| |
| |
| |
H. Schulte Nordholt
Brief over het congres in Venetië
De ‘Assemblée constitutive de la Société Européenne de Culture’, die een week lang in Venetië daagde, behoort weer tot het verleden en de deelnemers zijn naar alle windstreken uiteengevlogen.
... Deze stad heeft meer dan 500 jaar een heel bizondere functie gehad. Venetië bemiddelt tussen Oost en West. Achter de San Marco verrijst voor de verbeelding het grootse silhouet van de vergulde koepelkerken van Byzantium; de galeien van Venetië voeren uit naar de kusten van het Morgenland en herhaalden honderden malen de tocht der Argonauten naar de onbekende gebieden achter de Zwarte Zee. Deze stad is groot geworden, omdat zij een historische roeping vervulde, in het contact tussen West-Europa en het Oosten. En zij heeft haar leidende positie verloren, omdat zij op een gevaarlijke uitdaging geen antwoord gevonden heeft. [Vergeef mij, dat ik me nog eenmaal door die te veel gebruikte termen laat leiden]. Die uitdaging houdt mij dezer dagen telkens bezig, om begrijpelijke redenen.
De politieke situatie van hun kritieke periode, het midden der 15e eeuw, spreekt ons zo aan: de betrekkingen tussen Oost en West zijn afgebroken, nadat een groot Imperium, dat bemiddelde, het Byzantijnse Rijk, te gronde gegaan is; de gewiekste Venetiaanse diplomaten trachten vergeefs de barrière te doorbreken, die over de wegen naar het Oosten opgeworpen is. Wat zal er in deze zelfde grandioze Dogenzaal, onder dit drukkende gouden plafond, waar nu het genootschap ter verdediging der Europese cultuur geboren wordt, eindeloos beraadslaagd zijn over de internationale relaties van Venetië, over de verschrikkelijke dreiging der Turkse suprematie, voor de stad wegzonk in de kleine nationalistische politiek van het Renaissancistisch Italië, voor een bekrompen kaste van regenten zich alleen nog maar kon handhaven door zijn buren en onderdanen op de absurdste wijze te onderdrukken. Verloren de internationale roeping, verloren het hoogste recht van bestaan, gedoemd tot een beruchte Inquisitie ten bate van overleefde vormen van kerk en staat, in voortdurende vrees voor het vrije woord.
Wat zouden die deftige zeventiende-eeuwse patriciërs zijn geschrokken, als ze gehoord hadden, wat hier in hun raadzaal nu gezegd wordt. Ik zie ze al binnenkomen. Wederzijdse verwarring. Prof. Oldewelt onderbroken door een gebaar van de Doge, die zijn troon wil bestijgen. Wat een effect. En wat zou er met ons gebeuren? De zware gebeeldhouwde deuren opzij zouden opengegaan zijn en tussen de hellebaarden van de wachten zouden
| |
| |
wij allen, zonder uitzondering, de brug der zuchten naar de gevangenis der loden kamers overgegaan zijn.
En toch wordt hier gesproken in waarlijk Venetiaanse geest, in de geest waaraan deze stad zijn betekenis en ook zijn wonderlijke pracht te danken heeft.
Het is een grootse gedachte van de geestelijke vader van dit genootschap, professor Campagnolo van Padua, om juist hier bijeen te roepen wie willen opkomen voor onze door noodlottige scheuring verlamde Europese beschaving. Met een enkel woord duidt dat ook de president der vergadering, de socioloog van de Universiteit Genève, Prof. Babel, aan, die in de loop van vele zittingen op meesterlijke wijze, met onverslapte aandacht, de vele spraakverwarringen oplost.
Ik moet U bekennen, [en ik weet dat gij het verwachtte], dat ik met grote twijfel in het hart naar Venetië gereisd ben. Het lijkt een zo wanhopige onderneming. Zal dit werkelijk een Gideonsbende zijn? Van intellectuelen? Wat zullen ze bereiken?
De opening met de obligatoire toespraken doet nog weinig verwachten. [Ik ontdek zelfs niet, dat onze eigenlijke gastheer, de president der Biennale, Ponti, één der beste sprekers is, die ik ooit van mijn leven gehoord heb, en één der overtuigendste tevens, wat een zeldzame combinatie is, voor ons twintigste-eeuwers, die niet meer zo vurig aan de Rhetorica geloven als onze Humanistische vaderen. Maar ik heb het dan toch later gemerkt, toen hij eens à l'improviste over Romeo en Julia sprak!]; Voor ons Nederlanders is er intussen wel één goed ogenblik. Na kort overleg met Jhr. Sandberg en de schilder Eijck wordt overééngekomen, dat prof. Oldewelt de brief van de redactie van de Nieuwe Stem zal voorlezen. En onder die uit overtuiging geboren en met overtuiging uitgesproken woorden wordt het werkelijk stil. [En het was heel roezemoezig in de zaal, door al de nieuwe en hernieuwde kennismakingen!] Direct na afloop komt Prof. Campagnolo bij ons, om ons in commissie te bedanken en we leren hem enigszins kennen zoals hij later blijkt te zijn; een man met een zeldzaam geloof in zijn taak, zonder rhetoriek, met een blijkbaar ijzeren werkkracht, die 5 jaar lang vele teleurstellingen overwonnen heeft, om deze mensen hier te kunnen verenigen. Hoeveel van deze figuren zou Europa moeten hebben, om gespaard te blijven?
De volgende zittingen verlopen zeer zakelijk. De statuten van het genootschap moeten goedgekeurd worden. Het grote gevaar is natuurlijk [en men kan en mag er ook niet geheel aan ontkomen] dat de discussie in een eindeloos debat over de filosofische praemissen verloopt. Vooral de préambule geeft daar alle aanleiding toe. Ik geef U daarvan een enkel voorbeeld der illustratie. De tekst spreekt enige malen van ‘hommes de culture’ die een plicht etc. hebben. Die term vindt geen genade in de ogen
| |
| |
van vele leden. Zijn het de ‘intellectuelen’? Nog pijnlijker term. De Zwitserse schrijver Robert de Traz, [voor mij de uitstekende biograaf der Brontes], komt daar terecht tegen op. Een oude Zwitserse paedagoog, Prof. Haeberlin, zet uiteen dat ‘avoir culture’ mogelijk is, ‘faire culture nooit. Hij noemt het onbescheiden, zichzelf dat epitheton toe te kennen. Veel verwarring, ondanks een uitstekende tolk en een stevige voorzitter. De levendige kleine Zuidfranse filosoof van de Sorbonne, Prof. J. Wahl, vindt bijval met de formule “soucieux de culture”. Een elegante en bepaald populaire Dominicaan, le père Maydieux, [voor mij het type van “monsieur le curé chez les riches] stelt voor” ceux qui réfléchissent sur la culture’. Waar liggen de grenzen? Campagnolo verdedigt zijn oorspronkelijke tekst, die de richting wil aanduiden, waarheen het genootschap streeft, maar voor een welwillend verstaander. Het gaat niet om een geestelijk bezit maar om een houding. Is iemand ‘soucieux de culture’ dan is hij in principe reeds ‘homme de culture’. Het is het oude argument, waarmee ook in de Christelijke kerk de kleingelovigen terecht getroost worden. Het overtuigt velen. En alle andere ingewikkelde formules, als bv. ‘qui par leur activité participent ou servissent à la défense de la culture’ worden opzijgeschoven en het vage, maar daardoor ruime begrip ‘hommes de culture’ wordt aangenomen, als Campagnolo nog eens de voordelen der poly-interpretabiliteit voor stukken als deze uiteengezet heeft.
Met grote meerderheid aangenomen, want er komt allengs iets te voorschijn, dat mij, en blijkbaar vele anderen meer overtuigt dan enige theorie: Campagnolo spreekt over de ervaring, die hij in de jaren na de oorlog opgedaan heeft. Hoe het altijd en overal mogelijk was, medemensen te vinden, van wie men toch door allerlei barrières gescheiden was. Er mogen religieuze of politieke tegenstellingen zijn, [en onder de laatste lijden wij het meest], altijd is daar het gebied der cultuur, waarop wij, ook ver van elkaar verwijderde tegenstanders, elkaar kunnen vinden.
Op hetzelfde ogenblik dat hij het uitspreekt, springen ook al de theoretische tegenargumenten in mijn hoofd rond. Maar ik laat ze graag rusten en zo zal ook menigeen wel doen: want de ervaring van veel reizen en gesprekken spreekt in mij heldere taal te zijnen voordele. En wie zal het niet dankbaar bevestigen, dat hier, in deze heerlijke omgeving, de allerbeste vriendschappelijke gesprekken gevoerd zijn tussen Europeanen van zeer diverse pluimage. Het bestaat toch nog, het erfdeel der cultuur.
Zo nu en dan valt ook het woord ‘troisième force’. Maar men denkt veel meer aan de gelijkluidende term ‘dritte Potenz’, de derde grote macht, naast kerk en staat, de macht der cultuur. [Waaruit U kunt afleiden, dat men ‘ik’ is, en dat ik er weer niet in geslaagd ben Burckhardt buiten spel te houden. Want het is immers één van de grote gedachten van zijn ‘Welt- | |
| |
geschichtliche Betrachtungen’. Hij zou er hier van opgekeken hebben, het gaat over niets anders.] Om deze potentie, die ons verenigt, niet scheidt. Zeker, ik ken de tegenargumenten, maar spreek eens een jaar lang met alle mogelijke ‘hommes de culture’, lukraak verdeeld tussen rechts en links. Waarom wordt ge zo hartelijk ontvangen, waarom kan Uw gesprek weldra allerlei zigzaggen der conversatie afsnijden en gaan naar de onderwerpen, waarbij ge allebei uur en tijd vergeet? Omdat er nog altijd een Europese cultuur is, omdat er nog altijd gewerkt wordt op die duizenden akkers, die tot dat reusachtig goed behoren. Omdat er nog altijd, in al die diversiteit, grote belangstelling is voor wat de ander doet en streven naar het zien van het gemeenschappelijk resultaat. En dat is de geest, die hier in dit gezelschap de formuleringen zoekt, die voor goede verstaanders de richting aangeven waarin hij zich beweegt. Aanvechtbare formuleringen, zeker, maar verstaanbaar, bruikbaar, levend, geboren uit levend contact.
Op de préambule volgt zeer zakelijk een reeks van 31 artikelen, omschrijvende het doel, de samenstelling etc. van het nieuwe genootschap. Met de grootste instemming werd gesproken over de artikelen 1 en 2, inhoudende het doel van het genootschap, zeer bescheiden geformuleerd. ‘1. De S.E.C. heeft tot doel de ‘hommes de culture te verenigen door banden van solidariteit en vriendschap’. Men kan zoiets gemakkelijk bagatelliseren, maar men doet beter, in het belang van de toekomst van Europa wanneer men die internationale ‘république des lettres et de la science’ [als ik het zo vluchtig formuleren mag] alle steun van hoofd en hart geeft. Ik acht het een zeer belangrijk artikel.
Het tweede heeft iets meer van een ‘pium votum’, maar noodzakelijkerwijze: 2. Zij, in het bewustzijn van hun plicht tot handelen, in volledige overeenstemming van bedoeling en daad, om te bewaren en te verbeteren de voorwaarden, die noodzakelijk zijn tot de handhaving van de cultuur, die de reden van bestaan van onze beschaving is, dragen op deze wijze bij tot de oplossing van een Europees probleem. [De Franse volgorde bij het vertalen opzettelijk bewaard].
Het kan een gelukkig blijk van de voortvarendheid van Prof. Campagnolo genoemd worden, dat bij het begin der beraadslagingen reeds aan alle leden van het gezelschap een prachtig uitgevoerd nummer van de door het genootschap uit te geven periodiek ‘Comprendre’ ter hand gesteld kon worden. [Met o.a. een artikel van prof. Romein].
Soms, in de loop van vele, langdurige zittingen, [alle in het paleis der Dogen] verslapt de aandacht wat. Het is ook wel eens moeilijk nu niet die lokkende doolhof van Venetië in te gaan, op zoek naar S. Maria dei Miracoli of Colleoni, of zomaar voor je uit fluitend; maar de standvastigheid wordt altijd overmatig beloond na afloop, door de prachtigste toch- | |
| |
ten in de omgeving en allergezelligste maaltijden. [Ik heb een aardig verschil van mening met Prof. Oldewelt: ik meen, dat men, met de Oudemanhuispoort als centrum, voor 100 internationale gasten [dus niet 1000, zoals in 1948] een zeker net zo mooi programma in elkaar kan zetten, mits men natuurlijk, en dat is wel een belangrijk punt, over hetzelfde geld beschikt.]
Maar nog even terug naar het werk. Jhr. Sandberg bezorgt me enkele ogenblikken van diep nadenken en twijfel, door er in een discussie op te wijzen, dat het niet meer gaat om Europa, maar om de wereld. Zijn bescheiden amendement in die zin wordt door het Europees genootschap zonder meer afgestemd. En misschien was het hier, in dit reglement, ook niet op zijn plaats. Zij hebben wel gelijk, dat een vriendschap van Europeanen, zich bewust van hun oude tradities, al heel wat is, om mee te beginnen.
Maar ik heb het toch wel goed begrepen, dat we dit oude, trotse Europa niet in een armelijke poging tot handhaving van vergane glorie tegenover een ‘halfbeschaafde’ wereld gaan stellen? Iedereen hier is zo op zijn hoede tegen nationalisme, maar Europisme kan ook een nationalisme zijn, waarvoor het in de wereldgeschiedenis al een beetje te laat is!
Dat kleine stukje schiereiland aan de Atlantische Oceaan, met zijn allergrilligste kustvormen, is alleen zo bewoonbaar geworden voor de geest, omdat het zoveel havens had, waaruit de schepen naar alle verten uitvoeren. Zulks in tegenstelling met Tibet, en met vele minder afgelegen binnenlanden. Niet de houding van de hidalgo of van de Magyaarse edelman voor ons. Soms klinkt dat ook even in één der vele gesprekken, als iemand de onderwijzers en de dokters, die analfabetisme en ziekte in verre landen bestrijden, de dragers van de beschaving der toekomst noemt. Niet de verfijnde en geleerde geesten. Ja, het zal misschien lang duren, voor de verschillende levensvoorwaarden weer te samen aanwezig zijn, waaronder een zo bizonder veredelde plant als de West-Europese cultuur kan groeien en bloeien. Het klimaat wordt met het jaar ruwer.
Bewaren van de Europese geest, strijden voor de waarden der Europese beschaving, etc. etc. het zijn alles termen, die, met voorzichtigheid en welwillendheid gehanteerd en begrepen, zeer goede bedoelingen kunnen aanduiden: maar het gaat tenslotte niet om Europa, dat ons dierbaar is, maar om de mensheid. Het gaat er eigenlijk alleen om, dat, op het kritieke moment in de wereldgeschiedenis, waarin ook dat vertrouwde Europa opgaat in een groter, ander geheel, voor ons nog goeddeels onbekend en daarom misschien gevreesd, datgene wat vuurvaste waarde is, overgedragen worde zonder rancune, bereidwillig en gelovig, aan wie na ons komen. Wij hebben daarbij een belangrijke taak; een dergelijke overdracht gaat niet vanzelf, zoals een historicus soms in de verleiding zou
| |
| |
kunnen zijn te denken. Men moet zich verzetten tegen de roekeloosheid der geschiedenis. Laat men het proces machteloos of onverschillig geheel op zijn beloop, dan worden de belachelijkste dingen bewaard en gaan de waardevolste verloren. De natuur en de geschiedenis, ze zijn beide zo kwistig met leven en waarde. Zeg ook niet, dat wij er toch niet tegen op kunnen. Ons dagelijkse werk, overdracht van wat voor ons waardevol is gebleken, is niets anders dan een protest tegen die verkwisting.
Na vier dagen van aanhoudende discussie, die werkelijk nooit chaotisch verloopt, komt op een late namiddag het einde. Een beetje vreemd. Jules Benda beklimt moeizaam het gestoelte van de voorzitter. Een kort discours volgt over de ‘valeurs indépendants’ der Europese beschaving. Het wordt met warm applaus besloten. Maar, het moet mij van het hart, ik ben er van overtuigd, dat het applaus betekende: ‘hoera, jongens, wij zijn klaar en gaan eten’. Want er bleek uit die toespraak duidelijk, dat Benda de discussie niet voldoende gevolgd had. Anders zou hij toch moeten gemerkt hebben, dat er onder al die sprekers niet één was geweest, die opkwam voor zijn hoog boven deze slechte wereld zwevende eeuwige waarden. Het ging om heel iets anders, nietwaar. Om deze gebroken wereld, niet om gene volmaakt gedachte. Maar misschien kan het hem ook niets meer schelen, wat wij hier samen uitvoeren. Hoe het zij, op mij, en enkele anderen, die ik naar de redenen van hun hartelijk applaus vroeg, maakte dit slot een vreemde indruk.
Gelukkig volgde er nog, zeer indrukwekkend, in de aula der oude Universiteit van Padua, een officiële plechtigheid. Oprichting der ‘Société Européenne de Culture’ in de aula van één der oudste en beroemdste universiteiten van Europa. Geen kwaad idee van Prof. Campagnolo.
Het verhaal is lang geworden. In weinig woorden: een goed begin, een noodzakelijk begin, maar gedoemd tot nutteloosheid, wanneer het gesprek niet voortgezet wordt in ruimer kring, en wanneer uit de hartelijke vriendschap, die wij ondervonden, niet een zakelijker overeenstemming geboren wordt dan nu het geval is.
Noch de slotresolutie, noch het eerste nummer van ‘Comprendre’ getuigen daarvan helaas.
Ik noteerde vluchtig de namen van enkele leden, uit alle landen, [niet: vertegenwoordigende alle landen!] die voor de ‘Exécutive’ gekozen zijn: president Prof. Castelnuovo, president van de Accademia dei Lincei, Vice-President Ponti, President der Biennale; bijgestaan door de heren: Babel, Siegfried, Tillard en Brugsch. Secretaris-generaal, wie had het anders verwacht, Campagnolo. Nederlandse leden: Oldewelt, Pos, Romein.
|
|