De Nieuwe Stem. Jaargang 5
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 595]
| |
J.L. Snethlage
| |
[pagina 596]
| |
bisschop van de vierde eeuw, gezeggen hoe New York, Chicago en Boston in de twintigste eeuw moeten oordelen over de menselijke natuur. Een pessimistische visie op de mens en zijn mogelijkheden strookt volgens deze opvatting niet met de geest van Amerika. Zij heet in tegenspraak te zijn met de ervaring van het doorsnee-individu. Indien de mens inderdaad zwak van wil en geneigd tot alle kwaad is, zoals de Kerk leert, hoe zou men dan - zo kan men vragen - de totstandkoming van zulk een gezonde en edele structuur als de Amerikaanse Unie moeten verklaren? Op welke wijze beslecht de Amerikaan nu het pleit tussen zijn optimistische wereldvisie en de pessimistische kerkleer? Er zijn volgens F.A. drie mogelijkheden. Vooreerst kan men in het geheel geen aandacht schenken aan hetgeen de kerken leren. Tot deze eerste groep behoort ongeveer 60% der Amerikaanse bevolking. Of men kan een kerkelijke gemeenschap stichten met een andere leer. Dit deden o.a. de Unitariërs en de Universalisten. En tenslotte kan men de uitweg kiezen, dat men de kerkleer weliswaar niet openlijk verwerpt, maar er slechts zoveel van overneemt als men nuttig oordeelt. Dit doen bijv. de Episcopalen en Methodisten. De eersten beschouwen de mens weliswaar als een zondaar, maar een zeer fatsoenlijke zondaar. De Methodisten zijn perfectionisten. Zij achten de mens van nature zondig, maar toch in staat om reeds in dit leven de hoogste graad van volmaaktheid te bereiken. Men mag volgens Fagginger Auer ook niet al te veel afgaan op de theologische dissertaties, die voor en na in Amerika verschijnen en die grote belangstelling tonen voor pessimisten als Kierkegaard, Barth en Brunner. Deze dissertaties houden zich immers meer bezig met een psychologisch onderzoek naar de mentaliteit der dialectische theologen, die zich in paradoxen vermeien dan dat zij hun leer au sérieux nemen. De meeste dissertaties zijn psychoanalytisch ingesteld en richten zich op de geestesgesteldheid van de crisistheologen. Deze theologie trekt de aandacht omdat zij anders is, niet omdat zij overtuigt. De Amerikaanse theologen - zo heet het - blijven optimisten, ook waar zij zich in de pessimistische crisistheologie verdiepen. Wij zouden op dit punt reeds terstond onze critiek kunnen inzetten en een andere verklaring dan de Harvardse hoogleraar willen geven van het geringe enthousiasme der Amerikaanse theologen voor de uitkomsten der Zwitserse crisistheologie. Deze geringe geestdrift behoeft naar onze mening niet daaruit verklaard te worden, dat de Amerikaanse theologen door dik en dun optimisten blijven, doch veeleer uit het feit, dat lieden als Barth en Brunner geen oplossing geven, die aannemelijk is voor de moderne mens. Deze theologen immers voelden enerzijds de oud-christelijke motieven wel fijn aan en zagen in, dat de hedendaagse optimistische humaniserende tendensen lijnrecht indruisen tegen de geest | |
[pagina 597]
| |
van het oudste Christendom. Maar de enige uitweg, die zij vinden, is een terugkeer tot dit oudste Christendom en een verwijzing naar de goddelijke openbaring, waarin de man der wetenschap hen niet kan volgen. De Amerikaanse theologen nu, tonen o.i. terecht belangstelling voor de verwerping van het oppervlakkige optimisme, dat in sommige kerken is doorgedrongen, maar zij zijn weinig gediend van hetgeen hun daarvoor als compensatie door de dialectische theologie wordt aangeboden. Dit is dus een andere interpretatie van hun gemis aan geestdrift voor de crisistheologie dan F.A. geeft. Hij meent, dat men hier te maken heeft met een overdrijvende vlaag van pessimisme. Wij zien er veeleer de aanvang in van een pessimistische visie, die nog verdiept zal moeten worden en wellicht nieuwe inzichten en nieuwe oplossingen zal brengen, die de Europese theologen nog niet gevonden hebben. Dit is echter een terloopse opmerking. Belangrijker is de vraag, of de geest van Amerika van de aanvang af zo weinig aanknopingspunten met het oud-christelijke pessimisme heeft getoond als F.A. meent. In dat geval lijkt het ons raadselachtig, dat het al die tijd zo hecht in het Amerikaanse leven verankerd is gebleven en daarin zulk een rijke voedingsbodem gevonden heeft. Het is immers altijd de revivalist, de boeteprediker, de verkondiger van hel en verdoemenis geweest, die door het Amerikaanse volk gretig aangehoord werd en er ingang vond. Altijd heeft het Amerikaanse kerkelijke leven in het teken van revival, van zondebesef en opwekking tot boete en bekering gestaan. De populairste prediker was steeds degene, die de meeste mensen tot zondebesef, en de zondaren tot boete en bekering kon brengen. En juist in de pionierstijd waren de emotionele vervoeringen en de excessen van berouw en bekering het grootst. In zijn ‘Characteristically American’Ga naar voetnoot1 zegt R.B. Perry, de bekende biograaf van William James, dat weliswaar niet slavernij, segregatie, rassenvooroordeel, exploitatie, meedogenloosheid en materialisme de kenmerken zijn van de Amerikaanse beschaving, maar wel het zelfverwijt, de innerlijke spanningen en conflicten, die het gevolg van deze euvelen waren. En van de Methodisten en Baptisten, de twee grootste Protestantse groepen in Amerika, verklaart hij, dat deze kerkgenootschappen zulk een vat op het Amerikaanse leven kregen omdat zij tot berouw en bekering opriepen en redding aan alle boetvaardige zondaren beloofdenGa naar voetnoot2. Hoe zijn deze verschijnselen te rijmen met een Amerika, dat in wezen zuiver en gezond was, dat van kracht tot kracht voortschreed, dat de essentiële goedheid der menselijke natuur als het ware proefondervindelijk aantoonde? Ons antwoord moet luiden, dat het er inderdaad niet mee te rijmen is. | |
[pagina 598]
| |
Het gezonde en edele Amerika heeft nooit bestaan. Het christelijke pessimisme is altijd in overeenstemming geweest met de maatschappelijke ontwikkeling van dit werelddeel. Het is steeds een weerspiegeling geweest van het wezen der Amerikaanse samenleving. De ideale pionierstijd, toen de nieuwe wereld, naar het heette, aan elke eerlijke werker welvaart en rijkdom bood, en Amerika het land der onbegrensde mogelijkheden voor elkeen, die er met geweer, bijl en ploeg op uittrok heette te zijn, is een legende. Wie het leven der werkers uit de pionierstijd bestudeert, doet een verbijsterende ontdekking. Hij ziet, dat het overgrote deel der pioniers, die in een leven van bovenmenselijk zware arbeid de wildernis ontgonnen, even doodarm eindigden als zij begonnen waren. Hun leven, en dat van hun vrouw en kinderen, was er een van gestadige ontbering en doodsgevaar, en de kinderen moesten de harde bestaansstrijd voortzetten. Kinderen in de achterbuurten der grote steden stierven van de honger, maar op de beurzen te Chicago en Boston had het met bloed en tranen geteelde graan geen waarde. Niet de farmer van de grond, die in een leven van zwoegen en slaven een stuk land ontgonnen had, maar de farmer van de farmer, de speculant, die op hem volgde, kwam tot rijkdom en aanzien. Dit was volkomen in overeenstemming met een oude historische traditie, dat veroveraars van streken, waar de landbouw intensief beoefend werd, de landbouwende bevolking in het bezit van haar grond lieten en haar aanmoedigden het bedrijf voort te zetten opdat zij, de veroveraars, er de vruchten van konden plukken. Daarom waren Amerikaanse pioniers van de aanvang af zo vatbaar voor het christelijk pessimisme. Daarom waren zij zo toegankelijk voor een leer, die hun troost en vergoeding voor het harde leven in een hiernamaals bood. Het stemde, evenals het dit in de oude wereld gedaan had, met hun levenservaringen overeen. En deze stand van zaken beperkte zich niet tot de pionierstijd. In het derde jaarboek van de John Dewey Society, dus allerminst een tendentieuse bron, komen wij de volgende beschrijving tegen van de ontwikkeling der Amerikaanse samenleving: Tijdens de groei van elke stad, elke county en elke staat kregen enige weinige lieden, de energiekste, eerzuchtigste en meest gewiekste, het meeste land, daarbij inbegrepen het beste land, het land, waarover Mainstreet liep en waar de spoorweg aangelegd werd. Enkelen, gewoonlijk degenen, die gingen kopen en verkopen in plaats van het land te bebouwen, in plaats van een handwerk uit te oefenen of het vrije beroep te kiezen, werden de leiders van de massa. Zij kochten en verkochten het land altijd met winst. Zij richtten maatschappijen op en vervulden daarbij meer de rol van commissionair dan die van eigenaar en fabrikant. Zij lieten aan anderen de handenarbeid of het moeilijke werk over om een landbouwbedrijf of een zaak omhoog | |
[pagina 599]
| |
te werken. In de loop des tijds werden deze geldmannen ook de grote mannen, de gewichtige mannen, de beste families. Zij werden ook de regering des lands. Sommigen vergenoegden er zich mee, achter de schermen aan de touwtjes te trekken. Zij bepaalden zich tot raadgevingen aan politieke handlangers, een raad, die bijna altijd opgevolgd werd. Deze maatschappelijke ontwikkeling, die altijd van politieke en financiële schandalen aan elkaar gehangen heeft, kan naar onze mening moeilijk voor een weerlegging van het christelijk pessimisme met betrekking tot de menselijke natuur dienst doen. Wel is het waar, dat menige krantenjongen millionnair geworden is, maar ook 69% van de inwoners van Sing-Sing zijn hun loopbaan als krantenjongen begonnen. Dat krantenjongens en liftboys in de U.S.A. soms millioenen wisten te vergaren, is geen bewijs, dat daar de bekwamen en energieken tot eer en aanzien kwamen, doch slechts, dat de mogelijkheden om door wilde speculaties rijkdommen te verwerven, er groter dan elders waren. Dit was geen reden tot maatschappelijk optimisme. Het is dus te begrijpen, dat een onderstroming van pessimisme, die haar uitdrukking vond in het christelijk dogma van de zondigheid der mensheid, altijd door de Amerikaanse samenleving gevloeid heeft. De grote meerderheid heeft deze maatschappij steeds gezien als ‘a world I never made’Ga naar voetnoot1. Het inzicht in de precaire grondslag van de Amerikaanse maatschappij is zeker geen ontdekking van de laatste tijd. Reeds vóór de eerste wereldoorlog heeft bijv. een Frederick Townsend in zijn veelgelezen boek ‘The Passing of the Idle Rich’ het standpunt van de oligarchie, die Amerika regeert, aldus geformuleerd: De klasse, die ik vertegenwoordig, geeft niets om politiek... Maar raak de kwestie van het tarief aan, raak het twistpunt van de inkomstenbelasting aan of dat van de contrôle der spoorwegen of het meest vitale van alle zakelijke aangelegenheden, het federale toezicht op industriële corporaties - en de meesten in wier midden ik leef, worden onmiddellijk fel partijdig... Het komt er geen snars op aan, welke politieke partij aan de macht is of welke president in het Witte Huis zetelt. Wij zijn geen politici of theoretici. Wij zijn de rijken, wij bezitten Amerika, wij kregen het, God mag weten hoe, maar wij zijn van plan het als wij kunnen te behouden, en wel door het in de waagschaal werpen van het gehele geweldige gewicht van onze steun, onze invloed, ons geld, onze politieke connecties, onze omgekochte senatoren, onze hongerige congresleden, onze orerende demagogen, tegen elke wetgeving, elk politiek program, elke presidentiële campagne, die de onaantastbaarheid van onze positie dreigt aan te randen. Dit pessimisme beperkt zich niet tot de politieke en economische kant | |
[pagina 600]
| |
van de Amerikaanse samenleving. Juist in de laatste tientallen jaren vermenigvuldigen zich de klachten van psychologen en paedagogen, dat de Amerikaanse jeugd haar élan begint te verliezen omdat zij onzeker is geworden aangaande het levensdoel. Het is geen verschijnsel, dat onmiddellijk met de neergang der conjunctuur verband houdt. Zowel vóór als na de jaren van de grote maatschappelijke inzinking van 1929 komen wij deze klacht tegen. Reeds in de jaren na 1920 begint een typisch ziektegeval de aandacht der Amerikaanse psychiaters te trekken. Het is vooral de Amerikaanse psychiater Frank Williams, die hierop gewezen heeft. Ouders klagen in toenemende mate over gebrek aan ambitie van hun kinderen, die geen interesse meer blijken te bezitten voor hun werk, zonder dat er een eenvoudige, aanwijsbare oorzaak voor te vinden is. De jongens en meisjes zijn het stuur kwijt. Er rijzen allerlei vragen in hen op, waarop zij geen antwoord meer vermogen te vinden. Waarvoor werk ik eigenlijk en waarvoor leef ik? Overal om zich heen zien zij volwassenen, wier voornaamste bezigheid het is, de tijd te doden. Vader doet zaken, maar zijn enig levensdoel is, geld te verdienen, steeds meer geld. Moeder neemt Franse conversatieles en gaat naar lezingen over psychoanalyse en naar bridgeavonden, maar uit niets blijkt, dat haar leven er werkelijk door verrijkt wordt. Vader tracht zichzelf nog wijs te maken, dat hij de gemeenschap dient door tandpasta voor 50 cts per tube te verkopen, waarvan de aanmaakkosten precies 3 cts bedragen, terwijl in elke tube 13 cts aan reclamekosten zit en 25 cts voor de winkelier, die haar over de toonbank aanreikt. Maar de jonge man en het jonge meisje weten tevens, dat het einde van al dat zaken doen niet is een beter maatschappelijk leven, doch grote verwarring en onbevredigdheid. Geen wonder dus, dat het reeds genoemde, in 1939, dus na de economische crisis verschenen jaarboek van de John Dewey Society, spreekt van ‘an epidemic of demoralisation’ en ‘a general breakdown in character’. Het is verbazingwekkend - zo heet het - om te zien wat voor onzekere mensen onze cultuur voortbrengt. Zij zijn onrustig, voelen zich minderwaardig en vernederd, onzeker van zichzelf, onzeker ten aanzien van de wereld om hen heen. Dit is dus de keerzijde van het optimisme, dat volgens Fagginger Auer en velen met hem, altijd de overheersende karaktertrek van de Amerikaanse samenleving geweest is. En dat het nog altijd de overheersende karaktertrek is, zou moeten blijken uit de bereidheid van het Amerikaanse volk om ettelijke milliarden voor de economische reconstructie van de wereld volgens Amerikaans model te voteren. Het heet, dat men nog steeds overtuigd is een panacee voor de euvelen van onze tijd te bezitten. Is dit werkelijk het geval? Worden deze milliarden terwille van een sociale vernieuwing der wereld gevoteerd, of om een | |
[pagina 601]
| |
economisch en militair bolwerk tegen een nieuwe sociale orde op te werpen? Wat is de reden, dat Amerika in gebreke blijft de wereld voor zich te winnen, en dat de Amerikaanse ‘way of life’, alle milliarden ten spijt, zo weinig aftrek vindt? Waarom ziet de wereld zo weinig hoopvol uit naar ‘het tijdperk van Amerika’? Volgens Fagginger Auer schuilt de oorzaak in een tekort aan psychologisch inzicht. Amerika blijft - naar het heet - in gebreke de mentaliteit te begrijpen van al die vreemde volken, waarmee het thans in zo nauw contact is getreden. Wel maakte het Amerikaanse volk ook vroeger moeilijke tijden door, bijv. tijdens de burgeroorlog en daarna, toen de reconstructie tien jaren vergde. Er waren destijds echter geen grote psychologische vraagstukken, want allen waren burgers van dezelfde natie. Ieder wist, wat bij de ander omging. Sinds 1898, na het einde van de Spaans-Amerikaanse oorlog, kwam echter de grote ommekeer. Internationale problemen gingen de aandacht vragen. Het werd noodzakelijk na te gaan, wat er in de niet-Amerikaanse geesten omging. De Britten met hun lange ervaring in de omgang met andere volken vonden het al moeilijk te weten te komen, hoe de Fransen en de Duitsers dachten. De Amerikanen vonden het, naar men meent, onmogelijk. Vandaar volgens velen het falen van de propaganda voor de Amerikaanse ‘way of life’. Wij menen, dat degenen, die het tekort in deze richting zoeken, de plank misslaan. De Amerikanen zijn altijd voortreffelijke psychologen geweest en de Amerikaanse wetenschappelijke psychologie is heden ten dage een voorbeeld van exactheid, brede visie en gedegen documentatie voor de gehele wereld. Zij munt juist uit in de kennis der mentaliteit van vreemde volken en rassen. Dat kan ook moeilijk anders, want al mogen de Amerikanen in hun buitenlandse betrekkingen eerst laat een rol van betekenis zijn gaan spelen, toch vergaarden zij op dit gebied al langer dan anderhalve eeuw meer kennis en ervaring dan enig ander volk ter wereld, daar immers de andere volken en rassen tot hen kwamen en Amerikaanse burgers werden. En in de moeilijke taak van Amerikanisering van deze vreemde elementen zijn zij wonderwel geslaagd, mede dank zij het diepe psychologische inzicht in de mentaliteit van andere volken, dat zij zich door hun dagelijkse omgang met deze verwierven. Daarom is Amerika de smeltkroes der naties geworden. Het is het land, waarin de benaming ‘stranger’ een vriendelijke en uitnodigende klank heeft. Het mag dus uitgesloten geacht worden, dat het huidige falen in de propaganda voor de Amerikaanse levenswijze te wijten zou zijn aan een gemis aan psychologisch inzicht bij de staatkundige leiders. Neen, de oorzaak van het falen ligt, naar onze mening, op een geheel ander terrein. Hier heeft niet Fagginger Auer, maar een andere Ameri- | |
[pagina 602]
| |
kaanse hoogleraar, Elton Mayo, in zijn boek ‘The Social Problems of an Industrial Civilization’, naar onze overtuiging de spijker op de kop geslagen. Hij wijst er op, dat de Amerikaanse scholen en universiteiten in gebreke zijn gebleven de Amerikaanse jeugd te trainen in de bestudering van sociale situaties. Men heeft gemeend, dat een eersterangs technische oefening in de beheersing der moderne gemechaniseerde wereld voldoende was. Dientengevolge zijn de Amerikanen technisch zo bekwaam als geen ander volk in de loop der historie ooit is geweest, en verenigen zij dit met een uitermate grote sociale incompetentie. Dit defect is volgens Mayo de laatste tijd een bedreiging geworden voor de gehele toekomst der beschaving. Ook een Harold Laski heeft in zijn standaardwerk over de Amerikaanse democratie dezelfde ontdekking gedaan. Ook hij wijst er op, dat wanneer het gaat om sociaal inzicht, om levenskunst in het groot, de Amerikaanse school en universiteit het afleggen tegen de maatschappelijke traditie en conventie. En hij ziet als gevolg hiervan, dat weliswaar technische revoluties in de Amerikaanse samenleving gretig ingang vinden, maar dat de sociale revoluties, die daarmee behoorden te corresponderen, zowel in het eigen land als in de wereld daarbuiten geschuwd en afgewezen worden. Wij menen, dat zowel Elton Mayo als Harold Laski hier inderdaad de vinger op de wonde plek der Amerikaanse samenleving gelegd hebben. Niet de psychologische, maar de sociale wetenschap is in gebreke gebleven. De technische zijde van het economisch proces heeft een hoge graad van efficiency bereikt. Ten aanzien van de sociale zijde van dit proces is men deerlijk tekort geschoten.
Wat is nu de reden, dat het Amerikaanse volk op dit gebied tot dusver gefaald heeft? Er zijn, naar onze mening, twee oorzaken aan te wijzen. De eerste is deze, dat het Amerikaanse volk nog nimmer in zijn geschiedenis een sociale revolutie heeft doorgemaakt. De grote Amerikaanse Revolutie was geen sociale en zelfs geen politieke revolutie, maar een oorlog van bevrijding, waarbij het nieuwe staatsbestel, dat ontstond, alle structurele kenmerken van het vroegere organisme overnam. Het was een acte van afscheiding, waardoor een groep koloniën een zelfstandige staat werd. Te zelfder tijd bleven feodalisme, monarchisme en erfelijke aristocratie aan de overzijde van de oceaan. Het was niet nodig, dat deze nogeens door een sociale revolutie uitgebannen werden. Ook de Amerikaanse burgeroorlog beoogde geen sociale revolutie. Of men hem als een strijd tussen de agrarische en de industriële economie, met als secundair motief de bevrijding der slaven, opvat, dan wel het behoud van de eenheid en ondeelbaarheid der Unie als primaire inzet ziet, in | |
[pagina 603]
| |
geen van beide gevallen was sprake van een sociale revolutie in de eigenlijke zin des woords. Evenmin kan men Roosevelt's ‘New Deal’ als zodanig opvatten. Zij was veeleer de poging om door ver strekkende concessies aan de arbeidersklasse een sociale revolutie te voorkomen. De jongste maatschappelijke ontwikkeling van Amerika schrijdt in dezelfde richting voort. Vandaar, dat het Amerikaanse leven wel van een sterke revolutionaire traditie doortrokken is, maar deze revolutionaire traditie draagt niet, zoals in Rusland het geval was, een sociaal karakter. De tweede oorzaak, die daarmee verband houdt is deze, dat de sociale wetenschap in Amerika niet vrij is om zich te uiten zoals dat nodig is. Zij staat onder voortdurende druk van de zijde der toonaangevende klasse. Zij moet steeds rekening houden met het odium van communisme, dat zij op zich laadt zodra zij meningen verkondigt, die tegen de Amerikaanse traditie indruisen. Zij wordt dan terstond van onamerikaanse activiteit beschuldigd en ziet zich in de verdediging gedrongen. Een leerkracht aan de scholen of een hoogleraar aan een universiteit, die radicale sociale theorieën verkondigt, kan er zeker van zijn, dat zijn positie onhoudbaar wordt gemaakt en dat zijn carrière gebroken is. Vandaar de onmogelijkheid om een sociale wetenschap in het aanzijn te roepen, die het Amerikaanse volk in staat zou stellen niet alleen in technisch opzicht, maar ook in de vorming en beheersing van sociale situaties, de wereld ten voorbeeld te strekken.
Tenslotte willen wij er nog op wijzen, dat het verwijt van psychologische incompetentie naar onze mening wel op een ander land, nl. de Sowjet-Unie, van toepassing is. Dit geldt niet zozeer ten aanzien van de eigen bevolking. Weliswaar treedt ook bij de houding tegenover het eigen volk dwang en geweld nog dikwijls in de plaats van psychologische overreding, maar in het algemeen kan men toch zeggen, dat waar de communistische partij eenmaal het heft in handen heeft, het haar gelukt op psychologisch juiste wijze de door haar gewenste reacties op te wekken en de massa in een bepaalde richting te stuwen. Zij bereikt dit doel door middel van de pers, de school, massale bijeenkomsten, leuzen, levensgrote afbeeldingen van de helden der revolutie, enz. enz.. In haar verhouding tot bevolkingsgroepen, die zij niet volkomen beheerst, menen wij echter bij de Sowjet-Unie een ontstellend tekort aan psychologisch inzicht te moeten constateren. Keer op keer heeft zij hier haar kansen verspeeld. Zij heeft de Duitse krijgsgevangenen, die na de val van Hitler voor de communistische leerstellingen open stonden, van zich vervreemd door hen tot jarenlange zware arbeid in de Russische werkkampen te dwingen. Door de meedogenloze wijze, waarop de Rus- | |
[pagina 604]
| |
sische soldaten in de bezette landen, als wraak voor het ondervonden leed, tegen Duitse en Oostenrijkse vrouwen optraden, heeft zij een psychose van haat en afschuw gewekt, die met de leerstellingen van het communisme generlei verband hield. Van een dergelijk optreden kan men inderdaad met Talleyrand zeggen, dat het erger dan een misdaad, dat het een [psychologische] fout was. Weliswaar zijn deze brute daden slechts speldeprikken vergeleken met de verschrikkingen van een moderne oorlog, zodat het pietluttig kan schijnen nog over zulke kleinigheden als dwangarbeid en massale verkrachtingen te vallen. Maar ook de kleintjes tellen in psychologisch opzicht mee. Het valt ook moeilijk te ontkennen, dat de houding, die de Russische afgevaardigden, en in het bijzonder Jacob Malik, in de Uno en in de Veiligheidsraad aannemen, van een gemis aan begrip van de mentaliteit van hun tegenstanders getuigt. Een goed psycholoog overweegt niet enkel of zijn argumenten objectief juist zijn, maar ook, welke indruk deze op zijn tegenstander zullen maken. Voor de diplomatie der Sowjet-Unie schijnt deze laatste overweging nauwelijks te gelden. Ook de nederlagen, die de communistische partijen in het Westen slag op slag lijden, moet voor een groot deel op rekening van ditzelfde tekort gesteld worden. Zij mogen dan de noden van de massa verstaan, maar zij houden zeker geen rekening met het feit, dat deze massa in de niet-communistische landen door de toonaangevende klasse beïnvloed en vrijwel geheel door het propaganda-apparaat van deze klasse beheerst wordt, zodat het strikt noodzakelijk is ook de psychologisch juiste houding tegenover de toonaangevende klasse in de verschillende landen van het Westen te vinden, die daarom nog geen capitulatie en zelfs geen compromis behoeft te zijn. Daarin schieten zij echter ten enenmale tekort. De intellectuelen, ook degenen, die hen eerst welwillend gezind waren, vervreemden zij door hun angst voor Trotskisme en Titoïsme schijnbaar opzettelijk van zich. Starheid en dogmatisme zijn onverenigbaar met psychologisch inzicht. Wij stippen hier slechts aan en moeten de uitwerking achterwege laten, aangezien niet het tekort der Sowjet-Unie, doch van Amerika, ditmaal onze aandacht opeiste. Wel menen wij als einduitkomst van onze beschouwingen te mogen vaststellen, dat de sociale incompetentie van de U.S.A., en de psychologische incompetentie van de U.S.S.R., de twee voornaamste oorzaken zijn van de huidige spanning tussen Oost en West. |