| |
| |
| |
B. Sluimers
Vijf jaren Vietnamese politiek
Toen een hoog gezagsdrager in Den Haag dezer dagen in besloten kring het door de Nederlandse regering ter Ronde Tafel Conferentie gevoerde beleid met betrekking tot Indonesië wenste te verdedigen, meende hij niet beter te kunnen doen, dan een recente uitlating aan te halen van een gezaghebbend Fransman, die tegenover hem had opgemerkt: ‘Wij Fransen benijden jelui omdat Gij er in geslaagd zijt uw troepen ongestoord uit Indonesië terug te trekken. Het zou ons heel wat waard zijn, indien wij ook al zover waren’.
Deze uitlating bewijst wel, dat men zich in verantwoordelijke Franse kringen weinig illusies meer maakt over de uitslag van de koloniale oorlog, die sedert eind-1945 of zo men wil eind-1946, aan de gang is en die zich heeft gekenmerkt door een schier onafgebroken reeks militaire misrekeningen en politieke blunders. Van het eerste is de buitenwereld thans wel overtuigd, de laatste waren niet zo spectaculair, maar daarom niet minder reëel en niet minder noodlottig in hun gevolgen.
De basis der Franse na-oorlogse politiek in Indo-China wordt gevormd door het Franse équivalent van de Nederlandse ‘7 December-verklaring’ n.l. een besluit van de regering-De Gaulle in Maart 1945 genomen, dat de stichting aankondigt van de Union française en van de Fédération indochinoise. Deze laatste zou gelijkberechtigd lid van de unie zijn en bestaan uit vijf staten t.w. Annam, Tongkin, Cochin-China, Cambodja en Laos. Een door Frankrijk te benoemen gouverneur-generaal zou als president van de federatie fungeren en tesamen met een Conseil d'Etat de wetgeving voorbereiden. Een Assemblée délibérante zou het parlement vormen. Iedere staat apart zou ook weer een regering hebben en een eigen parlement. Geheel in de trant dus van de deelstaten-conceptie van Van Mook in Indonesië, een conceptie overigens die sterk onder de invloed stond van het accord provisoire, dat op 7 Januari 1946 te Phnom-Penh gesloten werd tussen generaal Allesandri - dezelfde die verantwoordelijk is gesteld voor de jongste militaire débacle in Noord-Tongkin, en in verband daarmee van zijn commando werd ontheven - en prins Monireth, een oom van koning Sihanouk van Cambodja. Krachtens deze overeenkomst werd de autonomie réelle van Cambodja erkend. De vroegere Résident-Supérieur te Phnom-Penh werd vervangen door een Commissaris der Republiek, die Frankrijk en de Federatie vertegenwoordigde en tevens persoonlijk raadsman des konings was. Tien Franse adviseurs - consultés obligatoirement - assisteren de zeven Cambodjase ministers bij de uitvoering van hun taak. Franse specialisten werden bij verschillende overheidsdiensten
| |
| |
geplaatst. De veertien Residenten in Cambodja werden vervangen door zes regionale adviseurs en hunne assistenten. Verschillende diensten werden gereorganiseerd en tot ministeries verheven behalve de trésorie, de douane-dienst, de regieën, de post-telegraaf en telefoondienst, de spoorwegen, de openbare veiligheid, de industrie en nog enkele andere zaken, die onder direct beheer bleven van het hoge commissariaat. Ten slotte werd er nog een byzonder adviseur toegevoegd aan de minister van Defensie.
Dat was de Franse opvatting van de autonomie réelle.
Het is méér dan een veronderstelling, dat het rapport van de missie-Baud, die begin 1946 in Indo-China vertoefde, sommige Nederlandse kringen te Batavia een nieuwe kijk gaf op de mogelijkheden in de ‘7 December-verklaring’ opgesloten. Zonder aan de letterlijke tekst van deze verklaring te kort te doen, kon men de zaak toch feitelijk nog laten zo als ze was, wanneer men maar het Franse recept volgde: geef aan een zo groot mogelijk aantal gedéclasseerde intellectuelen een mooie baan, maar zorg dat ze in feite niets te vertellen krijgen.
In Cambodja kon deze opzet slagen, omdat het hier een achterlijk gebied gold, dat indertijd het Franse opperbestuur had aanvaard als een alternatief voor Siamese of Annamietische overheersing. Een belangrijke rol speelde ook de kwestie Battambang, Cambodja's rijkste rijstprovincie, die het in 1941 bij het verdrag van Tokio aan Siam had moeten afstaan. De welvaart van een belangrijk deel van de Cambodjase aristocratie hing van teruggave van dat gebied af en die kon alleen worden veiliggesteld door Frankrijk.
Het directe belang aan deze kwestie verbonden en oude tegenstellingen tussen Annam en Cambodja waren de oorzaak, dat Cambodja een andere houding aannam tegenover de onafhankelijkheidsbeweging dan Tongkin, Annam en Cochin-China. Bijna geheel dezelfde factoren gelden voor Laos in het N.W. van het land. De onafhankelijkheidsbeweging heeft er ongetwijfeld ook wel weerklank gevonden, maar de politiek dominerende groepen kozen bewust de zijde van Frankrijk.
Frankrijk stond, toen het in de loop der jaren zestig van de vorige eeuw met de kolonisatie van Indo-China een aanvang maakte, voor een moeilijke taak. Een cultuurbewuste [Annam was in cultureel opzicht even Chinees als China zelf] mandarijnenklasse was in geen enkel opzicht bereid de superioriteit der Fransen te erkennen. Een hardnekkig verzet leidde tot een practisch volkomen uitsluiting van deze voormalige regeringsklasse uit het nieuwe bestuursapparaat, waardoor zij gedoemd werd tot het bestaan van een parasiterende klasse van landeigenaren. Frankrijk had met zijn mission civilisatrice weinig succes bij een élite die putten kon uit de rijke bron der Chinese cultuur. Eerst bij het duidelijk
| |
| |
worden van het Chinese verval en de opkomst van Japan met het daarmee samenhangend réveil in andere delen van Azië valt ook in Indo-China een begin van ommekeer te merken. Het aantal Annamieten, dat in Frankrijk gaat studeren neemt dan snel toe en het Franse onderwijs in Indo-China zelf wordt sterk uitgebreid. Maar dan zien wij hier hetzelfde gebeuren, wat in tal van andere koloniën plaatsvond: de Westers gevormde élite krijgt geen gelegenheid de verworven kennis aan te wenden in functies waaraan werkelijke verantwoordelijkheid verbonden is. Zij gaat werken als een ferment in een reeds in gisting verkerende maatschappij.
De nauwe aanraking met het Westen had een destructieve uitwerking op de structuur van de inheemse agrarische gemeenschappen. De Annamietische boer zat diep in de schuld, hij had gebrek aan grond, de pachten en belastingen Waren hoog. Tongkin, een van de vruchtbaarste streken der aarde, herbergde een bevolking, die tot de armste van Azië behoorde. Wie eenmaal de gelegenheid had het welvaartspeil van Java met dat van Tongkin te vergelijken moest wel tot de erkenning komen, dat de in Nederlands-Indië gevoerde economische en sociale politiek gunstig afstak bij die van Indo-China. ‘En’, zo las ik eens in een socialistisch blad te Hanoi ‘in dit land waar de bevolking zich zelfs de luxe van een slok groene thee nauwelijks kan veroorloven, daar bouwden de Fransen voor zichzelf een stad van champagne’. Inderdaad Hanoi was de royaalst opgezette stad van het Verre Oosten, met zijn avenuen als parken en zijn ambtenarenwoningen als kastelen. Niet dat de ambtenaren daar zo erg gelukkig mee waren: van de meeste woningen stond de helft leeg, omdat men de middelen miste om dergelijke kasten te meubileren... Industrie was er weinig. De Fransen gingen uit van het beginsel, dat de koloniën de grondstoffen moeten produceren en dat het moederland die moet verwerken tot industrie-producten. Wat er nog aan eenvoudige verwerkingsindustrie bestond was in handen van Chinezen en métizen.
De inheemse middenklasse beperkte zich tot wat lagere ambtenaartjes en een beetje klein-handel. Een talrijke en krachtige groep, die op grond van haar min of meer bevoorrechte positie in de maatschappelijke structuur voorbestemd kon zijn om een tegenwicht te vormen tegen de drang naar revolutionaire hervorming, welke uitging van een verpauperiseerde boerenbevolking en een snel groeiend stedelijk lompenproletariaat, was er niet.
Zo zien we ook hier de krachten welke naar revolutie drijven gesplitst in ‘nationalistische’ en sociaal-revolutionaire. Hetzelfde verschijnsel, dat we in Burma waarnemen, waar Aung San's People's Anti Fascist League communisten en feodalen verenigt in de strijd tegen een gemeenschappelijke vijand. Zelfs in China waren uiterst links en uiterst rechts voor een korte tijd in de Kwo Min-tang verenigd en veel later sloten Tsjiang en
| |
| |
Mao een wapenstilstand om ieder afzonderlijk te kunnen vechten tegen de Japanners. Ook Indonesië zag in de revolutie-periode nauwe samenwerking tussen groepen van de meest verschillende politieke en sociale opvattingen ter bereiking van het gemeenschappelijke doel.
De geheime vereniging naar Chinees model was de eerste vorm van politieke organisatie in Indo-China. Haar ‘programma's’ beperkten zich als regel tot intrigues tegen een of andere autoriteit en het was lang niet altijd eenvoudig om een duidelijke scheidingslijn te trekken tussen het politieke en het misdadige deel harer activiteiten. Van dergelijke geheime verenigingen, bijna zonder uitzondering van mandarijnsen huize gingen de meeste acties uit, welke in Indo-China samenvallen met de eerste symptomen van politieke activiteit in andere delen van Z.O.-Azië. Veel te betekenen hebben zij niet en gouverneur-generaal Charles heeft grotendeels gelijk, wanneer hij in November 1916 in een rede voor de Conseil du Gouvernement verklaart: ‘Le mouvement d'Annam est sans racines profondes et sans gravité’. Zij had inderdaad nauwelijks wortels in het Annamietische volk en kwam alleen voort uit de uitgerangeerde mandarijnenklasse. Toch ontstond uit deze geheime verenigingen de eerste politieke organisatie uit Viet Nam, de Viet Nam Quoc Dan Dong - afgekort VNQDD - die evenwel na een driejarig bestaan in 1929 door de regering verboden werd na de ongeregeldheden te Yen Bai. De organisatie werd tijdens de jongste oorlog opnieuw opgericht en speelt sedertdien een zekere rol in de onafhankelijkheidsbeweging.
De werkelijke kracht van die beweging komt echter van elders n.l. van de Viet-minh, onder welke naam men in de politieke litteratuur over Viet Nam, zowel de overkoepelende organisatie van vak- vrouwen- en jeugdbewegingen verstaat als de combinatie van regeringspartijen, waarvan de genoemde organisatie deel uitmaakt. Ter onderscheiding wordt dan vaak het woord ‘partij’ toegevoegd wanneer men alleen de overkoepelende organisatie bedoelt en ‘front’ wanneer men de regeringscombinatie wenst aan te geven.
De Viet-minh ontstond tussen de twee wereldoorlogen en omvatte het nationale vakverbond, de nationale vrouwenorganisatie en de nationale jeugdbeweging benevens een groot aantal andere verenigingen op allerlei gebied. Een politieke partij was zij geruime tijd niet - het toezicht op politieke organisaties was in Indo-China nog veel scherper dan in de meeste andere koloniale landen. Zij ageerde tegen herendiensten, tegen hoofdgelden en andere belastingen, tegen de hoge pachten, tegen het opium-misbruik en tegen het gokken. In een later stadium kwamen ook zuiver politieke eisen naar voren: algemeen kiesrecht, vrijheid van verenigingen, vergaderen en drukpers.
Het eerste doel, dat de in 1941 in een Zuid-Chinese stad opgerichte
| |
| |
Communistische Partij van Viet Nam zich stelde, was de verovering van deze Viet-minh. In de jaren tussen 1941 en 1945 is zij hierin wonderwel geslaagd: de leiding van de Viet-minh-beweging kwam meer en meer in handen van doelbewuste communisten. Al wat er tussen 1941 en 1945 aan anti-Japans verzet is gepleegd en aan sabotage is bedreven vond plaats door Viet-minh-ers aangevoerd door hun communistisch kader. De Viet-minh werd de verpersoonlijking van het verzet tegen Nippon en niemand verwonderde er zich over, dat het de Viet-minh was, die het bestuur overnam, toen de Japanners in Augustus 1945 capituleerden. Het in Maart 1945 door de Japanners in het leven geroepen Bao-Dai-bewind zakte geruisloos ineen. Slechts de herinnering aan een periode van ongekende corruptie bleef er van over.
Het revolutionaire bewind stond al direct voor de taak haar regering aanvaardbaar te maken voor Lu-han, de commandant der Chinese troepen, die ingevolge de besluiten van Potsdam Noord-Indo-China kwamen bezetten. Lu-han stond in die tijd bekend als een communisten-vreter en zou zeker geen genoegen nemen met een bewind, dat een uitgesproken communistisch karakter droeg. Een ‘nationalistische’ regering met een communistische inslag werd het recept en als gevolg daarvan kwam een coalitie tot stand waaraan deelnamen de reeds genoemde VNQDD; de Dong Minh Hoi, een op Tsjiang Kai-sjeks instigatie opgerichte tegenhanger van de Viet-minh; de Democratische Partij - in 1942 door Ho Tsji-min opgericht als politiek tehuis voor sympathiserende intellectuelen -; de Indo-Chinese Socialistische Fredeatie en de Viet-minh-partij. De beide rechtse groepen [VNQDD en Dong Minh Hoi] kregen samen 70 zetels in het parlement en 7 in het kabinet. Ho Tsji-min ging er zelfs toe over de Communistische Partij op te heffen - die was namelijk opgegaan in de Viet-minh naar het heette. Alleen een onofficiele maar daarom niet minder reële Marxistische Groep, bleef aan de oude partij herinneren.
Bij de regeringscombinatie, welke de naam kreeg van de voornaamste der samenstellende delen - de Viet-minh - sloten zich ook de Katholieken aan, die plus minus 2 millioen Vietnamezen vertegenwoordigen, van wie er ongeveer 1 millioen in Noord-Tongkin wonen, reeds vóór de koloniale periode een belangrijk missie-gebied.
De plaatsruimte laat niet toe hier diep in te gaan op de loop der gebeurtenissen te Hanoi en Saigon in de eerste maanden na de Japanse capitulatie. Tussen Scylla [China] en Charybdis [Frankrijk] koos Ho Tsji-min Frankrijk omdat dit ver-af en China akelig dicht bij was. Bovendien zaten in Tsjoengking en Nanking alleen maar reactionaire Kwo Min-tang-figuren terwijl in Parijs communistische vrienden deel uitmaakten van het Franse kabinet.
| |
| |
In uitnemend samenspel tussen Ho en Sainthény, die korte tijd de indruk wekte iets weg te hebben van een Franse Lawrence of Arabia, werd Lu-Han eerder dan verwacht was weggewerkt uit Noord-Indo-China en op 6 Maart 1946 kwam het Ho Tsji-min-Sainthény-accoord tot stand waarbij Frankrijk Viet Nam als vrije staat met eigen regering, parlement, financien en leger erkende. Het zou deel uitmaken van de Indo-Chinese federatie en van de Franse Unie. Over de al dan niet aansluiting van Cochin-China zou een referendum beslissen. Viet Nam zou de Franse troepen, die de Chinese kwamen vervangen vriendelijk ontvangen. Zij zouden 15000 man omvatten en ieder jaar zouden er 3000 man van naar Frankrijk terugkeren, zodat de repatriering in vijf jaren zou zijn voltooid. De Vietnamese troepen zouden in hun stellingen blijven en er zou een vriendschappelijke sfeer worden geschapen.
Dat ging dus een heel eind verder dan het verdrag van Phnom-Penh. Het scheen alles koek en ei tussen de Fransen en de Vietnamezen, maar heel lang duurde deze idylle niet. Op 1 Juni werd te Saigon een voorlopige regering ingesteld, hetgeen Hanoi in strijd achtte met het accoord van 6 Maart. Toch ging Ho in de loop van Juni naar Frankrijk om deel te nemen aan de besprekingen van Fontainebleau, die echter in September met volkomen mislukking eindigden. Spoedig na zijn terugkeer n.l. op 20 December braken te Hanoi en Hué vijandelijkheden uit tussen Franse en Viet Nam-troepen. Van Franse kant is de schuld geworpen op de Vietnamezen, die de aanval begonnen en zich niet gehouden hadden aan de afspraak om hun troepen te beperken tot 10 000 man. Van Vietnamese kant wijst men er terecht op, dat Frankrijk in lijnrechte strijd zoal niet met de letterlijke tekst dan toch zeker met de geest van het Sainthény-Ho-accoord doorging met opvoering van de sterkte zijner troepen.
De strijd, die thans vier jaren duurt, heeft Frankrijk het leven van duizenden soldaten - Fransen en leden van het Vreemdelingenlegioen - gekost alsmede ongetelde milliarden aan oorlogsuitgaven en daarenboven heeft hij de levenssappen weggetrokken uit het verdedigingssysteem van West-Europa.
Wanneer wij ons hier beperken tot de politieke aspecten van het Viet Nam-conflict dan noteren we in de eerste plaats een uitlating van de Franse Hoge Commissaris te Saigon, Thierry d'Argenlieu, in een Kerstrede, uitgesproken enkele dagen na het uitbreken van het conflict in het Noorden. ‘Frankrijk’, aldus de hoge commissaris, ‘is bij de huidige stand van de ontwikkeling der Indo-Chinese volken niet van plan om aan deze volken een onvoorwaardelijke en totale onafhankelijkheid toe te kennen, daar deze slechts een fictie zou zijn en nadelig voor beide partijen’.
Er is niet veel meer over van de Maart-stemming en Ho Tsji-min's pogingen om de socialistische minister van Kolonien, Moutet, te ontmoeten
| |
| |
hebben geen succes. Na de gepleegde gewelddaden is een overeenkomst met de Viet-minh niet meer mogelijk, heet het.
Op 6 Februari 1947 wordt Cochin-China als zelfstandige staat erkend, waarmee Frankrijk te kennen geeft zich niets meer aan te trekken van het accoord vna 6 Maart 1946. Het is overigens belangwekkend na te gaan, welke bevoegdheden de nieuwe staat krijgt. Zij zijn minder uitgebreid dan die van Viet Nam. Er blijft scherp Frans toezicht op het binnenlands bestuur. Er komt geen parlement doch een consultatief orgaan bestaande uit 14 Fransen en 28 Annamieten. Men is schijnbaar al een heel eind gevorderd op de ‘weg terug’.
Na dit werkstuk te hebben opgeleverd kan d'Argenlieu gaan en wordt hij vervangen door Bollaert. Deze nieuwe H.C. begrijpt, dat met militaire middelen alleen het conflict niet tot een oplossing kan gebracht worden. Zeven maanden nadat bij de vorming van de staat van Cochin-China Frankrijk voor een ieder duidelijk had getoond welke intenties het had met betrekking tot nationale zelfstandigheid, kwam Bollaert met de volgende voorstellen:
1. | Frankrijk is bereid de volledige bestuursmacht over te dragen; |
2. | Eigen politie-strijdkrachten handhaven binnenlandse veiligheid maar in geval van oorlog komen ze onder Frans bevel: |
3. | Het buitenlands beleid wordt door Frankrijk bepaald. |
Dit aanbod is à prendre ou à laisser. De Viet-minh wijst het af.
Nu was de opzet ook minder, hierover te gaan praten met de Vieth-minh dan wel gematigde nationalistische elementen los te weken uit het Viet-minh-front en een Vietnamese nationalistische organisatie te vormen, die de politieke strijd zou opnemen met de Viet-minh. Hiervoor had men uiteraard een figuur van gezag nodig en die meende Bollaert gevonden te hebben in Bao Dai, de oud-keizer van Annam en daarna in de Japanse tijd van Viet Nam. Deze Bao Dai had zich na de ineenstorting van zijn stromannen-keizerrijk ter beschikking gesteld van Ho Tsji-min, die hem eind 1945 met een diplomatieke missie naar China zond. Tsjiang Kai-Sjek ontving hem koel en Bao Dai vond het toen maar beter naar Hong Kong te gaan.
Bollaerts avances werden door Bao Dai tamelijk koel ontvangen en deze stelde politieke eisen, welke niet zo ver van die van Ho afweken. De besprekingen op de China-kust dreigden een gebed zonder eind te worden, daar Bao Dai ten volle begreep dat Frankrijk zich in een dwangpositie bevond en zou moeten toegeven als hij maar lang genoeg de zaak slepende hield. Vooral de eis om Cochin-China bij Viet Nam te voegen ontmoette veel Franse tegenstand. Daardoor immers zou Viet Nam de federatie volkomen beheersen en dat lag nu eenmaal niet in de lijn der Franse politiek. Met Cambodja, Laos en Cochin-China onder Franse
| |
| |
controle kon zelfs een tamelijk zelfstandig Viet Nam niet veel kwaad aanrichten. Maar viel Cochin-China weg, dan werden de verhoudingen direct anders.
In het voorjaar van 1948 werden de onderhandelingen naar de Rivièra verplaatst en op 22 Mei van dat jaar werd besloten een voorlopige regering van Viet Nam [Annam en Tongkin] in te stellen met de pro-Franse generaal Nguyen Van Xoean als premier. Men had moeilijk een slechtere keus kunnen doen. Op 10 September proclameerde Bollaert de onafhankelijkheid van Viet Nam en achtte daarmee blijkbaar zijn taak volbracht. In October maakte hij plaats voor Léon Pignon, die een groot deel van zijn tijd aan de Rivièra doorbracht. Bao Dai blijkt een uitermate harde noot om te kraken. Hij houdt voet bij stuk en eerst op 8 Maart 1949 komt een Frans-Vietnamees accoord tot stand, waarbij Frankrijk aan Viet-Nam - omvattend Tongkin, Annam en Cochin-China - onafhankelijkheid verleent binnen de Unie en de Federatie. Viet Nam mag diplomatieke vertegenwoordigers aanstellen in de landen van Zuid-Oost-Azië en behoudens goedkeuring van de Franse president ook bij het Vaticaan. De nieuwe staat krijgt een eigen leger onder eigen officieren, doch in oorlogstijd zal het onder Franse bevel staan. Frankrijk zal een aantal bases bezet houden op Vietnamees gebied. Gemengde hoven zullen rechtspreken in zaken waarbij ook Fransen zijn betrokken. De politie zal onder Vietnamese leiding staan, maar een contra-spionnage-dienst blijft in Franse handen. Nauwe economische betrekkingen blijven gehandhaafd tussen Viet Nam en Frankrijk.
Het valt intussen op, dat Bao Dai nog altijd in Frankrijk blijft en geen aanstalten maakt om zijn positie als hoofd van de nieuwe staat te aanvaarden. Eerst eind December 1949 worden de definitieve overeenkomsten getekend en is de vorming van de Bao Dai-se staat Viet Nam een feit. Verschillende mogendheden besluiten tot erkenning, maar in Azië heeft men weinig waardering voor onafhankelijkheid à la Bao-Dai. Alleen Siam en de Philippijnen erkennen het nieuwe bewind. De meeste andere Aziatische landen geven er de voorkeur aan zich te onthouden. Intussen heeft ook Ho Tsji-min een duit in het diplomatieke zakje gedaan. Hij heeft de Vietnamese Volksrepubliek gesticht. Peking was de eerste die er op reageerde met de officiële erkenning. Moskou en de volksdemocratieën volgden. De lang gecolporteerde verhalen van meningsverschillen tussen Ho en Moskou en Peking bleven evenveel waarde te hebben als die welke lange tijd omtrent Mao Tse-tung de ronde deden. Er is indertijd op gewezen, dat Ho zou hebben verklaard, dat hij in de eerste plaats nationalist was. Later verklaarde Ho, dat hij neutraal zou blijven in de koude oorlog en zelfs in de hete als die zou uitbreken. Wie thans zijn redevoeringen leest twijfelt niet meer aan Ho's gezindheid. Waarschijnlijk is het
| |
| |
enige wat plaatsvond, dat Ho om tactische redenen niet met zijn communistische theorieën te koop heeft gelopen. Dergelijke perioden zijn ook op te merken in het leven van andere communistische leiders. En dat onder de bijzondere verhoudingen in Z.O.-Azië afwijkingen van wat men gaarne de generale lijn van Moskou noemt waren voorgeschreven spreekt vanzelf. Het is gevaarlijk in dit opzicht conclusies te trekken zonder een diepgaande kennis der verhoudingen. En in de wereld der journalistiek houdt men zich maar al te vaak bezig met dat gevaarlijke spelletje.
Wie de ontwikkeling van de politieke verhoudingen binnen het Viet-minh-front nagaat twijfelt geen ogenblik aan Ho Tsji-mins zuiverheid in de communistische leer. In de afgelopen vijf jaren is systematisch heel het politieke en militaire machtsapparaat onder beheer gebracht van figuren, die bekend staan als communisten. Alle belangrijke militaire commando's worden bezet door vertrouwde aanhangers der oude partij. In de politieke opleiding van de guerrilla's spelen alleen communisten een rol. Communisten domineren de executieve van de Viet-minh-partij, die een beslissende stem heeft in alle belangrijke aangelegenheden. Ook in de lagere organen geven zij de toon aan. Niet-communistische gezagsdragers van enige betekenis zijn de laatste maanden geëlimineerd.
Nu vraagt men zich af, waarom onder die omstandigheden de niet-communistische groepen uit het Viet-minh-front deze combinatie niet verlaten en niet over gaan naar Bao Dai. In de eerste plaats niet, omdat geen eerlijk nationalist in Indo-China er voor voelt om zich te compromitteren door zich aan te sluiten bij iets waarmee Bao Dai wat te maken heeft. Verder is de VNQDD heel sterk teruggelopen in betekenis en is deze organisatie het typische voorbeeld geworden van generaals zonder leger. De Dong Minh Hoi was van huis uit Chinees en Kwo Min-tang. Na de gebeurtenissen in China van de laatste paar jaar is de aanhang van die partij er ook niet groter op geworden. De Vietnamese socialisten hebben reeds geruime tijd geleden gebroken met hun Franse zusterpartij en aansluiting gezocht naar links. Zij nemen op het ogenblik een positie in, welke te vergelijken valt met die van de Nenni-partij in Italië. Resteren dan nog de Katholieken. Hun positie is ongetwijfeld moeilijk. Enerzijds staat de pauselijke veroordeling van het communisme, anderzijds het onweersprekelijke feit, dat de Katholieke boeren in Viet Nam het sociale en economische program van Ho Tsji-min ten volle onderschrijven. Wanneer de leiding der Katholieke volksbeweging in Viet Nam zich op het ogenblik zou losmaken van de Viet-minh zou zij hare volgelingen voor de moeilijke keus stellen: gehoorzaamheid aan een kerkelijk bevel of trouw aan een beweging, waarvoor ook Katholieken jarenlang met moed en volharding hebben gestreden. Het is soms onverstandig mensen voor een moeilijke keus te stellen. Daarbij komt nog, dat in Viet Nam iedereen
| |
| |
overtuigd is, dat Ho Tsji-min uiteindelijk als overwinnaar uit de strijd zal komen. Het is onder deze omstandigheden een practische onmogelijkheid voor een partij om een combinatie te verlaten op het moment, dat zij de overwinning gaat behalen, om zich dan aan te sluiten bij de verliezer. Ook in de Oost-Aziatische politieke wereld kent men het begrip ‘realiteit’. Deze realiteitszin brengt de Katholieken in Viet Nam er toe zich geen al te grote illusies te maken van hetgeen er komen gaat na een definitieve overwinning van de Viet-minh. Maar men kan deze dingen toch in ieder geval beter afwachten als bondgenoot van de overwinnaar, dan met het stempel ‘verrader’ op zijn hoed. En overigens wat weten wij van hetgeen er in China met de Chinese Christenen is gebeurd? De positie van arme Christenen en arme Christengemeenten in een Aziatische communistische maatschappij kan misschien wel sterk afwijken van die van een machtige kerk en welgestelde Christenen in een communistische staat in het Westen.
In ieder geval staat het vast, dat geen enkele der leidende figuren van de Vietnamese Katholieke volksbeweging zich tot nog toe heeft losgemaakt van het Viet-minh-front, dat ongebroken de aanval van Bollaert, Pignon, Bao Dai en Nguyen Van Xoean heeft weerstaan.
De erkenning van Ho's bewind door China en andere landen heeft Frankrijks positie ernstig aangestast. Hierdoor is het mogelijk geworden op grotere schaal en meer openlijk dan tevoren de troepen van Ho Tsji-min's volksleger van wapenen te voorzien. De gevolgen hiervan hebben zich de laatste maanden duidelijk voelbaar gemaakt. Frankrijk slaagde er in het voorjaar in van Amerika de toezegging te krijgen van krachtige steun. De gebeurtenissen in Korea hebben de uitvoering van deze belofte grotendeels belet. Wel heeft deze belofte aanleiding gegeven tot een ernstige verwijdering tussen Bao Dai en zijn Franse vrienden. Deze laatsten hebben zich met hand en tand verzet tegen het rechtstreeks overhandigen van Amerikaanse wapens aan Bao Dai's troepen. Dat moest alles gaan via de Fransen. Dat een en ander niet bepaald zou bijdragen tot verhoging van het prestige van Bao Dai's regering bij het Vietnamese volk beseften natuurlijk ook de Fransen wel, maar hun vertrouwen in die regering was blijkbaar zo gering, dat zij het niet zo erg vonden. Alleen na de jongste nederlagen en bij het optreden van nieuwe dreigingen tonen de Fransen plotseling een merkwaardige bereidheid om tegemoet te komen aan Bao Dai's verlangens. Hij krijgt nu alles waar hij om vraagt... Generaal De Lattre de Tassigny is thans belast met de dubbele functie van opperbevelhebber en hoge commissaris. Er moeten blijkbaar uiterst gewichtige beslissingen genomen worden, die voor Frankrijk alleen aanvaardbaar zullen zijn op het onaantastbare gezag van een man die voorbestemd is om Frankrijks verdediging in het Westen te leiden.
|
|