Bonae litterae
Uitstekende proeven
Dr. G. Stuiveling, Steekproeven. Amsterdam, Querido, 1950.
In het afgelopen jaar heeft dr. Garmt Stuiveling een tweede twaalftal literatuurhistorische studies gepubliceerd. Zij betreffen deze keer onderwerpen, die in de tijd meer bijeenhoren maar naar hun aard nogal wat verscheiden zijn. De rij opent met Multatuli en sluit met de zgn. verzetspoëzie, zodat bijna een eeuw wordt omvat. Maar dezelfde rij bevat zowel echte vakstudies, zoals die over Perks nalatenschap, De zaak Lieven Nijland, Gorters kenteringssonnetten en Over de vorm van Dèr Mouws vers - alsook essays, die de belangstelling zullen hebben van al wie van literatuur houden. En daar de bundel in hoofdzaak voor deze mensen wordt uitgegeven, had Stuiveling m.i. met de keuze van de laatstgenoemde essays kunnen volstaan. Die zijn bovendien tezamen belangwekkend genoeg van gedachten en boeiend genoeg van stijl om een waardevol boekje te vormen. De crisis op de boekenmarkt brengt echter met zich mee dat dan de zuivere vakstudies niet meer gedrukt of herdrukt worden. In zoverre is de samenstelling van Stuivelings bundel typerend voor het tekort aan publicatie-mogelijkheid in deze tijd.
De titel Steekproeven duidt de aard van het werk voortreffelijk aan. De bedoeling van de schrijver is in de eerste plaats de kwaliteit vast te stellen, de voornaamste motieven op te sporen, het wezen te benaderen van persoon en werk. Stuiveling zoekt niet het anecdotische, maar het essentiële, niet het uitvoerige, maar het bondige. Hij heeft geen lange aan- en uitlopen nodig, maar bij alle beknoptheid is het de lezer steeds volkomen duidelijk met welke deur hij in welk huis valt.
De essays zijn in drie soorten te onderscheiden. De aard van het literaire werk, en in het bizonder de vorm, maken het onderwerp uit van de studies over Gorter, Dèr Mouw en de verzetspoëzie. Stuiveling toont zich hierbij, en vooral in de twee eerstgenoemde stukken, een meester in het analyseren. Wat bij b.v. schrijft over de kenteringssonnetten is naar mijn weten de eerste en enige studie, waarin de omslag van impressionisme naar geestelijk gerichte kunst aan de vorm van het literaire werk zelf duidelijk wordt zichtbaar gemaakt. Een tweede groep handelt over de menselijke verhoudingen en hun invloed op het literaire werk. Met een grote kennis van zaken wordt daarbij de samenhang belicht tussen het scheppende werk en de omstandigheden, waaronder het vorm heeft gekregen. Dit geldt voor de essays over Multatuli, Busken Huet, Jacques Perk en Van Eeden [Lieven Nijland]. Tenslotte is er de derde en m.i. voor de meeste lezers belangwekkendste groep van studies, die een karakteristiek bevatten van de maker en zijn werk. Zij gaan over Maurits Sabbe in de kring der Humanisten, Arthur van Schendels drie gestalten, Adama van Scheltema en zijn tekort en Tempel noch Kruis [over Marsman]. In de eerste plaats schrijft Stuiveling hier over bij velen bekende dichters en schrijvers en in de tweede plaats slaagt hij erin op hen een zeer synthetische visie te geven, die vooral wat Sabbe en Van Schendel betreft, uitmunt door originaliteit. Het is vooral deze soort van essays, die de literatuurhistorische kennis boeiend samengevat overdraagt op een breder publiek en vruchtbaar maakt voor het algemene leven. Er verschijnt over de moderne auteurs zoveel dat vluchtig is en alleen bestemd ter bevrediging van een kortstondige nieuwsgierigheid, waarvan de opwekking ook al weer geweten moet worden aan de nood, waarin de boekhandel verkeert. Stuiveling blijkt in staat een blijvender beeld te maken. Hij
bewijst het met Steekproeven niet voor de eerste keer. Moge het ook de laatste niet zijn.
J.C. Brandt Corstius