De Nieuwe Stem. Jaargang 6(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] E. Meyer-Brouwer Verzen Het leger der agaven wacht Grimmig de orders van de nacht, Strak aangetreden En roerloos. Luister, de gebeden Van een oud, bloedig heidendom Worden geroffeld op de trom Van verre donder; De okergele zon gaat onder, Tegen de koude hemelvlam Strekken de randoe-boomen stram Hun zwarte kruisen, Bezwerend. Nu begint het ruischen Van avondwind en late regen, 't Duister steigert den hemel tegen En halverwege De sterren behaalt het de zege. Er bloeien duizend grasjes in de tuin, Zo onaanzienlijk, en een schande voor Onze toekang kebon; een vogeltje Strooit slaperig onder de bougainville Een mondvol zilver op de milde wind En zwijgt verwonderd over zijn geluid. De halmen zwenken in een kleine vlaag En buigen van het middel uit, alsof Ze bij Martin hun eerste dansles doen; De onbeduimelde minuten gaan Tussen de vlinders duikelend voorbij - Waarheen? Misschien leggen ze deze dag Hun eitjes en er komt een knaagrups uit, Een lui, traag uur voor morgen; never mind. De wereld ruikt naar koffie en muziek, De wereld is een goedgeluimde bol, Een dikzak zonder zorgen voor den tijd En zijn verholen lachen schudt de lucht Achter de wolken; 't is een goede dag. [pagina 99] [p. 99] Sonnet Dit is wat overblijft, als alle waan En ijdelheid rondom is platgeslagen: Het naakte Zijn, dat wit en zonder vragen Zich laat beschijnen door de witte maan, Ademt en wast zich in de wind, die aan De bomen schudt, en alle takken dragen Schaduw en sterren, die in koele vlagen Elkaar omvatten en weer laten gaan. Er is geen vrede en geen zin dan deze: Tot aan de rand en over vol te zijn Met leegte; en geen laatste roes dan deze Die diep gebed ligt in de blauwe wijn Van de verlorenheid, en kan genezen Wat is gestorven aan het levend zijn. Kitty's tuin Voor de wijdopen deuren ligt de ochtend, prompt Bezorgd aan alle abonné's, wit ingepakt Onaangeroerd en frisch; een blijde schroom Weerhoudt de wereld nog, haar te bezien. De boomen hurken dommelig-zwart in de mist, Maar door de sluier schittert in het natte gras 't Betooverd blauw van het viooltjesbed, Weerloos en teeder bloeiend op het slijk. Daarachter hangt het militaire waschgoed in Een zware parabool; sokken en khaki shirts, En één soldaat zit op de stoep en fluit Een beetje valsch de kleine Nachtmusik. Een bolle wind breekt plotseling de ochtend open, Schaduwen komen schotsnel voor de zon uit lopen Over de paarse grond; de zon voelt warm Aan de keerzijde van de koele wind, Je huid is net een Omelette Sibérienne. Haastig drijven doorschijnende wolken voorbij De duizelige diepte van de lucht, En je bent over vol en sprakeloos Omdat het leven zoo absurd en prachtig is. [En je zegt: ‘lekker weer vandaag, hè?’] [pagina 100] [p. 100] De vijver Zoëven, in het licht, dat wit en koel Tussen de zwarte bomen viel; in 't blauw, Kouder dan ijs, van water, blinkende Onder een blauwe neveldons, heb ik Vrijstelling voor de dag gekregen. Nu Is er een vrijheid van gewicht en tijd Waarvoor geen woorden zijn, maar 't moet gezegd; Een vrijheid. Verborgen en stelpeloos Borrelt de bron van mijn hilariteit Omdat ik er nog uitzie als voorheen, Een moe oud mens, beladen met de schuld Van veertig jaren; nog gevangen in Het vlees. En als ik iemand tegenkom Zal hij mij kennen aan die zotte schijn En als ik mijn geheim zou fluisteren Zou hij het niet verstaan; het heeft de stem Van snelle wolken, van de kleine vis Die als een gladde spoel door 't water schiet, Die weeft aan het onstoffelijk patroon Van aardse vreugde al de wereld om. Dit is genade. Als de domper straks Het licht gedoofd heeft, dat geen deel is van De lamp en toch al haar betekenis, Dan zal de weerschijn blijven lichten in De Hemel van een nieuwe dag, en in De kleine ster, die in de nacht zal staan Tussen de zwarte bomen van vandaag. Vorige Volgende