’ zijn ook van toepassing op Shaw! Want hij was door afkomst en opvoeding en zelfs door zijn physieke gesteldheid een onmiskenbaar product van het Engelse protestantisme, dat zozeer het accent legt op zelfbeheersing en gezond verstand. Dit natuurlijk afgescheiden van het dogmatische protestantisme, waarvan Shaw al even weinig wilde weten als van welk kerkelijk geloof ook. Zijn puritanisme was positief, was Lebensbejahung, een vreugdevol aanvaarden van het leven in al zijn vormen:
‘Dit’, zegt hij in de brief aan zijn vriend Walkley in de Voorrede van Man and Superman, ‘is de ware vreugde in het leven: gebruikt te worden voor een doel dat je zelf als iets machtigs gevoelt; volkomen opgebruikt te zijn voor je op de vuilnisbelt wordt geworpen; een natuurkracht te zijn inplaats van een klein zelfzuchtig brokje kwaaltjes en grieven, dat zich er over beklaagt dat de wereld er zich niet op toelegt je gelukkig te maken.’ Een afkeer van alle oude-wijverij, van alle valse sentiment, van alle huichelarij. En die afkeer uitte hij in woorden die de mensen van zijn tijd wel mòèsten ergeren. Maar zonder de mensen te ergeren, zei hij, kun je ze ook niet tot denken stimuleren. Als ‘beroepsopruier’ had Shaw in zijn jeugd dat gemak in het debateren, die snelle en rake manier van antwoorden verkregen die o.a. zijn dialogen zo levendig maken. En de mensen vatten het verkeerd op en maar al te vaak persoonlijk. Toch was Shaw nooit persoonlijk, men kan beter zeggen dat hij personen als symbolen voor bepaalde gedachten en bewegingen nam, die hij wilde aanvallen. Mensen die hem in het publiek hebben horen debateren getuigen hoe hij nooit zijn goedmoedigheid verloor. Dan dachten de betweters dat hij maar gek deed en al die dingen alleen maar zei om het leuke er van. Hij was, al zou hij zichzelf niet zo genoemd hebben, een voorbeeld van dat Engelse ideaal: de gentleman. Daarom zei hij de dingen niet zo scherp als misschien wel nodig ware geweest, en dat namen de ‘erge’ revolutio- | |
| |
nairen hem weer kwalijk. In het gewone leven moet hij een en al wellevendheid en goedhartigheid zijn geweest, maar zodra het om een oordeel ging over wat er in de wereld gebeurde, mocht alleen het verstand de doorslag geven, zonder sympathie of antipathie. Zijn bewonderenswaardige vitaliteit en gezondheid, ongetwijfeld voor een goed deel het resultaat van een bewust-verstandige levenswijze, verlieten hem
nooit. De twee verpleegsters die hem in zijn sterven verzorgden hebben er nog van getuigd: hij was altijd zo vol grappen, ‘so full of fun’, dat zij vergaten dat ze een oude, bijna honderdjarige man voor zich hadden.
Die goedgehumeurdheid vindt men ook terug in zijn kunst. Hoe scherp ook de aanvallen mogen zijn op al die zotte ijdelheid en de domheid van zijn karakters toch hebben ze nooit iets bitters of rancuneus. Hij combineerde daarbij een ‘gezond’ d.w.z. een op de praktijk gericht verstand met grote kennis, twee dingen die zo zelden samen gaan, en hij was steeds bereid die twee in dienst van iedereen te stellen.
Het heeft lang geduurd dat men hem op zijn werkelijke waarde ging schatten, en nog zijn het betrekkelijk maar weinigen, als men in aanmerking neemt hoe lang hij zijn tijdgenoten heeft bezig gehouden. Hij kan er op bogen door vertegenwoordigers van zowat alle richtingen van menselijk denken miskend, bespot en beschimpt te zijn. Een Kropotkin ergerde zich aan Shaw's uitspraken over de wetenschap, een Tolstoy berispte hem over zijn houding tegenover God, een Lenin had het over zijn kleinburgerlijke opvattingen en Churchill stootte zich aan zijn socialisme en communisme. Ezra Pound liet zich minachtend uit over Shaw's kunst; T.S. Eliot lachte om zijn Life Force.
Maar nu het stil om hem is geworden zien we wel dat bijna alles waarvan men Shaw verkeerd heeft beticht berustte op een eenzijdige uitleg van zijn woorden. Nergens heeft Shaw ernstig wetenschappelijk onderzoek bespot, integendeel, hij was vol belangstellende nieuwsgierigheid. Hij hoonde slechts het publiek dat volgens zijn [en Tolstoy's] overtuiging van de wetenschappelijke ontdekkingen niets begrijpt, maar zich voor de wetenschap buigt zoals het zich voorheen voor de kerk boog. En hij bespotte de priesters van dit nieuwe [bij]geloof, de professoren die zich laten bewieroken en zich zo voelen omdat ze geleerd zijn. Maar geleerdheid op zichzelf is niets: ‘de geleerde is een luilak die zijn tijd doodt met studie’ [Maxims for revolutionists].
Hij rustte niet voor hij tot het wezen van wat er beweerd wordt was doorgedrongen. Naar aanleiding van wat er in Man and Superman staat schreef Tolstoy hem verwijtend: ‘U schijnt een God aan te nemen wiens doel en streven voor U begrijpelijk is.’ Maar ook dat was niet juist: Shaw zegt wel dat we de uitwerking van de Life Force kunnen nagaan, maar het doel en
| |
| |
streven blijft een mysterie. In die dagen hadden deze controversen meer belangstelling dan later. Het was de tijd dat de meer behoudende elementen in de godsdienst en in de kerk het beste middel zagen tegen het opkomende socialisme en de revolutionaire stromingen in alle landen. De tijd, dat Kaiser Wilhelm der Zweite, het enfant terrible onder de vorsten, uitriep: ‘Das Volk soll Religion haben!’ Die houdingen lokten, hoe kon het anders, vanzelfsprekend menig bijtend commentaar van Shaw over kerk en geloof uit.
Een staatskerk als de Anglicaanse was vanzelfsprekend vaak het doelwit van zijn scherpe uitvallen. In Back to Methuselah noemt hij dit instituut ‘een bederf voor de jeugd, een gevaar voor de staat en een hindernis voor de broederschap van de heilige geest’. En hij laat niet na ernstige bewijzen voor zulk een bewering aan te voeren. In latere jaren bracht hij tegenover het algemeen geldende geloof zijn idee van de Levenskracht, de ‘Life-Force’, waarvan Chesterton zei: hoe kan men nu een verbindingsstreepje aanbidden. Maar het ging Shaw niet om aanbidden; hij probeerde slechts een redelijke verklaring voor het onverklaarbare te geven, een hypothese om op voort te bouwen. Men kan zijn denkbeelden dienaangaande weer het beste in de voorreden vinden, vooral in die van Man and Superman en Back to Methuselah. Als Shaw daarbij geijkte termen zoals de woorden God en Heilige Geest gebruikt geeft hij er zijn eigen betekenis aan. Al kon hij zich dan niet met kerkelijke dogma's en belijdenissen verenigen - het geborneerde materialisme van de negentiende eeuw doorzag hij als iets onzinnigs. Shaw, net als de door hem zo bewonderde Samuel Butler en andere denkers uit die dagen keerde zich tegen de conclusies waartoe Darwins onderzoekingen en ontdekkingen hadden geleid, zoals men o.a. ook weer in Back to Methuselah kan zien. Tegenover Darwin's natuurlijke selectie, die Shaw liever ‘circumstantial selection’ noemt, zet hij zijn scheppende evolutie, ‘creative evolution’ en wijst er op hoe Darwin's theorie van ‘Survival of the fittest’ ellendige invloed had op de geesteshouding der mensen en o.a. het militairisme in de handwerkte! Telkens weer toont hij aan dat zo iets als geloof ook een deel van's mensen geestelijk arsenaal zal vormen. Steeds zal de mens naast hetgeen hij weet ook een opvatting willen bezitten over wat het weten niet kan
omvatten. En daarom, omdat hij dit alles zelfstandig doordacht, kon hij in zijn Saint Joan tegelijk de betekenis van het geloof en de geest van de Middeleeuwen uitbeelden zoals nog niemand dat vóór hem had gedaan, juist omdat hij ook het geloof als een der steeds wisselende uitingen van de menselijke geest zag, beseffend dat ‘de wijze waarop wij denken verandert precies als de wijze waarop we ons kleden en dat het voor de meeste mensen moeilijk, zo niet onmogelijk is op een andere wijze te denken dan in die van hun eigen tijd’.
| |
| |
Hij maakt, zoals hij in de voorrede tot Major Barbara uiteenzet, verschil tussen Christianity en Crosstianity, hetgeen we zouden kunnen vertalen als het verschil tussen het belijden of volgen van de leer van de Christus der evangeliën aan de ene kant en het geloof in het kruis, dat wil zeggen in een galg, aan de andere kant, een symbool waarvan hij walgt [the Cross which I loathe as I loathe all gibbets] omdat het 't symbool is van haat en wreedheid, van wraak en straf en door de eeuwen als zodanig werd gebruikt.
Wat Shaw van het geloof in het algemeen en van het Christelijk geloof in het bizonder denkt heeft hij onomwonden en naar mijn idee duidelijk voor iedereen uiteengezet in zijn lange voorrede tot Androcles and the Lion. Het zou mij niet verwonderen als latere generaties in deze voorrede een der meest gezonde, een der meest eerlijke, en in de grond meest eerbiedige commentaren op het Nieuwe Testament zullen zien.
Dat Shaw's figuren geslachtloos zouden zijn is voor iemand die zijn werk kent en zijn toneelstukken goed gespeeld heeft gezien, moeilijk vol te houden. Maar ook hier waren zijn scheppingen reacties op de opvattingen van zijn [en onze] tijd. In zijn voorreden en op andere plaatsen heeft hij het duidelijk gemaakt hoe de conventionele, vaak leugenachtige en onzedelijke opvattingen over het liefdeleven, het bedekken met een valse romatniek van de verhouding der geslachten, hem er toe bracht zijn personen uit te beelden zoals hij dat deed. Dat begint al met Mrs. Warren's Profession. Hij had zijn tijdgenoten van het einde der vorige en het begin van deze eeuw nauwelijks op een scherper manier de waarheid kunnen zeggen. Zij voelden zich dan ook diep beledigd en het stuk werd onderdrukt. Daar vertelde me deze auteur aan de Engelsen dat het houden van een bordeel heus nog niet de ergste vorm van kapitalisme is en dat prostitués ook mensen zijn, slachtoffers van een rotte maatschappij. Daar nog bij een dominee met 'n verleden en een baronet als aandeelhouder! En omdat Shaw Mrs. Warren niet aanvalt concluceerde men dat hij zo een vrouw dus verdedigt. Shaw's moraal ging aan de meesten voorbij. Maar hij zette zijn strijd voort en in Man and Superman en latere stukken heeft hij nog eens uitvoerig zijn opvattingen over de verhoudingen der geslachten uiteengezet. Het gaat bij hem om de maatschappelijke toestanden die ook het liefdeleven hebben vergiftigd en een kunst hebben geschapen die druipt van zwoele erotiek. Ook het huwelijk wil hij tot zijn juiste proporties terug brengen, als een menselijk instituut, dat past bij een geordende maatschappij, maar op zich zelf noch goed noch kwaad is en zeker niets te maken heeft met moraliteit. Als Don Juan in de hel uitroept: ‘Het huwelijk is het meest losbandige van alle menselijke instellingen: dat is het geheim van zijn
popu- | |
| |
lariteit’ dan laat hij er op volgen: ‘De verwarring van huwelijk met zedelijkheid heeft meer dan enig andere vergissing er toe bijgedragen om het geweten van het menselijke ras te ruïneren.’ En in zijn ‘Maxims’ zegt hij het nog wat duidelijker: ‘Het huwelijk is daarom populair omdat het een maximum van verleiding combineert met een maximum van gelegenheid.’ Maar met een natuurlijk instinct en met moraliteit heeft dit instituut niets te maken. Shaw laat ook doorschemeren dat het liefdeleven wel eens andere vormen in de toekomst zou kunnen aannemen dan we nu kennen. Dat de mens van nature monogaam zou zijn acht hij een sprookje; dat polygamie in onze tijd geen kans heeft ligt aan de maatschappelijke omstandigheden: ‘Polygamie, zoals die geprobeerd is onder de Mormonen is niet vol te houden door de opstand er tegen van de massa minderwaardigen die daardoor tot het celibaat zou worden veroordeeld. Want het moederlijk instinct van een vrouw leidt haar er toe een tiende deel in een eersterangs man te verkiezen boven het exclusieve bezit van een derderangs man.’
De liefde der geslachten voor elkaar is de Levenskracht, de ‘Life-Force’ aan het werk om zich te handhaven en zich te bestendigen. En ook deze drang hoort onderworpen te zijn aan het gezonde verstand. Maar ‘omdat we lafaards zijn verhinderen we de natuurlijke keuze in zijn werk, en omdat we luilakken zijn verwaarlozen we de kunstmatige selectie, onder de dekmantel van fijngevoeligheid en zedelijkheid.’ [In ons land zou hij er waarschijnlijk aan hebben toegevoegd: godsdienst]. De drang tot paren is [volgens hem] sterker bij de vrouw dan bij de man; vandaar dat zijn vrouwenfiguren zo vaak de jagers zijn op het wild dat man heet.
Het is best mogelijk dat de conventionele opvattingen over het geslachtsleven in Engeland ook zonder Shaw rationeler zouden zijn geworden, maar we kunnen ons Shaw in de omwenteling ook op dat gebied niet meer wegdenken. Ook in deze dingen waren zijn ogen open gegaan door zijn kennismaken met Ibsen's werk en zijn The Quintessence of Ibsenism, van 1891, een van zijn diepzinnigste critische essays, resultaat van een lezing voor de Fabians in 1890 gehouden, werd vooral daarom gepubliceerd omdat de opvoering van Ibsen's ‘Spoken’ in het Independent Theatre een geweldige storm van ‘zedelijke verontwaardiging’ in de kranten had veroorzaakt.
Ook Shaw moest ondervinden dat niets sommige mensen zo kwaad kan maken als aanvallen op hun zedelijke belijdenissen. Men werd persoonlijk en begon zich bezig te houden met het geslachtsleven van de schrijver zelf. Dat was niet moeilijk want Shaw leefde al lang in een glazen huis; van geen tijdgenoot is zoveel intiems bekend geworden. Men verdiepte zich in Shaw's verhoudingen tot de vrouwen, tot de vele actrices die hij had leren kennen; vooral natuurlijk in zijn langjarige en vreemde liefde- | |
| |
per-brief met de mooiste en meest gevierde: Ellen Terry, op wie, zoals Shaw in een van zijn ‘Pen-Portraits’ bekent, ‘in de laatste 25 jaar van de 19de eeuw iedere beroemde man verliefd was’. Men haalde zijn schouders op over zijn late en lange huwelijk; zijn kinderloosheid en zoveel meer. Men weet hoe vooral het boek van Frank Harris ‘Bernard Shaw’ zich al zeer in het bizonder met deze dingen heeft bezig gehouden, waaraan het waarschijnlijk zijn succes te danken had. Een enigszins louche figuur, deze Harris, eens de redacteur van de Saturday Review, die Shaw in het zadel zette, avonturier en hoogst onbetrouwbaar in zijn verhalen over zichzelf en anderen. Toen hij in 1931 stierf, 76 jaar oud, had hij het laatste hoofdstuk juist af en hij liet de proefdruk over aan Shaw. Deze zegt in het nawoord dat hij veel rare karweitjes in zijn leven op te knappen kreeg, maar dat dit wel 't vreemdste was! Maar, zoals we van hem kunnen verwachten, hij heeft zorgvuldig alles, ook de malste dingen die er over hem in het boek worden gezet, nagekeken en laten staan en zich ongetwijfeld geweldig geamuseerd toen bij de publicatie zijn tegenstanders hem op grond van Harris' ‘onthullingen’ van alle kanten over zijn liefdeleven verwijten gingen doen en er de verklaring van al zijn perversiteit in vonden!
In dit verband is het verhaal dat Shaw van het bezoek van een Fransman vertelde beter op zijn plaats. ‘Wat,’ riep deze uit, ‘ik had gedacht een groot man te ontmoeten en ik vind hier een burgerlijk interieur en een dame die er alle schijn van heeft zijn echtgenote te zijn!’ De bondigste toelichting op Shaw's liefdeleven is het gezegde dat in de mond van mevrouw Patrick Campbell wordt gelegd: Wanneer Shaw zou beginnen biefstuk te eten laten dan de vrouwen oppassen!
Het ‘épater le bon bourgeois’, het op stang jagen van zijn zelfgenoegzame landgenoten, was voor Shaw het middel om de mensen tot het luisteren naar zijn boodschap te dwingen. Hij wist dat hij een roeping had, dat het hem was gegeven de werkelijkheid duidelijker te zien dan de meesten. En hij heeft lang genoeg geleefd om te ondervinden hoe zich de opinie te zijnen opzichte en ten opzichte van wat hij verkondigde begon te wijzigen. Dat veel van wat hij heeft geschreven op de jongeren van onze dagen geen indruk meer maakt komt eenvoudig door het feit dat dit alles nu in Shaw's geest is veranderd, gewoon is geworden. Bovenal moeten wij niet vergeten dat, al hield hij zich nog zo met de problemen van de dag bezig en al richtte hij zijn scherpe aanvallen op de bestaande orde, hij dit alles in de eerste plaats ook binnen de kunst van het toneel trachtte te brengen.
Hij wilde wel degelijk populair zijn opdat de mensen naar hem zouden luisteren. Maar nooit heeft hij die populariteit nagestreefd ten koste van zijn karakter of zijn eerlijkheid. Er zijn genoeg ogenblikken geweest dat
| |
| |
hij alle populariteit verloor, zonder dat hij probeerde haar terug te winnen door de mensen naar de mond te praten. Hij ontzag de ‘heiligste’ gevoelens van zijn volk niet, zoals dat heet. Toen hij kort na het uitbreken van de eerste wereldoorlog zijn Commonsense about the War publiceerde scheelde het weinig of ze hadden hem gelyncht of in de gevangenis gegooid [een compliment voor de Engelsen dat dit niet is gebeurd - bij ons zou geen enkele drukker de publicatie hebben aangedurfd]. Dit opstel verscheen als supplement van ‘The New Statesman’ in November 1914. In de door de bladen aangewakkerde anti-Duitsheid die in de eerste tijd tot zulke zinloze excessen leidde, zag Shaw geen heil, niettegenstaande zijn vanzelfsprekende afkeer van het Pruisendom waarvoor hij het prachtige woord ‘Potsdamnation’ smeedde. In dit opstel zei Shaw dat het nu na een maand oorlog tijd werd de zaak eens nuchter te bekijken. Als de soldaten hun verstand zouden gebruiken dan zouden ze hun officieren neerschieten en naar huis terug gaan om hun gewone werk te hervatten. Dat was dus het oude principe van alle revolutionairen: als er geschoten moet worden, schiet dan op hen die je dat bevelen! Maar hij veroorzaakte waarschijnlijk nog veel grotere toorn door het de Engelsen duidelijk te maken dat de Duitse Junker ook een Brits ‘instituut’ was. De militaire wetenschap noemde hij een pseudo-wetenschap. Hij hekelde de rol van Edward Grey, die de wereld tot op het laatste moment in twijfel liet over de rol die Engeland bij een eventuele oorlog zou spelen. Shaw vertolkte daarmee tenslotte niet enkel zijn eigen persoonlijke opvattingen. Bij het uitbreken van die oorlog woonde ik in Engeland en ik weet nog hoe de kranten berichtten van pro-Engelse demonstraties in Berlijn, waar men meende dat Engeland neutraal zou blijven, en hoe de Oxfordse universiteit [of althans vertegenwoordigers er van] een pamflet uitgaf met
als motto: geen oorlog met Duitsland, het land waar wij Engelsen zoveel aan te danken hebben. En opnieuw riskeerde Shaw alle populariteit toen hij in de tweede wereldoorlog, nadat Duitsland en Rusland Polen hadden verdeeld, Engeland aanraadde nu maar vrede te sluiten want het verder voeren van de oorlog zou slechts de grootste ellende ten gevolge kunnen hebben.
Hoe profetisch klinken reeds nu vele van zijn woorden en hoe profetisch zullen ze in latere eeuwen de mensen toeschijnen die eenmaal op onze dagen zullen terugzien! In zijn Commonsense about the War, nu reeds bijna veertig jaar geleden geschreven voorspelt hij: ‘Het grote gevaar dat voor ons ligt, is het gevaar dat wij wapens uitvinden die in staat zijn de beschaving sneller te vernietigen dan wij in staat zijn mensen voort te brengen waarvan we kunnen vertrouwen dat zij die wapens op een wijze manier gebruiken.’
| |
| |
Hadden wij maar geluisterd! Ik ben er van overtuigd dat de mensheid hoe langer hoe meer zal gaan inzien dat Shaw eigenlijk altijd gelijk heeft gehad, dat hij de profeet is geweest die het heden volkomen doorzag en tegelijk tot in een verre toekomst doordrong die voor de meesten een gesloten boek lijkt.
Daarom kan men zijn stukken niet uitsluitend uit een aesthetisch [of zo men wil, poëtisch] standpunt beoordelen. Daarom is het volkomen dwaas van een verloochening van een talent te spreken. Wie zal kunnen voorspellen wat komende geslachten het meest zullen waarderen? Wie kan met zekerheid de stukken noemen die blijvend zullen zijn? Is dit voor tijdgenoten ooit wel mogelijk? Het lijkt vanzelfsprekend dat zo een stuk als The Philanderer en, in nog meerdere mate, zulk een puur gelegenheidsstuk als Geneva nooit meer enige kans zullen hebben. Maar wat kunnen we van de smaak van komende geslachten zeggen? Het is zeker dat Shakespeare's tijdgenoten andere stukken en andere gedeelten van die stukken waardeerden dan wij. Wie had kunnen vermoeden dat een toneelstuk als Fanny's First Play, op het ogenblik nauwelijks meer genoemd, een zo lange reeks voorstellingen zou beleven, zo iets als zes- of zevenhonderd? Of dat Widowers' Houses, dat in 1892 op de planken kwam, daarna dertig jaar ‘dood’ was, in onze dagen weer een groot succes zou worden?
De poëzie en de boodschap zijn twee kanten van elke kunst en bij Shaw vinden wij op het ogenblik een teveel aan boodschap. Maar dit verleent juist het dramatische aan zijn stukken. Shaw's kunst geeft veel meer dan wat men onder dit woord gemeenlijk verstaat; zijn leven lang heeft hij geprobeerd dit de critici duidelijk te maken. Het is de kunst die een Tolstoy verlangde en die de Russen van nu van de nieuwe mensheid hopen! Dan zal men in de toneelkunst het drama-van-denken verkiezen boven het drama-van-handelen of het drama-van-reciteren. Het is moeilijk te ontkennen dat Shaw althans in zijn beste stukken er in geslaagd is denken en handelen tot een eenheid te brengen. In Heartbreak House, Saint Joan, Back to Methuselah, is de ‘propaganda’ deel van het drama zelf geworden; ons denken wordt er door meegesleept en ons hart ontroerd als bij de meest dramatische situaties. Bij de opvoering van Saint Joan in Engeland vergaten de toeschouwers alle problematiek dienaangaande. Als Johanna tegen het einde zich tot de Inquisiteur richt in haar verontwaardiging over diens rechtspraak zijn haar woorden tegelijk de ‘propaganda’ van Shaw tegen de rechtspraak in onze wereld van heden:
‘Jullie verbeeldt je dat leven niets anders is dan zo dood als 'n pier te zijn. Ik ben niet bang voor brood en water: Ik kan van brood leven, wanneer heb ik ooit om meer gevraagd? Het is niet erg water te drinken als het water zuiver is. Brood betekent geen smart voor mij en water niets be- | |
| |
droevends. Maar mij weg te sluiten van het licht van de hemel en het gezicht van de velden en de bloemen; mijn voeten te ketenen zodat ik nimmer meer met de soldaten kan uitrijden, nimmer meer de heuvels beklimmen, mij te dwingen smerige vochtige duisternis in te ademen en mij weg te houden van alles wat mij tot de liefde van God kan terugbrengen als jullie gemeenheid en dwaasheid mij in de verleiding brengen Hem te gaan haten; dit alles is erger dan de oven in de Bijbel die zeven keer verhit werd. Ik zou het kunnen stellen zonder mijn strijdros; ik zou me kunnen voortslepen in een rok. Ik zou het kunnen dulden dat me de banieren en de trompetten en de ridders en de soldaten voorbij gingen zoals ze dat aan de andere vrouwen doen, als ik maar nog de wind in de bomen kon horen, de leeuweriken in de zonneschijn, de jonge lammeren blaten in de frisse lucht, en de gezegende klokken die mij mijn engelenstemmen zwevend op de wind sturen...’
In de voorrede tot Mrs Warren's Profession, dus in een van zijn eerste stukken, zegt hij ons al waaraan hij zich zal gaan houden. ‘Het zuivere drama van gevoel is niet meer in handen van de toneelschrijver; het is door de musicus geannexeerd... Romeo en Juliet, met de lieflijkste Juliet, is droog, vervelend en rhetorisch vergeleken met Wagner's “Tristan” [waaraan hij op zijn Shaw-manier niet nalaten kan toe te voegen: ook al weegt Isolde tachtig kilo en is ze veertig jaar oud, hetgeen vaak gebeurt in Duitsland] en er is, ronduit gezegd, geen toekomst voor het toneelstuk zonder muziek, behalve als een toneelstuk-van-gedachten. Het probleem, de strekking -, dat is het normale materiaal voor het toneelstuk.’
Ik geloof dat er genoeg tekens zijn die er op wijzen dat ook hier Shaw verder gezien heeft dan zijn tijdgenoten en dat dit soort ‘propaganda’-kunst in de nieuwe maatschappij, waarvan wij nu de geboorteweeën beleven, de waardering zal vinden waarop Shaw heeft gewacht en die hem, als een der geniaalste scheppers er van, de roem zal brengen die onsterfelijk maakt.
|
|