De Nieuwe Stem. Jaargang 6(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Afina Horsting-Boerma Het meer der emigranten Hij sprak tot mij: ‘Nog kunt gij visser zijn, Als ge maar vindt, wat hart en hoofd en hand Van node hebben, zoek naar nieuw terrein, In 't Jeugdmeer valt voor u niets meer te vangen, Leeg is uw huis, leeg zijn uw net en mand, Dood loert, waar hunkerend nog jong verlangen Zich laf verlaagt tot doelloos lanterfanten. Wilt gij nog leven, trek naar ander land, Trek naar het blauwe meer der Emigranten. Oud is dat meer en donker, want zeer diep, Zwaar te benaadren, maar 't heeft overvloed Van wat te vangen valt door wie het riep. Ook daar kan veel verrassends nog gebeuren: De meermin komt en even onvermoed, Somtijds wil zelfs uw net nog bijkans scheuren! En die, geleid door hoogre afgezanten, 't Moeras doorwaden kan bij sterrengloed, Vindt hoogste vreugde aan 't Meer der Emigranten.’ ... Ik leid mijn span met lichte hand. Het dal Hangt nog vol nevelen, maar reeds stijgen zij IJler omhoog. Ik hoor een waterval Verfrissend ruisen, 'k voel de bomen drupplen, 'k Zie reeën rustig grazen in een wei, Wilde konijntjes langs de bosrand hupplen. Dit te genieten zonder dissonanten Als lang geleden, het is malvezij Voor dorstige vermoeide emigranten. Mijn paarden draven somtijds ongelijk, Dan weer in regelmaat. Voor 't bloeien van De nieuwe dag neemt droomrigheid de wijk, Nu kan ik ongehinderd helder denken: Ik ben op weg, verdwenen mijn satan, Vluchtend voor 't wegenkruis, ik zag hem zwenken De hoek van 't bosje om, toen zijn navrante Noodschreeuw dreef tot wilde galop mijn span. De bergen barstten los, de aarde brandde! [pagina 220] [p. 220] De oerhuiver doorvoer mij en die bron Van allereerste liefde en vroomheid liet Een vreemde leegte na, totdat begon Een beeld te leven voor mijn zoekende ogen: Een lieflijk landschap uit een ver verschiet Kwam dichterbij en ik zag diepbewogen In blauwgroen meer met dans van diamanten Een kleine boot, wachtend in 't oeverriet: Mijn eigen boot in 't Meer der Emigranten! ... Hart! Zoek dan straks een woonstee uit daarver, Maar 't moet wat achteraf en rustig zijn En hooggelegen, dicht bij wolk en ster, Dan zijt gij dichter reeds bij 't groot mysterie En toch verheugd, dat gij nog aardes pijn En vreugd deelachtig zijt en haar materie. Maar 't is kortdag, mensen zijn slechts passanten, Rij sneller hart, verstokte paladijn, Rij regelrecht naar 't Meer der Emigranten! Vorige Volgende