| |
| |
| |
A. Perdeck
Bernard Shaw
De omwenteling die zich in Engeland gedurende de eerste helft van deze eeuw heeft voltrokken - op Engelse wijze naar buiten zo weinig opvallend, maar naar binnen even grondig of grondiger dan de bloedigste revoluties in andere landen - is ongetwijfeld door geen enkeling sterker gestimuleerd dan door Bernard Shaw; is voor een groot deel zelfs aan hem te danken en draagt zijn stempel.
Misschien kunnen wij beter spreken over vernieuwing; in Engeland wentelt men niet om, maar vernieuwt men. En ook Shaw ging aldus te werk. Met behoud van allerlei uiterlijke vormen vernieuwde hij het toneel, dat dood en duf was geworden door de conventionele Shakespeare-aanbidding van zijn tijdgenoten en de conventionele opvattingen over het toneel zelf. Hij gaf ze er Ibsen en daarna zichzelf voor in de plaats. Hij vernieuwde en wekte het muziekleven van zijn landgenoten door ze Wagner en andere groten te leren kennen en appreciëren. Hij bracht een frisse wind in de in conservatisme en individualisme vastgelopen Engelse politiek door het socialisme voor Engelse gevoelens aannemelijk te maken. Bovenal: hij heeft het gezonde verstand op de troon gezet om de plaats in te nemen van de denkbeelden der negentiende eeuw, die voor zulk een groot deel in geloof en bijgeloof, in traditie en dogmatisme waren geworteld.
Men heeft hem terecht met Swift vergeleken: even scherp zonder enkel af te breken, even redelijk-Engels. Net als de Deken had Shaw wat de Engelsen noemen ‘pith and point’: alles wat hij zei was kernachtig en ad rem. Daardoor werd hij ook de ideale criticus, zoals dit reeds vroeg tot uiting kwam in zijn carrière als muziekrecensent, in zijn boekbesprekingen, zijn recensies over schilderkunst, maar bovenal, en vanzelfsprekend, in zijn artikelen over het theater in de Saturday Review kort voor het fin de siècle.
Ook met Voltaire is hij herhaaldelijk vergeleken. Ontegenzeggelijk moet Voltaire iets van Swift hebben gehad: ook zo een magere kerel, altijd gevat en scherp en geestig. Beiden waren zij rationalist, voor wie alleen de menselijke rede leiding kan geven, daarbij toch begrijpend tegenover de godsdienst. Geen van beiden liet zich iets aan de zogenaamde gevestigde mening hunner tijdgenoten gelegen liggen. Beiden werden oud maar verouderden voor hun tijdgenoten nauwelijks. Beiden beoefenden daarbij als het ware de literatuur en passant.
| |
| |
Voor mij is echter de naam van Tolstoy het meest met de zijne verbonden. Want in de jaren toen Shaw tot mij en mijn Engelse vrienden begon te spreken was Tolstoy in Engeland de G.O.M., de Grand Old Man. Het waren de vier of vijf jaren vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog en in bepaalde Engelse kringen heerste er een soort Tolstoy-cultus. Diens vertaalde werken verschenen in tal van edities, en er was een uitgeverij, The Free Age Press, die er zich speciaal op toelegde Tolstoy's ethische en maatschappelijke geschriften onder de Engelsen te verspreiden. Ik heb hier nog het prospectus: ‘The Free Age Press is een ernstige poging om die diepere overtuigingen te propageren, waarin de edelste geesten van elke eeuw en van elk ras hebben geloofd - dat 's mensen doel en geluk te vinden is in de eenheid van Rede en Liefde. Van deze aspiraties zijn de geschriften van Tolstoy in onze dagen de meest afdoende uitdrukking.’ Shaw was een der velen die onmiskenbaar de betovering van de Rus ondergingen. Op tal van punten waren zij het met elkaar eens. De naam Tolstoy ontmoet men dan ook telkens in zijn werk, en de twee werden door de critici menigmaal met elkaar geconfronteerd, meestal ten nadele natuurlijk van Shaw, zoals ons bijvoorbeeld de door Shaw in zijn voorrede tot Mrs. Warren's Profession aangehaalde woorden van een recensent tonen: ‘Het verschil tussen de geest van Tolstoy en de geest van den Heer Shaw is het verschil tussen de geest van Christus en de geest van Euclides’, een van die zotte vergelijkingen die in die tijd opgang konden maken. Zelfs het zo verguisde opstel van Tolstoy: ‘Wat is Kunst?’ vond in Shaw een warm verdediger, schoon, vanzelfsprekend met de nodige Shawse restricties: de kunst is ook een maatschapplijke functie, l'art pour l'art is even dwaas als de wetenschap om de wetenschap.
Ik kwam onlangs tot deze conclusie: Shaw is de mens geweest naar wie Tolstoy heeft uitgezien; de mens zoals Tolstoy had willen worden. De helderdenkende, zelfbeheerste mens, die in zichzelf de eenheid van ‘Rede en Liefde’ heeft gevonden, een lichtend voorbeeld van wat een man, van wat de mensheid van zijn bestaan kan maken. De Wijze van Yasnaya Polyana heeft al te lang moeten worstelen met het duistere eigen verleden en het duistere verleden van zijn volk, dat verleden van sombere mystiek, machteloosheid en dwangvoorstellingen. Tot aan zijn dood bleef dit alles hem dwarsbomen en heeft het hem onmogelijk gemaakt de door hem erkende waarheden in eigen persoon te beleven op de manier zoals dit Shaw wel is gelukt. Voor ons, jongeren, was in die jaren Tolstoy de profeet, de man die je telkens tot een herwaardering van alle waarden dwong, die je met grote idealen vervulde, en je toch op de een of andere manier vreemd bleef. Maar Shaw stond dicht bij ons. In hem zagen we onze leider in het neerhalen van de muren en schuttingen die ons de toegang tot de vrije wereld, de toegang tot de Free Age, versperden.
| |
| |
Hoe had hij ons - de tweede generatie al - in zijn macht! Van zijn optreden als een der leidende Fabians, van zijn strijd ten gunste van Ibsen en Wagner en de vernieuwing van het toneel, wisten we toen nog niets. Dat was alles vóór ons gebeurd, vóór die jaren van 1910 tot het uitbreken van de eerste wereldoorlog, en hoorde tot de tijd van onze ouders. Maar met welk een plezier luisterden wij naar alles wat hij ons nu te zeggen had, lazen we de beroemde voorreden, zagen we zijn stukken. Hier was eindelijk iemand, en nog wel een man van de leeftijd van onze vaders, die voor ons een einde maakte aan de conventies van die vaders, aan de sleur van dat hele geslacht dat zijn wortels nog had in het Engeland [en Holland] van Victoria; een einde aan die huichelarij op elk gebied, aan die eigengereidheid waarin wij waren opgevoed, die we nog overal om ons heen bespeurden.
Nog voel ik de geweldige, opbeurende verrassing bij het eerste lezen van Man and Superman, met dat Handboek voor Revolutionairen, volkomen in de geest, zo niet in de trant van Tolstoy's strijdschriften: ‘De Christelijke leer van de nutteloosheid van alle straf en de gemeenheid van de wraak heeft, niettegenstaande het eenvoudig gezonde verstand dat uit deze leer spreekt, onder de naties geen enkele bekeerling gemaakt, integendeel, in naam van het Christendom sluiten we onze medemensen op, eisen we de onthoofding van de leiders van de Boxer-opstand, zenden we onze militairen om hele stammen uit te roeien, dorpen te verbranden, omdat iemand een Engelsman op zijn kop heeft geslagen. En wat wraakgierige wreedheid aangaat: een incident in de oorlog in Zuid-Afrika (Man and Superman kwam twee jaar na het einde van de Boerenoorlog uit) toen familieleden en vrienden van een gevangene gedwongen werden diens terechtstelling bij te wonen, verried een laagheid van karakter dat ons geen recht geeft ons boven onze wrede voorvaderen te verheffen. En de democratische Amerikaanse officier permitteert zich tegen de Philippijnen even ergerlijke wreedheden als de aristocratische Engelse officier in Zuid-Afrika.’
Men beseffe eens wat zulk een taal in die jaren zeggen wilde! En zo in de Voorrede en in het stuk zelf - een der beste uit die periode van Shaw's werk. Toen ik het voor het eerst met een paar vrienden van mijn leeftijd zag [geen van ons ouder dan vijf en twintig, het moet kort voor de eerste wereldoorlog zijn geweest] was het stuk al niets nieuws meer voor het Engelse publiek en Shaw's reputatie volkomen gevestigd. Het meest trof ons de figuur van John Tanner, ‘M.I.R.C., member of the Idle Rich Class’, in wie wij onszelf dachten te zien wat zijn ‘opstandigheid’ betreft, zoals de toen nog vrij jonge Shaw zich daar waarschijnlijk ook in zag; in zijn opzij zetten van alle manieren en dergelijke begrippen waarmee men de jeugd van die dagen bang maakte. ‘Ja, ik beken het dat ik te weinig
| |
| |
schaamtegevoel heb. Ik feliciteer me daar zelfs mee, want als ik me schaam voor wat ik nu eenmaal ben, dan zou ik een even stom figuur slaan als de rest van jullie.’
En ook een andere opstandeling was geheel naar ons hart getekend en was ons verwant: die schilder Louis in The Doctor's Dilemma. Met welk een genoegen hoorden we hem die nette doktoren van repliek dienen, die zich zo bezorgd toonden over zijn moraliteit: ‘Jullie zedelijkheid bestaat er uit andere mensen te verdenken dat ze niet wettig getrouwd zijn’, en die dan verder zegt dat hij niet in moraliteit gelooft want hij is ‘een discipel van Bernard Shaw... the most advanced man now living’!
Het eerste stuk dat ik van hem zag opgevoerd was Great Catherine, in 1913, in het Vaudeville Theater. Het was de tweede of derde avond dat het stuk ging. Ik was er heen gegaan met een oudere heer, een musicus die me in ons pension daartoe had uitgenodigd. Zijn reacties op het stuk zijn me steeds bijgebleven als een illustratie van het verschil in de waardering van Shaw door de ouderen, op wie hij zijn pijlen afschoot, en ons jongeren, die daar zulk een pret in hadden. Ik vond die uitbeelding van Captain Edstaston, ‘a handsome strongly-built young English officer in the uniform of a Light Dragoon’, met zijn rode jasje en stom-militaire gezicht en zijn Engelse verontwaardiging, geweldig. De rol werd zeker goed gespeeld; ik zie hem nog, zoals hij, eindelijk [na de ruwe toneeltjes in het begin] bij de keizerin toegelaten, Catherina op de hoogte stelt van zijn missie: hij was gestuurd om haar over de voortgang van de Amerikaanse revolutie in te lichten: ‘I have served against the rebels’, zegt-ie vol trots en daarna ondergaat hij allerlei rare Russische dingen erg op zijn Engels. Hier had je het militairisme in kort bestek. Ik amuseerde me prachtig, maar mijn oude Engelse vriend wendde zich opeens tot mij en zei: ‘not very patriotic, this fellow Shaw, is he?’ En een heer vóór ons draaide zich om en knikte instemmend bij deze woorden.
In Londen maakte ik ook de sensatie mee die de eerste opvoering van Pygmalion veroorzaakte; het stuk zelf zag ik pas later. Wat een opschudding in de kranten over het feit dat hier dus blijkbaar een auteur was die van de toneelspeelster [de bekende Mrs. Patrick Campbell] eiste dat zij zo maar het woord bloody zou uitroepen!
In die jaren had je zo verschrikkelijk veel woorden die niet ‘netjes’ waren en bloody was er een van. Op het ogenblik is het een even goed Engels woord als ons mieters een goed Hollands woord is. Ik meen dat het Shaw zelf was die er op wees dat de geïncrimeerde uitroep een der meest gebruikte woorden in de vocabulaire van het Engelse volk was. Dat zullen met mij trouwens velen gemerkt hebben als zij in een ver, niet-Engels sprekend land, voor een Engelsman gehouden werden en men hen
| |
| |
het bloody als een begroeting toeriep, zoals mij dat in Zuid-Amerika overkwam. Toen ik zei dat ik Holandès was kwam er een naar me toe en riep allerbeminnelijkst: Ah, getferdemme! De enige woorden die de arme natives van onze talen kenden.
Maar daar wilde men destijds niets van weten en de Engelse kranten deden hoogst verontwaardigd. Men was zijn edele toorn over de schrijver van Widowers' Houses en Mrs. Warren's Profession nog niet kwijt en gebruikte dit nieuwe bewijs van Shaw's perfidie voor hernieuwde aanvallen op de persoon en het werk van deze revolutionaire auteur. Je las toen reeds al die namen die Shaw zijn hele verdere leven met zich mee zou dragen: gek, anarchist, ijdele vlegel, clown, godslasteraar, vrek, onbetekenende aansteller. In bepaalde kringen ging de verontwaardiging dieper dan enkel over het gebruik van ‘ongepaste’ woorden: bewust of onbewust voelde men dat hier een man was, veel gevaarlijker voor de bestaande orde dan de in die dagen zo gevreesde anarchisten, een man die de fundamenten zelf aantastte waarop het klasseverschil was gebaseerd. Stel je voor dat je zo een meid als Eliza Doolittle door middel van de phonetiek tot een hertogin kon maken! Alsof het verschil tussen het plebs en de mensen van stand niet blijvend en onherroepelijk is!
De critici zouden Shaw nog veel hebben kunnen vergeven indien hij zich aan de gangbare romantiek had gehouden. Want het verwarrende bij deze schrijver was dat hij wel de gebruikelijke types tekende, maar ze op de een of andere manier als het ware omdraaide: zijn kapitalisten en uitzuigers net zo goed als zijn proletariërs, zijn prostitués net zo goed als zijn historische ‘helden’. Hier had je nou dat arme meisje en die professor. Waarom trouwen ze niet? Pygmalion in de oude geschiedenis trouwt toch ook zijn Galatea. Hij noemt zijn stuk 'n Romance en alle romantiek ontbreekt er aan! En men begreep toen nauwelijks dat Shaw juist dit soort romantiek te lijf ging als onderdeel van heel die zoetige kunst van zijn dagen. En aan wat Shaw wilde aantonen ging men voorbij: het bloemenmeisje kon niet menselijk zijn door haar armoede en een hertogin is ook geen mens. Eliza móest opstandig worden, en dat alles bracht verwarring en toen protesten en afkeuring. Maar is er voor dit stuk een origineler en menselijk-juister einde te bedenken dan Lizza's kreet aan het slot: ‘Ik wist wel dat U me op een dag zou slaan!’?
Met dit al was Shaw door dit stuk arrivé, hij was in de mode gekomen bij de deftigen van het Londense West-End, en, zoals hij in zijn voorrede voor de film-uitgave schrijft: ‘Pygmalion is een bizonder groot succes geworden, als toneelstuk zowel als film, in heel Europa en Amerika en in Engeland zelf.’ Het was voor hem een nieuw bewijs hoe de critiek en de smaak van het publiek twee verschillende dingen zijn.
| |
| |
Een halve eeuw geleden was Shaw Het Rode Gevaar. En nu? Amerika, nu zo anti-socialistisch en reactionair als de beste Engelse conservatief in die vervlogen tijd, verduistert de lichten van Broadway bij het vernemen van zijn sterven en Truman, midden in zijn veldtocht tegen unamerican activities, spreekt van het Capitol uit enige plechtige woorden en noemt hem een ‘pre-eminent figure’. Hoe zou Shaw gelachen hebben! Die black-out in Broadway! Die twee minuten stilte in de theaters over de hele wereld! De radio's die hun gelijm en gezeur onderbreken om iemand iets moois over Shaw te laten zeggen! En dat plechtige hoofdartikel in The Times! Wat voor antwoord zou hij wel op dit alles hebben gegeven! Hij had even weinig eerbied voor de dood als voor de geboorte of voor andere gebeurtenissen die officieel als plechtig worden geëtiketteerd. Ook hier bleef hij rationalist: verbrandt me, vermeng mijn as met die van mijn vrouw - en doe dan verder met me wat jullie wilt. Ergens schreef hij:
‘In mijn testament zul je aanwijzingen vinden over mijn begrafenis: er zullen geen rouwrijtuigen zijn, maar kudden ossen, schapen, varkens, kippen, en een aquarium met levende visjes. Allemaal met witte dassen, ter ere van de man die liever dood ging dan zijn medeschepsels op te eten.’
Grappig? Maar ook hier, zoals bij alles wat hij verkondigde, zat ergens een ernstige overtuiging. Zijn vegetarisme was niet maar zo iets terloops, geen modegril, zoals in die jaren bij velen. Socialisme, communisme, een nieuwe maatschappij - daar hoorde ook een nieuwe ethische code bij ten opzichte van de dieren. Bij Shaw was het vegetarisme een weldoordacht onderdeel van de levenskunst, die ieder mens zich in de toekomst zou eigen maken, een onafscheidelijk deel van de nieuwe samenleving. In alles is hij een baanbreker geweest en al zijn de al te boude beweringen van de vegetariërs uit die eerste tijd nu wel door de vakmensen weerlegd, het is een feit dat de voedingsgewoonten in de meeste landen een wijziging in de door Shaw gepropageerde richting zijn gaan vertonen. Maar in die jaren voor de wereldoorlog werden hem ook die ideeën kwalijk genomen. Men herinnert zich hoe hij alle beschaafde mensen choqueerde toen hij, uitgenodigd voor een diner in de upper ten het bruuske antwoord gaf: ik wil niet met lijken aan tafel zitten. Die gek, zei men toen. Terwijl professor Liebig en zovele andere doktoren bewijzen dat je zonder vlees niet kunt leven.
En nu bewijzen professoren het tegendeel.
Maar dit en zijn hekel aan de drink- en rookgewoonten van zijn landgenoten, zijn strijd tegen de vivisectie, zijn eeuwig conflict met de medici, werden tenslotte als zijn mindere krankzinnigheden gezien. De krankzinnigheid die hem de meeste vijanden heeft bezorgd was zijn onwankel- | |
| |
bare socialistisch-communistische overtuiging, die hij van de dag af dat hij met het Marxisme kennis maakte, laten we zeggen ± 1880 [in 1884 werd hij lid, spoedig een der leider van de Fabian Society], tot aan zijn laatste uur is trouw gebleven.
Wie kan het wagen zijn invloed op de verbreiding van de socialistische ideeën in woorden vast te leggen! Hij sprak op de hoeken van straten, in vergaderingen, schreef boeken en brochures, getuigde overal, te pas en te onpas, van de nieuwe krachten die de mensen eenmaal een betere samenleving zouden brengen. Tot over zijn oren zat hij er in, hij die zo goed als niets op school had geleerd, verslond de boeken die hem de weg moesten wijzen. Hij luisterde naar de dappere vrijdenker Bradlaugh en diens vriendin en geestverwante Annie Besant - toen nog rationeel en rood. Overal, waar opstand en vernieuwing werd gepreekt kon je hem vinden. En het ziedde en kookte in die dagen! Ook over sommige protestantse gelovigen was de geest van de maatschappelijke verantwoordelijkheid vaardig geworden. In 1890 verscheen de eerste druk van William Booth's In Darkest Engeland and the Way Out. Hier was een Christendom dat heel iets anders bracht dan de kerken! Hier waren mannen en vrouwen die met ontzegging van alles wat het leven aangenaam maakt tot de armsten en ellendigsten, tot moordenaars en dieven gingen om ze de hand te reiken en ze te redden. Dit moest wel op een jonge man als Shaw de grootste indruk maken, hij die zelf de gevolgen van drankmisbruik in zijn vader had gezien, die de vernedering van de armoede had gekend en nog kende. Men leze er de voorrede van Major Barbara, het stuk dat uit de ervaringen van die dagen ontstond, eens op na om te zien welk een warm hart Shaw het Leger toedroeg, bij alle critiek die hij de heilssoldaten ook niet spaarde. Hier waren christenen die baden, ‘maar enkel om verse krachten, om sterkte in de strijd’; preekten, ‘maar geen onderworpenheid; die mishandeling en beschimping tartten zonder ze echter te zoeken’, in de praktijk brachten ‘wat de wereld ze in praktijk laat brengen, zeep en water inbegrepen, kleur en muziek’. Die strijd onder de vaan van Bloed en
Vuur in de achterbuurten van de grote steden is nu vergeten en het Leger is fatsoenlijk geworden. Maar in die vervlogen dagen behoorde het wel degelijk tot de ‘ondermijnende’ krachten.
Men vergeet zo gemakkelijk bij iemand die zo oud is geworden dat voor hem een tijd, die voor ons verre geschiedenis lijkt, actueel was. Carlyle leefde nog toen Shaw een kind was, Darwin verkondigde zijn denkbeelden toen Shaw op school zat. Tegen dat hij dertig was had Marx zijn hoofdwerk en Ibsen zijn stukken geschreven! Die schrijvers waren min of meer Shaw's tijdgenoten en in de ronde leeszaal van het Britse Museum nam Shaw al die nieuwe denkbeelden in zich op.
Als ik daar zelf aan mijn studie was heb ik me wel eens voorgesteld hoe
| |
| |
Shaw daar moet gezeten hebben, zoals William Archer dat ergens had verteld: dagen achtereen met twee dezelfde boeken voor zich: ‘Das Kapital’ van Karl Marx [in een Franse vertaling, een Engelse bestond toen nog niet] en de partituur van Tristan en Isolde! Een bleke, rijzige jonge man met een donkerrossige baard en sprekende gelaatstrekken. En dan was er Henry George, die hem, zoals zo velen uit die tijd, tot het socialisme bracht, en, natuurlijk, Sidney en Beatrice Webb en de Fabians. Hij was toen ongeveer dertig en zijn ‘literaire’ activiteit had zich nog beperkt tot het schrijven van romans waarvoor geen uitgever te vinden was. Snuffelt men in die oude dingen [ze zijn nu weer in de complete uitgave van zijn werken voor ieder te vinden] dan ontdekt men er toch al iets van de ‘Shavian’-manier van zich uitdrukken in en iets van zijn humor. Eigenlijk is hij altijd G.B.S geweest; er is wel nauwelijks in de geschiedenis een figuur te noemen die gedurende zestig jaar konsekwent is gebleven tot in de manier van zich uitdrukken toe.
Maar in de eerste plaats: konsekwent in zijn levensopvatting.
Wat is het meest kenmerkende in Shaw's optreden, als man en als kunstenaar? Dat hij als het ware bezeten was door de idee van de maatschappelijke vooruitgang, de komst van het socialisme. Hij was - en weer met Tolstoy - een der eersten van zijn generatie die begreep dat al die technische vooruitgang, die in zijn jeugd de mensen en ook hem zo imponeerde en zo optimistisch kon stemmen, pas een weldaad kon worden indien ook de hele structuur van het leven veranderde. Zo laat hij Undershaft in Major Barbara zeggen: ‘Ik zal je tonen wat er aan de wereld mankeert tegenwoordig. Ze slopen hun verouderde stoommachines en dynamo's; maar ze wensen niet hun oude vooroordelen en hun oude zedelijkheid en hun oude godsdiensten en hun oude politieke samenstellingen te slopen. En wat is het resultaat? Wat de techniek betreft gaat het goed; maar op het terrein van de zedelijkheid en de godsdienst en de politiek brengt het enkel verlies, dat ons elk jaar dichter naar het bankroet voert.’
Alleen door de maatschappij in de geest van het socialisme te veranderen kunnen die uitvindingen een zegen worden. En deze opvatting heeft hij in al die lange jaren steeds dieper gefundeerd, steeds logischer uitgewerkt, van de tijd van zijn Fabianschap tot zijn modern communisme.
Natuurlijk is hij ook in deze dingen telkens weer verkeerd begrepen, door voor- en tegenstanders van het socialisme. Over het algemeen mogen we nu wel constateren dat hij ook hier de ontwikkeling, die de dingen zouden nemen eerder voorzag en eerder begreep dan anderen. Hij voorzag dat het socialisme onvermijdelijk, onafwendbaar zou uitmonden in het communisme zoals zich dat, gedeeltelijk, in Rusland heeft ontwikkeld.
| |
| |
De koppeling van socialisme met democratie, zoals dat destijds in de eerste plaats in Duitsland geschiedde, was voor hem iets willekeurigs. Democratie was een woord als zovele en hij voelde er niet veel voor. Ook onder de Fabians deed in die jaren het woord democratie opgeld en velen meenden dat het socialisme de regering van het volk, dat wil dus zeggen, de volksmassa's, moest brengen, en geen socialist dacht toen daarbij aan iets anders dan de arbeiders [tegenwoordig hoort iedereen tot het volk]. Shaw noemde democratie ‘cheap misgovernment’ en stelde meer vertrouwen in de leiding van experts. Dus ook hier voorzag hij wat er later in de U.S.S.R. zou gebeuren. Enkel maar een beroep doen op de arbeiders had geen zin; hij kende ze te goed en wist dat hun werkelijk ideaal was om óók bourgeois te worden. En is dat niet ook overal gebleken? In die radicale manier van denken liet hij zijn vrienden onder de reformisten en Fabians ver achter zich. Lenin sprak wel het bekende woord over hem: ‘een goede man die onder Fabians is verzeild geraakt’, maar dat was lang voor Shaw's einde! Toen hij in 1931 naar Rusland reisde, waar hij zijn vijfen zeventigste verjaardag vierde, en een afdeling van de communistische jeugd hem aan de grens verwelkomde met een speech waarin het communisme werd verheerlijkt, antwoordde hij lachend dat hij al communist was voordat zij geboren waren. Hij overdreef nauwelijks. Men leze slechts zijn The Intelligent Woman's Guide to Socialism en men zal zien dat hij het socialisme meer als communist dan als revisionist opvatte. De Tolstoyaanse verwachting van de Fabians, n.l. het bekeren van de kapitalisten, raakte bij Shaw meer en meer op de achtergrond.
Laten we ons niet vergissen: Shaw noemde zich niet alleen communist, maar meende dit ook en dat niet slechts als een synoniem van socialist in de oude betekenis maar als ‘agressor’! Op zijn wijze deed hij actief aan het verbreiden van het moderne communisme mee: hij was aandeelhouder in de Daily Worker, het Engelse communistische dagblad, dat hij samen met andere vooraanstaande Engelsen hielp oprichten. Ook was hij lid van de vereniging Engeland-U.S.S.R. en verleende haar zijn steun. Hij begroette de Russische revolutie als het einde van revisionisme en Fabianisme, zoals in die sensationele speech in Kingsway Hall van November 1931, waar hij o.a. de woorden sprak: ‘Tot nu toe hadden we Fabianisme, Sociaal-Democratie, Collectivisme, Socialisme, etc. Dat's alles nu voorbij. Nu is er niets meer dan Communisme... Van nu af aan, door wat er in Rusland is gebeurd, ben je òf communist, of wat 'n Macdonald, 'n Snowden is - wat dat ook zijn moge!’
En of men hem daarover, natuurlijk vooral van revisionistische zijde, telkens en telkens weer aanviel liet hem koud. Goedmenende vrienden en bewonderaars trachten deze uitingen van hem nu na zijn dood te ver- | |
| |
goelijken door te beweren dat hij 't niet zo meende, maar dit berust toch op een dwaling. Denk maar eens aan de brief die hij nog zo pas geleden als 1949 op verzoek van de Amerikaanse communistische partij stuurde in verband met het ‘rechtsgeding’ tegen de twaalf leiders, de zogenaamde twaalf apostelen van die partij. Of de brief aan The Times, een maand voor zijn sterven [31 Augustus 1950] waarin hij op de dwaasheid wees om het Russische communisme als iets ondenkbaars voor de Engelsen voor te stellen, terwijl toch de grondslagen van het Marxisme in Engeland gelegd zijn. Het lag veel meer in de lijn van de ontwikkeling in Engeland om het socialisme steeds verder vooruit te stuwen en dit aan de wereld duidelijk te maken. Want, zegt hij, de Sovjets overtreffen ons allen in het ‘adverteren’, iets dat beter is dan het voeren van oorlog. Gedurende veertig jaar drukken en verzenden zij prachtig geïllustreerde tijdschriften over de overwinningen die zij behalen en reeds behaald hebben op de natuur in Aziatische woestijnen en in de ijsvelden langs de poolkringen. Ook de Engelsen moesten nu eens laten zien wat zij in die jaren hebben bereikt en verbeterd. Want ook in Engeland is het volk door het socialisme geweldig vooruitgegaan. En de Russen hebben juist van het Engelse socialisme zoveel geleerd. ‘Wat was het dat Rusland na 1917 redde? Het accepteren van het Britse communisme, dat door mij, Sidney Webb en onze mede-Fabians een constitutioneel en vredelievend karakter verkreeg. Lenin, die door mij en de heer Churchill als een groot staatsman werd herkend toen iedereen hem nog uitschold voor een bloeddorstige bandiet, heeft eerst over mij op een vriendelijke wijze gesproken als ‘een
goede man die onder Fabians is terecht gekomen’. Maar toen hij de theorieën in praktijk moest brengen deed hij zoals de Fabians hadden gepropageerd, en het gevolg was de N.E.P., en het socialisme in één land van Stalin, en de collectieve boerderijen. Trotsky, de anti-Fabian, had het verloren. ‘Marxism, a British export was set on its feet by Fabianism, another British export.’ Wij zijn, gaat Shaw verder, de vaders van het communisme, maar, en dat is typisch Brits, wij zeggen dat we het afschuwelijk vinden; toch brengen we het hoe langer hoe meer in eigen land in praktijk. ‘The future is to the countries that carry Communism farthest and advertise it most effectually.’ En hij was daarbij heus niet blind voor de prijs die althans sommige delen van de wereld en met name Rusland zelf voor het tot stand komen van de communistische maatschappij moeten en moesten betalen. Als Priestley bij zijn dood zei dat Shaw wel communist was maar dat er voor hem geen Siberië bestond is dat niet overeenkomstig de feiten. Natuurlijk deinsde Shaw persoonlijk terug voor het gebruik van geweld, voor wreedheid, voor de onderdrukking van de vrije meningsuiting en al het andere waarvan men Rusland kan betichten. Maar daarom zag hij niet minder dat al deze dingen gebeurden!
|
|