| |
| |
| |
B. Sluimers
Irian, vergeten land en vergeten mensen
Wie probeert iets dieper door te dringen in de oorzaken van het conflict om West-Nieuw-Guinea komt al spoedig tot de conclusie, dat geen van de erbij betrokken partijen bijzonder gesteld is op de verplichtingen, welke de souvereiniteit over een van de moeilijkst ontginbare gebieden der aarde oplegt. Dit is gemakkelijk verklaarbaar wanneer men bedenkt, dat tegenover de zware lasten welke het beheer over deze 235000 vierkante kilometer vloedbos, rimboe en bergland meebrengt voor een onafzienbare tijd geen economische voordelen kunnen worden verwacht.
Waarom Nederland dan toch een ernstige verslechtering van zijn relaties tot Indonesië met daaraan inhaerente gevaren voor de bestaanszekerheid en mogelijk zelfs voor het leven van tienduizenden Nederlandse onderdanen, die nog altijd in Indonesië verblijven en voor de veiligheid van honderden millioenen Nederlands beleggingskapitaal riskeert? En waarom Indonesië dat aan niets minder behoefte heeft, dan aan rimboe, het rustig verloop van de nauwelijks begonnen wederopbouw zijner nationale economie in de waagschaal stelt?
Nogmaals: zeker niet omdat men er in Den Haag of te Djakarta zo op gebrand is zijn eigen moeilijkheden te vergroten. Maar wat dan wèl?
Wij menen niet ver van de waarheid af te zijn, wanneer wij aannemen, dat men aan beide zijden West-Nieuw-Guinea in de handen van de andere partij een gevaar acht voor de nationale belangen. Het is het onderlinge wantrouwen, dat het onmogelijk maakt een oplossing te vinden die beide partijen kan bevredigen. Aan Indonesische kant verheelt men dit wantrouwen geenszins en men geeft openlijk uiting aan de vrees, dat Nederland er op uit is, zich als koloniale mogendheid te handhaven in Nieuw-Guinea en van dat gebied een vestiging te maken, welke het in staat stelt in geval van een conflict met Indonesië militaire pressie uit te oefenen op het volk, dat het eind 1949 contre coeur nationale onafhankelijkheid verleende. De Indonesiër ziet in een Nederlands-West-Nieuw-Guinea een ontoelaatbare Hollandse politie-post opgericht met geen ander doel, dan Hollands ingrijpen mogelijk te maken wanneer het souvereine Indonesië andere opvattingen mocht hebben van zijn verplichtingen uit de R.T.C.-overeenkomst voortvloeiend, dan Nederland zelf. Daarom is de handhaving van de Nederlandse souvereiniteit naar Indonesisch oordeel niet in overeenstemming te brengen met de erkenning van Indonesië's algehele onafhankelijkheid. Alleen door zich terug te trekken uit het hele gebied van de voormalige kolonie kan Nederland, naar Indonesische mening, duidelijk maken, dat het afziet van iedere
| |
| |
inmenging in de zaken van het volk, welks onafhankelijkheid het op 27 December 1949 erkende.
Deze Indonesische opvattingen vinden ongetwijfeld steun in de houding van dat deel van het Nederlandse volk, dat nog immer geen vrede kan hebben met de gedachte, dat onze rol in Oost-Azië door de loop der gebeurtenissen in de laatste tien jaren definitief is uitgespeeld. Het ware dwaasheid te ontkennen dat er in ons land nog altijd een numeriek zwakke, maar politiek en economisch niet onbeduidende groep aanwezig is, die droomt van een come back in een of andere vorm, terwijl anderen spelen met het denkbeeld, dat een stok achter de deur geen kwaad kan, wanneer Indonesië het in zijn hoofd zou krijgen de bij de R.T.C. op zich genomen verplichtingen te verzaken. Toch geloven we niet, dat het deze groepen zijn, die het meeste gewicht in de schaal hebben geworpen bij het bepalen van het Nederlandse standpunt. Hun invloed moge dan al groter zijn dan in een democratisch land in overeenstemming is te brengen met hunne getalsterkte, hij weegt zeker niet op tegen die van de overgrote meerderheid van ons volk, die zich verzoend heeft met de nieuwe situatie en die met Indonesië op voet van volkomen gelijkheid, oprechte vriendschap en vrede wil samenwerken.
De diepere oorzaak van Nederlands houding inzake West-Nieuw-Guinea moet dan ook elders worden gezocht en wel op het terrein der internationale verhoudingen. Om dit te verstaan heeft men er zich in de eerste plaats rekenschap van te geven, dat het ‘vergeten land’ zoals dr Bijlmer in zijn onder auspiciën van de vereniging ‘Oost en West’ uitgegeven boekje Nieuw-Guinea noemde, een uiterst belangrijke rol gespeeld heeft in de tweede wereldoorlog. Het eilandje Biak ten Noorden van de Vogelkop vormde een van de belangrijkste bases van de Amerikaanse operaties in de ‘opmars’ naar het Noorden. De Japanners zijn er in de eerste phase van de Pacific-oorlog, toen zij de zee en de lucht beheersten en ook te land onweerstaanbaar bleken, niet in geslaagd van Nieuw-Guinea een uitvalspoort te maken voor een aanval op Australië, maar dat neemt toch niet weg, dat dit eiland zich voor dat doel bij uitstek leent en dat dus het bezit van Nieuw-Guinea een factor van eminente betekenis vormt voor de Pacific-strategie. De Torresstraat is maar weinige tientallen mijlen breed. Het behoeft daarom niet te verwonderen, dat Australië sterk is geïnteresseerd in de kwestie van de souvereiniteit over het eiland. Het Oostelijk deel is naar men weet Australisch gebied. Tot aan de tweede wereldoorlog beschouwde men in Australië het eiland Nieuw-Guinea als een soort natuurlijk schild tegen een aanval uit het Noorden: de staat van ondoordringbaarheid van het Nieuw-Guinese binnenland droeg er niet weinig toe bij, dat men zich van die kant safe voelde. Japan bepaalde er zich in hoofdzaak toe de Noordkust te bezet- | |
| |
ten en Nipponse pogingen om naar de Zuidkust door te dringen hadden niet veel succes, in ieder geval veel minder dan Australische operaties in tegenovergestelde richting. Door deze laatste kwam vast te staan, dat men in de toekomst niet al te zeer kon vertrouwen op deze
ondoordringbaarheid en dat Nieuw-Guinea, wilde het zijn waarde behouden voor de Australische defensie, versterking behoefde. Het Westelijk deel van het eiland, dat nog veel minder toegankelijk was dan de Oostelijke helft leverde minder direct gevaar op, vooral ook omdat de afstand van daar tot het Australische continent zoveel groter is.
Het is in dit verband wellicht nuttig in herinnering terug te roepen de onderhandelingen kort na de eerste wereldoorlog gevoerd tussen Nederland en hertog Adolf van Mecklenburg-Schwerin, een broer van Prins Hendrik der Nederlanden, om aan een Duitse chartered company bijzondere rechten te verlenen, die deze maatschappij in staat zouden stellen Westelijk Nieuw-Guinea open te leggen. Ouderen onder onze lezers zullen zich wellicht nog herinneren, welke heftige discussies er indertijd over deze plannen hebben plaatsgevonden. Aan Nederlandse kant woog zeer zwaar het argument, dat men met toelating van deze Duitse maatschappij een Duits machtscentrum in onze koloniale wereld zou vormen en dat de politieke consequenties daarvan niet waren te overzien. Aan de andere kant voelde men in Nederland en in Indië toch ook wel, dat het openleggen van Nieuw-Guinea een zaak was, die de grootste aandacht verdiende. Van het Nederlandse kapitaal was niet te verwachten, dat het zich binnen afzienbare tijd intensief met Nieuw-Guinea zou gaan bemoeien. Dat vond in de overige eilanden van de Archipel een veel toegankelijker en veel rendabeler arbeidsterrein. De tegenstanders hebben ten slotte de zege behaald, mede dank zij de steun van het buitenland. Niet dat men in het buitenland over deze zaak eenstemmig was. Ook daar waren de opvattingen verdeeld. Aan de ene kant stonden zij die meenden, dat men Duitsland, dat in het verdrag van Versailles het recht was ontzegd koloniale gebieden te beheren, niet door een achterdeur weer in de koloniale wereld mocht binnenhalen, terwijl aan de andere kant gewezen werd op de wenselijkheid om de Duitse energie, onder contrôle, in te schakelen in de omvangrijke arbeid welke in achterlijke gebieden te verrichten viel. Wij slaan de plank wel niet ver mis, wanneer we menen, dat het vooral ook Engelse stappen zijn geweest, op instigatie van Australië ondernomen, die ten slotte de schaal hebben doen overslaan naar de
No-es. Duitsland had bij het verdrag van Versailles het Noordelijk deel van Oost-Nieuw-Guinea, het Kaiser Wilhelmsland en de eilanden ten Oosten van Nieuw-Guinea moeten afstaan en dat gebied was in mandaat gegeven aan de Australische Commonwealth. Geen wonder, dat Australië geen prijs stelde op de vestiging van
| |
| |
de gedeposseerde Duitsers aan de grens van hun vroegere kolonie! Intussen bleef West-Nieuw-Guinea het maagdelijk gebied, dat het immer is geweest. De Nederlandse argumenten betreffende de taak, welke ons Nederlandse bewind heeft te vervullen tegenover de ‘vergeten mensen’, om alweer met Dr Bijlmer te spreken, zijn niet erg overtuigend. Wij hebben precies 290 jaar de tijd gehad om ons met de Papoea's te bemoeien en we hebben precies 290 jaar nagelaten dat ook maar enigszins intensief te doen. Het grootste deel van het eiland is tot op de dag van vandaag terra incognita. Er zijn enkele bestuursposten, die de laatste jaren een aanvang hebben gemaakt met het leggen van nauwere contacten met de bevolking. Hier en daar zijn de eerste scholen opgericht en ook aan de gezondheidszorg is in plaatsen als Merauke en Hollandia wel wat gedaan. Feitelijk was West-Irian tot voor heel kort nog een terrein voor wetenschappelijke expedities op geologisch, plant- en dierkundig en anthropologisch gebied. Men vindt hier ene der weinige gebieden op de wereld, waar mensen nog in het stenen tijdperk leven en verder trok het land de aandacht der wetenschappelijke wereld wegens zijn plantengroei en dierenwereld, aangezien hier een samenleven viel waar te nemen van specimina van het Euraziatische continent en van Australië. Er zijn de laatste decennia verschillende wetenschappelijke expedities tot het midden van Nieuw-Guinea doorgedrongen, zowel van het Zuiden als van het Noorden uit. Van enigszins andere aard was die van de heer A.H. Colijn, die behalve een sportief ook een politiek-economisch karakter droeg. Zijn bevindingen hebben aanleiding gegeven tot een streven om in centraal-Nieuw-Guinea in het bergland een Nederlandse kolonisatie te stichten. Het is bij plannen gebleven, want deskundigen hebben niet nagelaten tegen overijlde stappen te waarschuwen. Van Indo-Europese kant is men reeds vóór de oorlog zonder degelijke
voorbereiding hier en daar naar Nieuw-Guinea gaan emigreren. De resultaten van deze ‘wilde’ emigratie hebben de pessimisten volkomen in het gelijk gesteld. Door allerlei oorzaken, waarop we hier niet nader zullen ingaan, is de actie van verenigingen als Kolonisatie-Nieuw-Guinea [K.N.G.] op een ernstig fiasco uitgelopen. Ten dele, maar dan ook slechts ten dele, is deze mislukking zeker ook toe te schrijven aan gebrek aan steun en aan leiding van de overheid, die niet alleen practisch niets deed om de autochtone bevolking binnen het beschavingsgebied te betrekken, maar die ook het particulier initiatief nauwelijks enige steun gaf. Het meeste werd zeker nog gedaan door de missie, die aan de kust hier en daar zeker lofwaardig werk heeft verricht. We denken daarbij vooral ook aan het werk onder de Kaja-kaja's Voor de rest bleef West-Nieuw-Guinea wachten op andere tijden. Toen in het eind der jaren-twintig de nationalistische beweging in Indonesië krachtig opleefde en zich hier en daar ernstige ongeregeldheden voor- | |
| |
deden, ging de regering op zoek naar een gebied waar een concentratiekamp kon worden gevestigd en men wist geen betere plaats uit te kiezen, dan een terrein in het Zuid-Oosten van het Nederlandse deel van het eiland, aan de bovenloop van de Digoel-Rivier. Met toepassing van de exorbitante rechten werden zonder vonnis van enig rechter, maar krachtens administratieve maatregel honderden Indonesiërs naar dit van God verlaten oord verbannen. Talrijk waren al spoedig de rapporten welke te Batavia binnenkwamen over de gezondheidstoestand der verbannenen in het Digoel-kamp, dat verpest was van malaria. De rapporten kwamen van kampcommandanten en van medici en er is dan ook zeer ernstig over gedacht om het kamp naar elders over te brengen. Toen echter deze kwestie in overweging was trad de economische crisis van de jaren dertig in en om financiële redenen is toen van overbrenging van
het kamp naar een gezonder oord afgezien. Door middel van een ruime kininetoediening trachtte men het kwaad meester te worden. Statistieken over de doodsoorzaken hebben we nooit onder ogen gekregen, maar uit verklaringen van doktoren is ons bekend, dat het aantal sterfgevallen aan zwartwaterkoorts, een kwaadaardige malaria, groot was. Men mag bij een beoordeling van de houding der Indonesische autoriteiten tegenover het Nieuw-Guinea-vraagstuk nooit uit het oog verliezen, dat vele dergenen die thans mede de politiek van hun land bepalen, ook ten aanzien van Nieuw-Guinea, dit land uit eigen aanschouwing kennen, omdat zij er aan de Boven-Digoel jarenlang in verbanning leefden.
In de internationale sfeer begon Nieuw-Guinea weer een rol te spelen, toen de Duitse eisen voor teruggave van de in 1919 verloren gegane koloniën steeds duidelijker werden gehoord. De machtsverhoudingen lagen zodanig, dat men die eisen wel aandacht moest geven en geleidelijk aan won het inzicht veld, dat Duitsland als belangrijkste havenot weer zou moeten worden toegelaten op het koloniale terrein. De moeilijkheid was alleen, dat practisch geen enkel land, dat zich Duits koloniaal gebied had zien toegewezen onder mandaat van de Volkenbond of anderszins, bereid werd gevonden deze gebieden weer af te staan. Wat was toen logischer dan dat men ging zoeken naar andere gebieden, waar Hitler-Duitsland zijn beschavingsdriften zou kunnen botvieren. En wat was er verder meer voor de hand liggend, dan dat men het oog liet vallen op een gebied, waar Nederland, een kleine mogendheid met een geweldig koloniaal gebied, toch niets mee deed, een gebied nog wel, dat de Duitsers veertien jaar te voren zo graag hadden willen hebben? Men werd in Den Haag en te Batavia ongerust en besefte dat men op korte termijn ten minste iets moest doen om de belagers van een deel van ons koloniaal gebied althans het ene argument uit handen te slaan n.l. dat we niets aan Nieuw-Guinea deden. In een zeer snel tempo werden twee
| |
| |
geweldige exploratie-maatschappijen in elkaar getimmerd. Drie grote olie-maatschappijen [Engels-Nederlandse en Amerikaanse] kregen een practisch het hele Westelijk deel van Nieuw-Guinea omvattend exploratiecontract voor olie, terwijl de Nieuw-Guinea Goud maatschappij, waarin de meeste in Indië werkende mijnbedrijven waren vertegenwoordigd, op zoek ging naar goud- en andere edelmetaal-voorkomens. In een paar jaren tijds werden tientallen millioenen guldens aan exploratie-werk uitgegeven. De resultaten vielen tegen. Wel werd enige exploitabele olie aangetroffen, maar de goud-exploratie liep op niets uit. Het olie-bedrijf aan de Vogelkop is het resultaat van het omvangrijke werk in die jaren verricht.
Tot de openlegging van West-Irian heeft dit werk echter weinig bijgedragen. Berlijn was spoedig op de hoogte van de teleurstellende resultaten van de exploratie-werkzaamheden en als gevolg van deze wetenschap verloor het zijn belangstelling voor West-Nieuw-Guinea geheel. Er zijn in de daaropvolgende jaren nieuwe wegen gezocht om aan de Duitse verlangens tegemoet te komen, zonder gedwongen te zijn onwillige dominions te verplichten vroeger Duits koloniaal bezit terug te geven aan Duitsland. Een tijdlang heeft men in de kanselarijen zelfs gespeeld met het denkbeeld om Borneo als ruilobject aan te bieden, mede met de bijgedachte, dat men op deze wijze Duitsland zou kunnen interesseren voor de handhaving van de status quo in het Oosten. Hoe ver men met deze voorstellen is gegaan valt thans moeilijk meer uit te maken, maar wel is het ons bekend, dat in die tijd uit Washington en Tokyo, vooral uit de laatste hoofdstad, verontrustende berichten Den Haag en Batavia bereikten. Een tijd lang is de verhouding tussen Japan en Duitsland er ernstig door bekoeld. Maar in ieder geval Nieuw-Guinea als ruil-object was van de baan, omdat Duitsland er niets voor voelde.
Tijdens de tweede wereldoorlog heeft men zich in Nederlandse kring te Londen en Brisbane ernstig beziggehouden met de toekomst van Nieuw-Guinea en serieuze plannen beraamd om de openlegging van het land mogelijk te maken. Na de bevrijding van Hollandia trokken Nica-teams in full strength daarheen om het eerste bevrijde gebied van Nederlands-Indië hulp te verlenen. Er waren welhaast meer hulpverleners dan hulpbehoevenden, want een deel der bevolking had de wijk genomen naar het binnenland en onttrok zich aan iedere aanraking met de oorlogvoerenden. De overgeblevenen lieten zich met graagte de moederlijke zorg welgevallen, welke hun ten deel viel. Lang duurde het verblijf van deze ‘hulp’-troepen echter niet, want de meesten verlieten zo snel mogelijk het weinig aanlokkelijke Noord-Iriaanse gebied en trokken naar het Westen, waar nieuwe arbeid hun wachtte. Toen de Japanners medio Augustus 1945 capituleerden trok ieder die maar enigszins kon naar
| |
| |
Batavia om tegenwoordig te zijn bij de bevrijding van het hoofdeiland en de meesten ook om hunne daar achtergelaten familieleden op te zoeken. De belangstelling voor de Papoea-bevolking verdween bijna even snel als zij was opgekomen. Alleen voor Biak, waar voor ongetelde millioenen aan Amerikaanse legervoorraden lagen opgeslagen bleef nog een tijdlang belangstelling bestaan, maar op de lange duur bleek de tropische natuur daar toch sterker dan de arbeidsploegen, die belast waren met de zorg voor deze voorraden en voor de grote installaties, welke daar uit de grond waren gestampt. De rimboe hernam zijn rechten en na een jaar of drie vier was er van de beschavingsmonumenten - startbanen voor lange afstandsbommenwerpers, opslagplaatsen voor munitie, oorlogsvliegtuigen van allerlei soort, jeeps en vrachtwagens - weinig anders meer over dan met hoog gras begroeide open vlakten, ingestorte en halfvergane loodsen en geweldige hoeveelheden oud roest. Wat bruikbaar was had men inmiddels afgevoerd en wat gevaar opleverde in zee gestort.
Men had in die tijd op Java wel andere zorgen aan zijn hoofd, dan Nieuw-Guinea. Van materiaal-voorziening voor uitbreiding der bestuursbemoeienis noodzakelijk kwam geruime tijd niets. De kleine groep van bestuursambtenaren en anderen, aan wie een werkkring op Nieuw-Guinea was aangewezen klaagden steen en been over verwaarlozing van de belangen van hun gebied. West-Nieuw-Guinea was weer volkomen vergeten land geworden en van de plannen, die zo schoon hadden geschenen, kwam niets terecht. Dat was zeker niet de schuld van hen, die in deze achterafhoek waren geplaatst. Die deden wat zij konden, maar dat was wegens gebrek aan middelen wel uiterst weinig.
Toen het duidelijk werd, dat alle politionele acties ten spijt, de nationalistische beweging onweerstaanbaar leiden moest tot de erkenning van Indonesië's volledige onafhankelijkheid, kwam Nieuw-Guinea plotseling wéér in het centrum der belangstelling te staan. Duizenden Indo-Europeanen droomden er van, daar, buiten de gehate Republiek, een nieuw tehuis te vinden. Enige honderden trokken er zonder ‘rapporten’ af te wachten heen. Zij ontmoetten er slechts teleurstelling. Er was geen huisvesting en zij moesten er wonen in door henzelf vaak uit afval en vodden opgetrokken krotten. Er was tekort aan voedingsmiddelen - de rijstaanvoer was uiterst beperkt - men leed er honger. Malaria eiste slachtoffers, kortom het werd een misère zonder eind. Alleen zij, die over voldoende geldmiddelen beschikten, konden het uitzingen en geleidelijk aan een pover bestaantje vinden door de aanleg van droge sawahs, waar zij groenten en andere levensmiddelen verbouwden. Het was maar één van de vele drama's die zich na de oorlog in onze eertijds zo rijke kolonie afspeelden. De wereld daarbuiten, die zoveel andere en zoveel omvangrijker drama's zich zag afspelen en veel dichter bij huis, schonk er nauwelijks aandacht
| |
| |
aan. De emigratie naar Nieuw-Guinea werd stopgezet, totdat het land beter in staat zou zijn nieuwe immigranten op te nemen. Er werd een aanvang gemaakt met de bouw van huizen voor nieuwe anbtenaren. Alles moest van Java worden aangevoerd - het eiland zelf leverde zo goed als niets op. Er moesten kazernes gebouwd worden voor politie en soldaten die voor de veiligheid moesten zorgen. Men moet zich geen te gering denkbeeld vormen van de omvang van het werk, dat hier moest worden verricht. Een van de moeilijkste problemen was de werkvolkvoorziening: de Papoea of Iriaan, zoals hij tegenwoordig heet, is alleen voor de meest primitieve arbeid te gebruiken en dan nog niet eens geregeld. Geregelde arbeid ligt dat natuurvolk [nog] niet. Van duizenden kilometers afstand moest alles worden aangevoerd en de voorziening van enkele posten in het binnenland eiste een enorm werk en een omvangrijke organisatie.
Het verloop van de Ronde Tafel Conferentie hoeven we hier niet in herinnering te brengen. Zij liet de kwestie van Nieuw-Guinea onbeslist. In Nederlandse kringen heeft men ongetwijfeld gehoopt, dat het niet al te moeilijk zou zijn, het uitstel van een jaar tot een langere termijn uit te breiden en ten slotte zou, naar men hoopte ook hier tijd wel raad brengen. In Indonesië vond president Sukarno, naar wij menen te weten tot verdriet van een aantal zijner naaste medewerkers, aanleiding de Irian-kwestie in het centrum der politieke belangstelling te plaatsen. In hoeverre de opzet was om daardoor de aandacht van een groot aantal teleurstellingen op ander gebied af te leiden, kunnen we slechts gissen. Een feit blijft het, dat de Irian-kwestie de mensen begon op te winden en dat zij al spoedig het karakter kreeg van een nationaal prestige-vraagstuk. Toch gaf men aan Nederlandse kant de hoop nog niet op, dat in de loop van het jaar 1950 de stemming luwen zou en dat er tegen de tijd van de in het vooruitzicht gestelde Nieuw-Guinea-conferentie, wel te praten zou zijn met Djakarta. En het leek er inderdaad op, dat ongeveer in het midden van het jaar de stemming wat kalmer werd. Maar toen kwam plotseling Australië op de proppen met de verklaring van minister Spender dat het Australische Gemenebest geen genoegen zou nemen met overdracht van de souvereiniteit aan Indonesië. Dit standpunt was hervat in een diplomatieke nota, welke door Canberra werd aangeboden te Den Haag, Londen en Washington. Tot ontsteltenis van Den Haag kwam de inhoud dezer nota weinige dagen nadat zij was afgeleverd via Londen of Washington ter kennis van de Indonesische regering. Geheimhouding is nu eenmaal niet het sterke punt der Westerse democratieën.
Canberra kreeg het zwaar te verduren. Van Indonesische zijde liet men er geen gras over groeien en de agitatie voor de souvereiniteit over Irian nam in heftigheid toe. De verhouding tussen Australië en Indonesië die te
| |
| |
voren nogal hartelijk was geweest, verkoelde aanmerkelijk. Maar ook Nederland beklaagde zich, omdat Spender de door Den Haag met geduld en overleg gevolgde politiek had doorkruist. Het hele aspect van het Nieuw-Guinea-probleem werd er plotseling door veranderd. Van een Indonesisch-Nederlands probleem werd het tot een vraagstuk van internationale politiek. Australië ging er daarna toe over zijn standpunt in het openbaar naar voren te brengen en ook dat had weer geen kalmerende invloed op de stemming in Indonesië.
Herhaalde bezoeken door Amerikaanse politieke en militaire autoriteiten in de loop van 1950 aan Indonesië gebracht gaven aanleiding tot geruchten, dat ook Amerika zich met de Nieuw-Guinea-aangelegenheid bemoeide en dat Washington de wens had te kennen gegeven op Nieuw-Guinea bases aan te leggen in het raam van de verdediging van zijn Pacific-belangen.
Toen kwam de Korea-crisis en daarmee de verscherping van de internationale situatie. De Indonesische regering liet geen twijfel bestaan, dat zij er op uit was om bij het uitbreken van een conflict tussen de grote mogendheden een neutrale houding aan te nemen. Daar kwam nog bij, dat een aantal arbeidsconflicten in Indonesië de grote kracht hadden aangetoond van de als communistisch beschouwde Sobsi. De houding door de regering en door tal van regeringsorganen tijdens die conflicten aangenomen deed in wijde kring twijfel rijzen aan het vermogen van Djakarta om weerstand te bieden aan communistische activiteit. Men kon de mogelijkheid, dat de communisten ook in Indonesië de macht aan zich zouden trekken, niet meer buiten beschouwing laten bij het bepalen van het politieke en strategische beleid ten aanzien van Indonesië. Ziehier in het kort, waarom het eeuwenlang vergeten land van Nieuw-Guinea ineens een plaats van betekenis ging innemen in het politieke-strategische wereldbeeld van onze tijd.
Nederlands houding in het conflict, dat zich rondom Nieuw-Guinea heeft ontwikkeld, wordt uiteraard bepaald door Nederlandse belangen. Dat Nederland de zeer grote belangen, welke het in Indonesië heeft zou riskeren alleen terwille van het prestige-voordeel van een vinger in de Oost-Aziatische pap te houden valt moeilijk aan te nemen. Verder mag het uitgesloten worden geacht, dat men in Den Haag zo hoge verwachtingen heeft van de toekomstmogelijkheden van Westelijk Irian, dat men bereid is dáárvoor het geheel der Nederlandse belangen in Indonesië op het spel te zetten. Dat er enig begrip doordringt van hetgeen wij bijna drie eeuwen lang ten opzichte van de Papoea-bevolking hebben verzuimd is een verheugend verschijnsel, maar er is geen enkele aanleiding om aan te nemen, dat de nuchtere Nederlandse regering zich juist op dit ene punt plotseling zou hebben bekeerd tot een opvatting der politiek,
| |
| |
die beheerst wordt door ethische motieven. Blijft slechts over de practische zekerheid, dat Nederlands optreden bepaald wordt door de belangen, welke het heeft als lid der Atlantische statengemeenschap, die zich terecht of ten onrechte bedreigd voelt door het communistische staten-bloc. Door de Nederlandse souvereiniteit over West-Nieuw-Guinea kan voorkomen worden, dat dit strategisch belangrijke gebied door de communistische landen wordt gebruikt als operatie-terrein tegen Australië, dat een van de hoekstenen der ‘Westerse’ wereldstrategie vormt. Alleen een dergelijk belang van de eerste orde kan een redelijke motivering vormen voor het feit, dat Nederland door zijn houding in de Nieuw-Guinea-kwestie hoog spel speelt. Ook het verloop van de jongste onderhandelingen, ja zelfs de feitelijke inhoud van de befaamd geworden brief der P.v.d.A.-fractie zijn met deze opvatting volkomen in overeenstemming. De Nederlandse regering wil toestemmen in Unie-souvereiniteit, maar met behoud van het Nederlandse beheer. De P.v.d.A.-fractie wilde blijkbaar nog verder gaan en formeel de Indonesische souvereiniteit erkennen, maar onder voorwaarde ook al weer, dat voorlopig - gedacht is aan dertig jaar - Nederlands bestuur gehandhaafd blijft, practisch neerkomend op een lease, zoals die de vorige eeuw tussen Engeland en China werd gesloten met betrekking tot Kowloon. De kern van de zaak is dat Nederland het in West-Nieuw-Guinea voor het zeggen moet houden, althans voorlopig.
Nederland heeft zich bereid verklaard deze zaak voor de U.N.C.I. te brengen. Daar voelt men aan Indonesische kant weinig voor en niet zonder reden... De ontwikkeling der internationale verhoudingen is de laatste tijd gegaan in een richting, welke de landen in de U.N.C.I. vertegenwoordigd tot directe belanghebbenden maakt in de kwestie, welke aan de orde is. Voor Australië is dit wel heel evident, maar ook voor Amerika en België, de beide andere landen in de U.N.C.I. vertegenwoordigd, wordt het met de dag duidelijker. Het valt helaas niet te ontkennen, dat de U.N.O tendenzen vertoont om zich van een boven de staten en statengroeperingen staande organisatie te ontwikkelen tot een instrument van een der statengroepen. Hierdoor is de basis van de in 1945 tot stand gekomen volkenorganisatie aangetast en hierdoor dreigen de meeste voordelen, welke uit het bestaan van de U.N.O. voortvloeien, op korte termijn verloren te gaan. Het afwijzen van U.N.C.I.-bemiddeling door de Republiek Indonesië is een duidelijk symptoom van U.N.O.'s tanend gezag.
Dit maakt het vinden van een bevredigende oplossing ongetwijfeld moeilijker, en toch zal die gevonden moeten worden; de enkele honderdduizenden vergeten mensen hebben recht op een bijzondere behandeling.
|
|