| |
| |
| |
Open brief aan het oprichtingscongres van de Società Europea di Cultura
Ruim een jaar geleden ontvingen een klein aantal Nederlanders een brief uit Venetië, ondertekend door Prof. U. Campagnolo met het verzoek om toe te treden tot een internationaal comité dat zich de oprichting ten doel stelde van een ‘Società europea di cultura’. Uit een begeleidend stencil bleek dat de kerngedachte der op te richten vereniging deze was: de Europese cultuurdragers op te wekken tot het aanvaarden hunner verantwoordelijkheid in de ernstige crisis die de wereld bedreigt. Crisis, die in deze jaren haar zichtbaarst symptoom vertoont in de splitsing der éne wereld in twee. Met alle erkenning - aldus o.a. dit stencil - van de ernst van de redenen die ook de mensen der cultuur tot een keuze in het politieke vlak kunnen bewegen, is de S.E.C. niettemin van mening dat de cultuur voor alle stromingen open moet blijven en dat niet alleen op het ideale en theoretische plan, maar ook op het concrete en practische.
Een - later gevolgd - concept-statuten en een program voor een uit te geven tijdschrift en jaarboek bevestigden deze doelstelling: een poging om de noodlottige scheuring tussen Oost en West zoveel mogelijk tegen te gaan.
Het zal diegenen onzer lezers die ‘De Nieuwe Stem’ van het begin af aan gevolgd hebben, niet verwonderen dat deze Società-in-wording onmiddellijk de warme sympathie der redactie verwierf. Hier stond - zo leek het haar, en als het lukte - op internationale schaal te gebeuren wat zij sinds het eerste nummer nationaal had voorgestaan. Zo leek het haar. Immers niet alle namen van ondertekenaars in de elkaar opvolgende circulaires genoemd, hoe klinkend ook, schenen voldoende waarborg te bieden dat hun dragers de moed en de wil zouden opbrengen tegen de stroom van verdachtmaking waarmee nu eenmaal elke poging tot samenwerking tussen beide ‘werelddelen’ overspoeld wordt, op te roeien. Dat grote moed en sterke wil daartoe nodig zouden zijn, de poging vastberaden en ondanks alles zou moeten worden ondernomen, was voor de redactie niet aan twijfel onderhevig, nodig en vastberaden - ondanks - alles, en daardoor moeilijk en onzeker. Vandaar de tweede beperking van zo straks: als het lukte.
Desondanks en om het naar haar bescheiden krachten te helpen lukken, besloten de Nederlandse leden der redactie - voor het raadplegen der overigen ontbrak het helaas aan tijd - uit hun naam het a.s. congres, dat 28 Mei in Venetië geopend stond te worden, een verklaring toe te zenden, die zij hieronder in het Nederlands laten volgen. Alvorens echter daartoe over te gaan eerst nog de namen van een aantal dergenen die als oprichters geboekt staan en die - gelijk de lezer zelf beoordelen kan- inderdaad alle cultuurgebieden en alle politieke schakeringen omvatten:
Buitenland: |
Raymond Aron, Antonio Banfi, Jean Louis Barrault, Karl Barth, Julien Benda, J.D. Bernal, Patrick M.S. Blackett, George Buchanan,
|
| |
| |
Massimo Campigli, Marc Chagall, V. Gordon Childe, Cyril Connolly, Benedetto Croce, Daniel Rops, Gaetano de Sanctis, Georges Duhamel, Giulio Einaudi, André Gide, John B. Haldane, Arthur Honneger, Julian Huxley, Karl Jaspers, Louis Jouvet, Werner Kaegi, Oskar Kokoschka, Harold Laski, Frits Lieb, Thomas Mann, John Middleton Murry, John B. Priestley, Gaetano Salvemini, Jean-Paul Sartre, André Siegfried, Ignazio Silone, Stephen Spender en Emil Zilliacus. |
Nederland: |
Nico Donkersloot, Charles Eyck, Gerardus van der Leeuw, Theodor Locher, H.J. Pos, David C. Roëll, Jan Romein, W.J.H.B. Sandberg, J. Suys, Victor E. van Vriesland en W.F. Wertheim. |
Amsterdam, 25 Mei 1950
De Heer Secretaris van de Società Europea di Cultura
Mijnheer de Secretaris en waarde Collega,
Gij zijt wel zo vriendelijk geweest om bij het begin der voorlopige besprekingen die dezer dagen tot de oprichting der ‘Societa Europea di Cultura’ moeten leiden, enkele collega's van de Universiteit van Amsterdam bij uw organisatie te betrekken. Dezen stellen er prijs op U er hun grote spijt over te betuigen aan de werkzaamheden van uw conferentie niet persoonlijk te kunnen deelnemen. Zij hebben daarom gemeend, er goed aan te doen door middel van deze brief tot uitdrukking te brengen hetgeen zij niet nagelaten zouden hebben ginds bij U te zeggen: hoezeer zij namelijk sympathiseren met uw werk, waarvan de betekenis moeilijk overschat kan worden en waaraan zij in het vervolg hopen deel te nemen met alle overgave, overtuigd als zij zijn, dat uw arbeid er in waarheid een is ten bate der mensheid. Dit werk zal immers wezenlijk kunnen bijdragen tot het handhaven van een vrede, die zo uiterst wisselvallig geworden is, en verdient daarom aan alle intellectuelen over heel de wereld bekend te worden.
Gij zult aan het slot van deze brief behalve namen van hen die hun adhaesie reeds betuigden nog een enkele nieuwe naam aantreffen. De reden daarvan is dat de Nederlandse redactie van het maandblad ‘De Nieuwe Stem’ besloten heeft, zich solidair te verklaren met uw initiatief en in de Juni-aflevering de Nederlandse tekst van deze brief openbaar te maken om de progressieve intellectuelen van Nederland te doen weten, hoe nauw ‘De Nieuwe Stem’ zich verwant voelt met de doeleinden die de ‘Società Europea di Cultura’ zich voorstelt te verwerkelijken.
‘De Nieuwe Stem’ is in Januari '46 begonnen te verschijnen. Enkele harer redacteuren hadden het plan daartoe al opgevat in de ledige tijd, die hun, tijdens de Duitse bezetting, het verblijf in gevangenis of kamp of het ver-
| |
| |
borgen leven in hun onderduik-periode lieten. In de vijf jaren van zijn bestaan is het tijdschrift erin geslaagd, geleerden en letterkundigen om zich te verenigen wier denken en voelen gestuwd wordt door de gedachten van vooruitgang en van een militant sociaal humanisme. Ons blad en zijn redactie zijn volstrekt onafhankelijk van alle politieke partijen, waarvan zij anderzijds het doen en laten van zo dichtbij mogelijk volgen, aangezien wij van oordeel zijn, dat de vrije gedachte niet mag nalaten zich uit te spreken over de hoop en wanhoop van onze tijd. Want wij geloven dat het tot de taak dier vrije gedachte behoort door het voorstaan van vrede en vooruitgang bij te dragen tot de genezing van een mensheid aan wie de grofste aller agressies de smartelijkste wonden heeft geslagen. Wij hebben dan ook, naast de literaire en wijsgerige bewegingen die ons blad behoort te weerspiegelen, een belangrijk deel onzer aandacht gewijd aan de nationale, koloniale en internationale problemen die onze tijd verontrusten. Wij volgen er de ontwikkeling van en trachten deze te zien in het licht van ons sociaal en progressief humanisme. Dat humanisme omvat voor ons de fundamentele overtuiging, dat een nieuwe wereldoorlog met alle middelen moet worden vermeden en dat het een verwerpelijk ‘verraad der klerken’ zou zijn, indien wij niet doorgingen met de verdachtmakingen en valse voorstellingen aan de kaak te stellen die schuilen onder de praktijken van de oorlogsdrijvers en van hen in het bizonder wier begeerte geneigd is zich van de vrees der massa's te bedienen om een nieuw vernietigingsavontuur te wagen.
Dit, mijnheer de secretaris, verklaart u, hopen wij, voldoende ons levendig verlangen om ons aan de zaak van de ‘Società Europea di Cultura’ te verbinden. Gij zult die zaak binnenkort in de beschaafde landen propageren en gij zult daarbij gesteund worden door gezaghebbende namen uit verscheidene landen en van verscheidene richting, maar één in de wil om actief mede te werken tot handhaving van de vrede en tot slechting van de slagbomen die nu eens misverstand dan weer wantrouwen hebben opgeworpen tussen de beide grote beschavingen die Europa omsluiten.
Allen die van goeden wille zijn, zijn gehouden die dwalingen te helpen bestrijden door toepassing der rede. Door objectiviteit dienen zij de gevaarlijke emotionaliteit te zuiveren die zich voedt met vrees en kwade trouw. De naam ‘Comprendre’ die gij voor uw tijdschrift gekozen hebt drukt dit doel voortreffelijk uit. Wij zijn het volledig eens met wat een onzer in een aan u gerichte brief van October '49 heeft ontwikkeld n.l. de innige samenhang tussen ‘begrijpen’ en ‘liefhebben’ ener-, ‘begrijpen en ‘handelen’ anderzijds. Wij zijn inderdaad van oordeel dat het begrip waarover het hier gaat zijn bron moet vinden in een mensenliefde die niet terugdeinst voor de grenzen, door klasse, ras, cultuur of staatsorde gesteld. Die alomvattende liefde is de leidster van het begrip dat gij
| |
| |
voorstaat. Maar ook dit kan het laatste doel niet zijn. Het moet op zijn beurt uitmonden in de daad en onze onderneming zou van te voren veroordeeld zijn indien zij zuiver academisch bleef.
Als wij trachten nader te bepalen hoe onze practische houding zou moeten zijn, dan zouden wij zeggen dat zij cultureel gesproken open en politiek gezien onafhankelijk moet wezen. Het is door die geest van onbevangenheid dat wij, als goede Europeanen, het best de geestelijke erfenis behoeden, welke de eeuwen waarin Europa het centrum der beschaving was, ons hebben nagelaten; erfenis waarin de levende gedachten van economische vooruitgang en sociale rechtvaardigheid liggen besloten.
Europa, schijnt ons toe, bevindt zich heden ten dage voor het dilemma van óf zich aan te sluiten bij één der beide grote mogendheden, waartussen de wereld verdeeld is, ófwel te trachten, zijn onafhankelijkheid te herwinnen. Alleen door de weigering zich met één der beide blokken te verbinden zal het kunnen blijven leven. Wij zijn ons bewust, dat de essentiële voorwaarde ter bereiking van dat doel de internationale pacificatie is, die echter naar onze mening terzelfdertijd door die weigering zal worden gestimuleerd. Het denkbeeld van de politieke neutraliteit van Europa, dat Etienne Gilson, een der leden van de Società, onlangs in een reeks artikelen in ‘Le Monde’ ontvouwd heeft, schijnt ons alle aandacht van uw conferentie waard.
Indien wij ons bij u aansluiten door ons voorstel: uw initiatief en uw activiteit uit te dragen in het beperkte gebied van de 15 millioen mensen die onze taal verstaan, dan is dat omdat het ons lief zou zijn in die kleine ruimte een voller en krachtiger geluid te doen weerklinken dan onze eigen stem kan voortbrengen, de stem namelijk van heel Europa.
Zijn wij dus al, dit keer, bij uw werkzaamheden niet tegenwoordig, wij verzoeken U niettemin deze verklaring van onze solidariteit en van onze begeerte om eendrachtig met U samen te werken, te willen aanvaarden. Wij wensen uw werk alle welslagen toe en wij hopen onze lezers weldra het verslag daarvan te kunnen geven, zoals wij het ook in het vervolg hopen te doen.
Wilt, mijnheer de secretaris, de beste wensen en de hartelijke toewijding aanvaarden van
N.A. Donkersloot, O. Noordenbos, H.J. Pos, J.M. Romein, J. Suys, Victor E. van Vriesland en W.F. Wertheim.
|
|