| |
| |
| |
H. Nijhoff
I. Naar Belgrado
Wie in deze tijd Joego-Slavië bezoekt, kan een staalkaart te zien krijgen van de politieke problemen van deze tijd. Het is geen wonder, als de reiziger dan bij zijn thuiskomst iets treuriger, en wellicht iets wijzer geworden is.
In Joego-Slavië overheerst het voorlopige. Wat we hier zien is in de eerste plaats ontwikkeling, en snelle, vaak grillige ontwikkeling, waarover we ons vaak, om met Sindbad de zeeman te spreken, ‘verbazen met grote verbazing’. Gevoelens van bewondering en teleurstelling beide komen in ons op en daarbij komt nog dat we, onze notities ordenend, geen afgerond geheel, doch slechts een aantal indrukken en fragmentarische mededelingen kunnen aanbieden aan de lezer. Trouwens, wat hier van belang is kan niet in een moment-opname gevat worden. De tijd zal ons nog zeer veel moeten leren. Naar we hopen, zullen de volgende notities bij die lessen van enig nut zijn.
Na enige tijd in Slovenië geweest te zijn, trokken we naar de hoofdstad van de Federatieve Volksrepubliek.
Op een Zondag maakten we dus een lange treinreis naar Belgrado, en we kregen toen weer een indruk, die herinneringen opriep aan Nederland in 1944. Het was niet de eerste keer, dat we aan ons vaderland werden herinnerd enhet zou ook niet de laatste zijn. Wanneer we door de winkelstraten liepen en we zagen de etalages met slechte kwaliteit textiel, karige uitstallingen van houten speelgoed, wanneer we zagen, hoe men nog het beste gemaakt had van de twee of drie artikelen, die er in een bepaalde branche te krijgen waren, dachten we onophoudelijk aan de oorlogstijd. Aldus ook in de trein, die op Zondag vol zat met stadsbewoners die naar het platteland geweest waren om daar, zo mogelijk, bij familie of kennissen de producten van de landbouw te halen. Men had gekocht of geruild, precies als bij ons.
Intussen, verschillen waren er ook. Misschien was het wel symbolisch te noemen, dat de soldaten, onder enkele uniformstukken, gewone burgerkleren droegen en wanneer ze hun jasjes hadden uitgedaan, nauwelijks meer als zodanig opvielen. Toen een soldaat niet in staat bleek, het raam open te krijgen, terwijl een meisje dat wel kon, moesten de officieren lachen en zeiden tegen ons: ‘Daar heb je nu de kracht van het leger’. Er was, leek ons, een duidelijk waarneembaar verschil in stemming tussen deze soldaten en de militairen, die we eerder in ons bestaan hadden meegemaakt.
| |
| |
De hele dag zaten we zo in de trein. We keken naar de bergen, die links en rechts opstaken, bedekt met hun grote, donkere bossen. Van tijd tot tijd reden we langs het dal, waar de Sava stroomde, de rivier die min of meer de nationale stroom van dit land is, en we dachten aan Tito's uitspraak, dat de Sava nog eerder zal terugstromen naar de bergen van Slovenië dan dat Joego-Slavië terug zal komen van het socialisme. De Sava Stroomde in ieder geval nog de goede kant uit, wat de burger weer moed geeft. Of nou, de burger...
Passagiers stapten in en uit en wij verhuisden zo nu en dan van de ene coupé naar de andere. Zo konden we met deze en gene gesprekken voeren.
‘Is hier vrijheid van meningsuiting?’
‘Nee, als je wat verkeerds zegt, ga je de gevangenis in’.
En dat wordt zo-maar gezegd in een trein, waar men niemand kent. Zulke dingen hoort men vaak, ook in volle café's, en het is waarlijk niet gemakkelijk na te gaan, hoeveel individuele vrijheid men hier heeft, hoe ver men kan gaan met critiek. Slechts iemand die van te voren al weet, wat hij in Joego-Slavië zien zal, kan op dit punt ferme uitspraken naar huis sturen. Wij kunnen slechts vage indrukken geven. Zeker is, dat de Joego-Slaven onder elkaar vaak geen blad voor de mond nemen. Zeker is ook, dat er niet direct een bepaalde straf op de zonde volgt. Maar toch is er een zekere angst. ‘Het wordt allemaal opgeschreven,’ meent men. Waarschijnlijk komt het er op neer, dat iemand die hoger op wil, of hoger op wil blijven, wel moet opletten, wat hij zegt. Zo iets als in Nederland dus, alleen misschien in een wat sterkere mate. Ongetwijfeld zijn er in Joego-Slavië velen, die ‘tegen’ zijn. We vroegen iemand, hoe dat dan ging bij de verkiezingen, maar hij vertelde ons dat men kon horen, in welke kist de kiezer zijn rubber-balletje liet vallen, dat de verkiezingen dus niet geheim waren en dat de tegen-stemmers narigheid konden verwachten.
Intussen heeft de overheid er wel voor gezorgd, dat de publicatie-middelen in ‘goede handen’ zijn, en er is van jongs af aan een politieke scholing. De soldaten krijgen per dag twee uur politiek onderricht. Tegenover ons zat een soldaat, die van zijn verlof teruggeroepen was vanwege zijn uitlatingen bij de lessen. Hij zat er overigens niet zo erg over in, want het zou wel loslopen. De beschuldiging was, dat hij gezegd zou hebben, dat de Sowjet-Unie in 24 uur Joego-Slavië onder de voet zou kunnen lopen.
‘Maar dat heb ik helemaal niet gezegd, dat heeft een ander gedaan, een partijlid nog wel, en die probeert mij dat nu in de schoenen te schuiven. Ik heb juist gezegd, dat dat hameren op de macht van Rusland slecht was voor het moreel van het leger. Hier, neem nog een sigaret.’
Wie zo reist moet een middenweg zoeken tussen nicotine-vergiftiging en onbeleefdheid. De Joego-Slaven zijn vaak echte kettingrokers, de sigaretten zijn immers zonder bon en niet bijzonder duur. Nu hadden wij wel
| |
| |
losse tabak bij ons, maar omdat er tijdelijk geen vloeitjes te krijgen waren, rolden wij sigaretten met behulp van de papieren servetjes, die we uit de hotels hadden meegenomen. Later zagen we Muzelmannen uit Bosnië ook sigaretten rollen, maar toen wij hun vroegen, waar zij hun vloeitjes vandaan haalden, antwoordden zij: ‘Servet’. Die dag in de trein kregen we ook veel rookmateriaal van een oud mannetje. Hij bleek ploegbaas bij de spoorwegen te zijn, en als laagstbetaalde ‘maandgelder’ had hij een buitengewoon laag inkomen, lager dan dat van de meeste arbeiders. Maar hij had blijkbaar vrij reizen, en zo had hij op die Zondag vele honderden kilometers gereisd voor ravitaillering. Nu zat hij treurig voor zich uit te kijken, want hij had niets kunnen krijgen.
Zo gaat de dag voorbij. Zij, die een zitplaats hebben, staan die soms af aan degenen, die moeten staan. De koffers gaan open en de pas verworven levensmiddelen worden aangesneden. Hierbij deelt men weer uit aan de medereizigers. De fles gaat rond en wordt door ieder aan de mond gezet. Alleen ter ere van buitenlandse gasten veegt men de hals met een stukje krantenpapier schoon. Verder krijgen de kinderen beneden de drie jaar geen fles maar een borst, en dan sukkelt iedereen zo langzaam aan in slaap.
Op de straten van Belgrado is steeds ruimte genoeg. Vervoermiddelen zijn er schaars, alleen een enkele maal zagen we een glimmende auto voorbij rijden, en die was dan van de Nederlandse ambassade of iets dergelijks. Gedrang is alleen merkbaar in de stampvolle trams en trolleybussen, die met grote intervallen de bevolking van en naar haar werk brengen. Een kolenboer stapt met zijn ossenwagen langs de Boulevard van het Rode Leger, en lost zijn lading ergens op een stoep. Vlak bij de Maarschalk Tito Boulevard lopen de kippen los op straat langs de rijen van schoenpoetsers en de krantenstalletjes. Hier komen velen hun ochtendblad kopen. Zij nemen de Borba [‘De Strijd’] of een sportblad, en zoeken daarin gauw op, wat de uitslag is van de voetbalwedstrijd Zagreb-Belgrado, of van de internationale wedstrijden, waaraan Joego-Slaven meedoen.
Dit Belgrado is weinig imposant. Hier zijn geen wereldberoemde gebouwen, geen Champs-Elysées, geen grootse monumenten. Geen touristen trouwens, zelfs geen cola-reclames. Een enkele rode ster of een gekalkte leuze met een heilwens voor Tito is wel te zien, maar dit beheerst nergens het stadsbeeld, waarin de bewoners hun gang gaan van 's morgens tot 's avonds, waarna de straten met water worden gewassen, zo dat ze 's nachts blinkend in het licht van de lantaarns liggen.
Wie nu van de stad uit de Sava-brug overgaat, komt op de weg naar Zemoen, een voorstadje van Belgrado. Tussen deze twee steden lag
| |
| |
vroeger een moerassige vlakte, waar reeds voor de oorlog zand op gespoten is. Het plan is nu, Zemoen en Belgrado samen te laten smelten door een geheel nieuw centrum op deze vlakte te bouwen. Dit is Novi Beograd, Nieuw Belgrado.
Hier vonden we woonwijken van arbeiders en barakken van werkbrigades, terwijl ter opvrolijking overal Philips-luidsprekers waren aangebracht, zodat het geweldige muziek-lawaai het gesprek soms onmogelijk maakte. Maar de inwoners schenen hier weinig last van te hebben.
Het bouwen van het nieuwe centrum is al lang begonnen. Overal rijzen de blokken van staal en beton omhoog en wie de plannen hoort, en die geraamtes ziet, komt diep onder de indruk van het feit, dat hier een nieuwe, grote stad voor zijn ogen opgroeit, dat deze wijde vlakte eens een centrum zal zijn van intens, nieuw, politiek leven. Machtig staat daar het grootste gebouw, bestemd voor het praesidium. Hoog en hoekig boven de weilanden waar de ambtenaren-wijken zullen komen, boven de akkers waar het centrum van het corps diplomatique zal zijn. Hier zullen scholen en warenhuizen gebouwd worden, een opera-gebouw, een stadion, hotels.
Maar het beeld vertoont barsten. Want het praesidium-gebouw blijft een betonnen geraamte en dat is het ook al lange tijd geweest. Waarom? Dat is niet direct duidelijk. Wij vroegen ernaar en kregen verschillende antwoorden: men wacht op het houtwerk, dat nog gefabriceerd moet worden. Of: voor verder bouwen zijn materialen nodig, die alleen Rusland zou kunnen leveren. Ook wel: er zijn geen arbeidskrachten genoeg om verder te bouwen. Dit laatste zou er natuurlijk alleen op kunnen wijzen, dat met dit bouwen een grote economische fout is gemaakt. Want hier staat nu het product van arbeid ongebruikt, terwijl het gebrek daaraan zo ontzettend groot is. Maar nog een andere, mogelijke reden hoorden we. De constructie op deze plaats zou verkeerd zijn. De bodem is niet goed genoeg, en het gebouw zou al beginnen te verzakken. Verder was het maar beter, niet te veel vragen te stellen over deze hele geschiedenis.
Wat hier wel afgebouwd wordt, dat zijn de studenten-huizen. Ook weer grote blokken, verdiepingen boven elkaar, met een daktuin. Er zijn kamers voor één of voor twee studenten. Niet bijzonder ruim, maar zeker goed bewoonbaar. Het is de bedoeling, dat hier 30.000 studenten komen wonen; voor 2000 zijn de kamers al klaar.
Dit werk wordt gedaan door de jeugd. Zij heeft ook de andere gebouwen in Novi Beograd grotendeels gemaakt, zij het dan onder leiding van beroeps-technici. Door heel Joego-Slavië organiseert men werkbrigades. Deze jeugdgroepen zijn vrijwillig en komen onder eigen leiding naar de werkobjecten, die o.a. bij Belgrado en Zagreb liggen. Ook de studenten kennen dit werk. Trouwens, buitenlandse studenten en arbeiders, de laat- | |
| |
sten vooral uit Italië en Frankrijk, zijn de vorige zomer en ook al eerder in groten getale naar Joego-Slavië geweest. De ‘Jeugdspoorweg’ naar Sarajewo is beroemd geworden.
Of ook deze zomer weer zoveel buitenlandse werkers naar Joego-Slavië zullen worden genodigd, staat nog geenszins vast. In de eerste plaats gaf hun aanwezigheid zeker geen positief saldo, want na één of twee weken van werk kregen ze steeds een excursie van een week of meer aangeboden. Hun prestaties waren trouwens vaak niet hoog, de goeden niet te na gesproken. Verder is het wellicht ook zo, dat een stroom vreemdelingen, waaronder niet alleen burgerlijke studenten, maar ook dissidente communisten van allerlei soort, toch door de Joego-Slavische leiding niet als wenselijk wordt gezien, temeer, daar de meningsvorming over het door Tito toegepaste socialisme de laatste tijd vastere vormen begint aan te nemen onder hen, die er aanvankelijk zoekend en vragend tegenover stonden.
De vraag komt natuurlijk op, hoe groot de vrijwilligheid is van die brigades. En hier moeten we met een half antwoord volstaan. We weten het eigenlijk niet precies. Ook hier weer een soort dwang wellicht, die uitgeoefend wordt met behulp van een zekere, tamelijke vage vrees voor verkeerde gevolgen van een weigering. Die gevolgen hoeven heus niet zo ontzettend te zijn, vaak wordt misschien nog meer het worteltje van meerdere mogelijkheden dan de stok van werkelijke straf gebruikt. Een Servisch student vertelde ons b.v. hoe hij, ondanks het feit dat de dokter hem wegens klier-aandoeningen had afgekeurd voor zwaar werk, toch een jaar lang in een kamp gewerkt had, daar hij anders wellicht bij het gaan naar de universiteit niet zo vrij zou zijn in zijn keuze van studierichting. Sommige faculteiten selecteren nl. uit de te grote toeloop van studenten. De terug-gewezenen kunnen dan wel gaan studeren, maar alleen in vakken, waar men meer ‘ruimte’ heeft.
De gewone jeugd-brigades bestaan dus uit jongens en meisjes van een bepaalde streek. We hebben ze met veel enthousiasme zien werken. 's Avonds is er meestal politiek onderricht, en dit zal wel een belangrijke functie van de kampen zijn.
Maar er is ook nog wel ander onderwijs na de werkdag. We kwamen in verschillende barakken, waar schoolbanken stonden. Leerlingen van tien tot twintig jaar leerden lezen en schrijven. Met veel ijver werkten zij onder leiding van een oude onderwijzer, die de klas introduceerde met de mededeling: ‘Dit zijn allemaal analphabeten’. Maar de meesten slaagden er toch in om op te schrijven: ‘Holandija je krasna zemlja’ - Holland is een mooi land. Wat we in sommige opzichten wel konden beamen. Intussen bleken niet alle leerlingen tegelijk te schrijven. Daarvoor waren er niet genoeg potloden, want die zijn in Joego-Slavië ook zeer schaars.
| |
| |
Toen we onze potloden in stukjes hadden gesneden, en iedereen schreef, bleek ook nog, dat er eigenlijk twee klassen in één lokaal waren. Eén groep leerde Servo-Kroatisch, een andere Roemeens, omdat zij kwamen uit de Roemeense minderheidsgroep. Later zouden daar nog Slovenen bij komen, ook met hun eigen taal. In een andere barak werd Albanees gedoceerd.
In heel Joego-Slavië zijn momenteel meer dan 50.000 studenten. Dat is, in verhouding tot de gehele bevolking, ongeveer evenveel als in Nederland. En intussen, er is een geweldig verschil in sociale samenstelling te zien tussen de ‘studentenmaatschappij’ hier en in het socialistische land. Dit wordt mogelijk gemaakt door de stipendia, gul uitgedeeld door de overheid. Zoals reeds gezegd is, iedereen die een gymnasium, een technische of economische middelbare school heeft afgelopen, komt in aanmerking voor een toelage. De grootte hiervan wisselt naar behoefte, d.w.z. zij, die van huis uit of door eigen inkomen in hun onderhoud kunnen voorzien, krijgen geen stipendium, of wel een kleiner. Van dit geld kunnen de studenten, mits ze zuinig zijn, inderdaad studeren. Dit wordt vergemakkelijkt door verschillende voorzieningen, b.v. door lage kamerhuren, door de mensa, door goedkope vacantie-verblijven en door de lage prijzen der boeken. Wat die mensa betreft: voor weinig geld kan men daar twee, soms drie maaltijden per dag gebruiken. In de vacanties is er gelegenheid, om voor bijna niets een maandlang in een vacantie-verblijf te zijn, daar te skiën, of wat dan ook. Zelfs de treinreis erheen is in de lage prijs inbegrepen. Trouwens, in het algemeen is het voor de leden van sportverenigingen mogelijk, verschillende faciliteiten te verkrijgen.
De studenten van de verschillende faculteiten worden vertegenwoordigd door studenten-comité's, bij geheime verkiezingen verkozen. Deze vormen tezamen een algemeen studenten-comité, dat ongeveer éénmaal per maand vergadert, en de belangen van de studenten moet behartigen, wat betreft hun sociale positie, hun recreatie, e.d. Dit comité heeft een executieve, die wekelijks of meer vergadert. Men schat, dat van alle studenten ongeveer een vijfde deel lid is van de communistische partij, terwijl van het studenten-comité tweederde deel partijlid is. De executieve tenslotte bestaat geheel uit partijleden.
Het centrum van de universitaire studie is nog steeds Belgrado, waar ongeveer 30.000 studenten zijn, meer dan de helft dus van alle studenten in het land. Reeds voor de oorlog, in het reactionnaire Joego-Slavië, was deze universtiteit een eiland van progressieve beweging.
In Belgrado is ook de enige hogere opleiding in de politieke wetenschappen, een federale instelling dus. Hier wil men opleiden voor journalistiek, diplomatie, en de buitenlandse handel. Daar voor dergelijke functies speciaal partij-leden in aanmerking komen, ligt het voor de hand, dat
| |
| |
een zeer groot deel van de studenten aan deze ‘Hogeschool voor Politieke Wetenschap’ partijlid of -candidaat is. Deze studenten zijn het ook, die vele belangrijke plaatsen in de studenten- en jeugdorganisaties bezetten. Naast de geschriften van Marx, Engels, Lenin, Stalin, Plechanov, etc. worden ook de eigen politici, als Kardelj en Mlovan Djilas ijverig bestudeerd. Deze schrijvers stellen, op grond van de Joego-Slavische omstandigheden, nieuwe interpretaties tegenover het Moskouse Marxisme, met nieuwe combinaties van Lenin-citaten. Dit is ‘Joego-Slavisch marxisme’. Deze boeken zijn, zij het in beperkte oplaag, wel te koop, maar verder worden door de studenten ook college-dictaten gestencild en verspreid. Ieder jaar wordt er van de studenten verlangd, dat ze een scriptie zullen schrijven over een zelf te kiezen onderwerp uit een van de studievakken. Onder de studentenvermaken is natuurlijk ook de bioscoop. De belangstelling hiervoor is trouwens ook bij de andere Joegoslaven groot. Vroeger draaide men voor een belangrijk deel Russische films, maar deze zijn thans geheel of bijna geheel verdwenen. Men kan nu aangekondigd zien de Franse film Clochemerle, de Amerikaanse film Madame Curie (als Frans product aangekondigd) en ook Tarzan in New York. Daarnaast heeft Joego-Slavië een eigen filmindustrie, en op een avond togen wij uit om een product daarvan te zien. Eerst zagen we advertenties voor overheidsbedrijven en diverse manifestaties, gemaakt in dezelfde irritante kleuren als hier te lande gebruikelijk. Daarna kwam er nationaal en ook alleen maar nationaal, nieuws. Opnamen van sport en industrie, opnamen van Tito, die gasten ontvangt. Hierbij werd door sommigen in de zaal geapplaudisseerd. De hoofdfilm was getiteld: Het Toverzwaard. Het spijt ons te moeten zeggen, dat het een slechte film was, een kruising zo ongeveer tussen de Russische Stenen Bloem en een cowboy-film. Door zijn slechtheid wel weer amusant,
teleurstellend als men bedenkt, wat een opkomende filmindustrie kan leveren. Het publiek was overigens zeer enthousiast, applaudisseerde niet alleen aan het einde, maar leefde geheel met de held van het verhaal mee, gaf hem een ovatie, tienmaal zo groot als die voor Tito, bij elk dozijn tegenstanders, dat hij weer had neergeveld. Naar onze begrippen was deze film te kinderachtig voor volwassenen en te griezelig voor kinderen. Duidelijk was overigens te zien, dat men zich bij de opnamen moeite noch kosten had bespaard. Laten we hopen, dat er nog eens iets beters gemaakt zal worden in het land van Tito.
Een ander publiek troffen we aan in de concertzaal. Noch voor, noch na deze avond zagen we in Joego-Slavië zoveel mannen-met-dassen, zoveel vrouwen-met-lippenstift bij elkaar. Dit concert werd ongetwijfeld bezocht door de beter-betaalden.
Na het concert mochten we naar de ‘kring’ van de Belgradose schrijvers, en hier spraken we met enige auteurs en hun critici. Bij een fles wijn werd
| |
| |
langdurig gediscussieerd, ook tussen de Joego-Slaven onderling, over de merites van verschillende schrijvers, over socialistisch realisme, over etiketteren in het algemeen, en we kregen natuurlijk een overzicht van de organisatie. In verschillende republieken dan zijn de schrijvers georganiseerd in verenigingen. Wie er van de vereniging lid zullen zijn, wordt uitgemaakt door de leden, in overleg met de uitgevers. In Montenegro telt de vereniging 3 leden, in Macedonië 15, maar de andere republieken hebben meer schrijvers en de overkoepelende organisatie heeft 350 leden. Dit lidmaatschap brengt verschillende voordelen met zich mee, o.a. het ontvangen van de zo belangrijke distributie-kaarten. Toch hebben, naar men ons vertelde, de meeste schrijvers nog een andere betrekking, b.v. in de journalistiek, bij het toneel of de film. De overkoepelende, federale organisatie heeft ook weer een bestuur van ongeveer 20 leden, en dit bestuur kiest een executieve uit zijn midden. Dit orgaan telt zeven leden, waarvan er vijf aangesloten zijn bij de partij. De hele organisatie telt ruim honderd partijleden.
Er zijn natuurlijk ook niet-leden van de verenigingen, die toch publiceren. Voor allen gelden de bij de wet vastgestelde tarieven voor letterkundig werk. Deze betaling is buitengewoon gunstig, en de auteurs behoren dan ook tot de bestbetaalde leden van de Joego-Slavische gemeenschap. Hun levenspeil ligt heel wat boven dat van de gemiddelde werker.
Zoals te begrijpen valt, is de literatuur hier veeltalig. Behalve in het Servo-Kroatisch, Sloveens en Madeconisch wordt er ook in andere talen gepubliceerd. Vooral het Hongaarse volksdeel schijnt cultuurrijk te zijn.
Er zijn verschillende uitgeverijen, ook met onderlinge taakverdeling, meestal in handen van de massa-organisaties. Hier worden niet alleen de producten der Joego-Slavische schrijvers uitgegeven, maar ook heel wat vertalingen. Na de oorlog verschenen o.a. werken van Homerus, Aeschylus, Rabelais, Stendhal, de Balzac, Daudet, Shakespeare, Toergeniew, Gorki, Andersen en Multatuli.
In de boekwinkels vonden we heel wat aardige uitgaven en alles was zeer goedkoop. Aan de grote vraag naar boeken wordt overigens lang niet voldaan. De edities zijn vaak heel snel uitverkocht. De best-seller der laatste jaren, de Duizend en Eén Nacht, was na één dag al uit de boekhandel verdwenen. Maar ook hier was speculatie in het spel: er worden boeken nieuw gekocht tegen de lage prijs, en direct daarna verschijnen ze in de antiquarische boekhandel, waarbij de handelaar een forse winst kan maken. Of dit onaangename verschijnsel werkelijk grote omvang heeft, zouden we niet kunnen zeggen en evenmin kunnen we mededelen hoe men ‘Lauriergracht no. 37’ in het Servo-Kroatisch heeft vertaald, want ook de Max Havelaar was al lang uitverkocht.
|
|