| |
| |
| |
Ex libris
Dr J. de Graaf, Russische denkers over de mens. Een inleiding in de philosophie van het Oosters Christendom. Assen, Van Gorcum, 1949.
Dit boek is daarom van belang, omdat het ons in aanraking brengt met een gedachtenwereld, die merkwaardige verschillen vertoont met het westers denken in het algemeen, en in het bijzonder met het Rooms Katholicisme zowel als met het Protestantisme juist op het terrein van het godsdienstwijsgerig denken. Deze wijsgerige theologie stamt vooral uit de 19de eeuw en is in deze eeuw voortgezet. Zij is het werk van godsdienstige filosofen, die een radicale ‘bekering’ hebben doorgemaakt. In de jaren '70 van de vorige eeuw is Solovjov van materialist orthodox gelovige geworden; in het begin van deze eeuwen zijn mannen als Berdjiajev, Boelgakov en Florenski het marxisme afvallig geworden. Deze theologie is een emigranten-theologie. Binnen de Sovjet-Unie blijkt de Russische kerk geen theologie van een eigen karakter te ontwikkelen; zij is traditioneel en kerkelijk aangepast aan de veranderde sociaal-politieke omgeving. Deze godsdienstfilosofie is uitzonderlijk bezig met de mens en zijn waardigheid; de christelijke rechtvaardiging van het menselijke scheppen, de redding van het menselijke mysterie [de homo absconditus] gaan haar bovenal ter barte; het centrale leerstuk is dan ook de menswording van Christus. Anderzijds leeft ook de gedachte van de gemeenschap hier sterk: alleen in gemeenschap kan de mens gered worden, alleen individueel te gronde gaan.
De vergelijking in dit boek met de Roomse en protestantse anthropologie toont verschillen, die verder reiken dan alleen hun theologisch belang. De schrijver geeft blijk van zijn voorkeur voor deze christelijke anthropologie, al heeft hij zijn bezwaren tegen de vervaging der grenzen tussen filosofie en theologie en tegen het gemis aan begrip voor de individualiteit, waarom het hem voorkomt, alsof voor de Russische orthodoxie de mensen eigenlijk verwisselbaar zijn.
Wat hem aantrekt in deze leer over de mens is dat zij de vooronderstelling is van een christelijk-humanistische levenshouding, maar dan niet in aristocratisch-poëtische zin als bij de katholieke schrijver Rüssel. De Graaf meent dat tot de wezenlijke aspiraties van het protestantisme zulk een christelijk humanisme behoort. Het is jammer van dit boek, dat het theologische vak-jargon hier niet meer vermeden is, wat m.i. mogelijk was geweest; jammer, omdat niet-theologen er door worden afgeschrikt.
O.N.
| |
José Ortega y Gasset, Zelfinkeer en verbijstering en drie andere essays. Vertaald door Dr G.J. Geers. Den Haag, Leopold, 1949.
Van Ortega y Gasset zijn er maar weinige boeken vertaald in het Nederlands. Van de hand van Dr Joh. Brouwer zijn de vertalingen, die bekend zijn geworden als ‘Opstand der horden’ en ‘Bespiegelingen over Liefde en Leven’. Dr Geers had een moeilijke keuze te doen, omdat hij zoveel belangrijks vond, dat hier nog niet bekend is. Wat hier gegeven is, moeten we briljant, boeiend, verrassend en veelzijdig noemen. Wie verwacht van een filosoof bijv. een inleiding tot een boek over het jagen, die men, in deze bundel als essay van honderd blz. lang opgenomen, in één ruk uitleest! Men mag dan nog niet zoveel over de jacht te weten zijn gekomen, de divagaties over het buiten zich zelf treden van de mens, over het menselijke en dierlijke instinct, over de filosoof als jager, toegelicht met een gelukkig gekozen citaat uit Plato's Staat [432 B], maken het lezen tot een groot genot.
Ortega is de filosoof van de fundamentele onzekerheid en van de paradox. Het waakzame denken [de alertheid van de jager!],
| |
| |
het vrij-zijn zowel van het intellectualisme als van het voluntarisme, de voortdurende strategische terugtocht op zich zelf, ziet hij als de redding van de mens uit de verbijstering of alteratie [waarom, vertaler, enige malen alternatie?], het zich zelf opgeven. De draad, die de opstellen verbindt, lijkt dun - ze bestaat uit een soort verborgen actualiteit. Men vindt deze niet alleen in opstellen als ‘Zelfinkeer en verbijstering’ en ‘Geloven en weten’, maar ook in het stuk over het Romeinse rijk, waar het verdwijnen van het geloof aan de concordia en de libertas aan de figuur van Cicero wordt gedemonstreerd. Het keizerrijk stelt Ortega als: leven gelijk aanpassing tegenover de republiek als: leven gelijk vrijheid, waarbij dan bedacht moet worden: vrijheid, zoals Cicero ze verstond.
Ontbreekt, kan men zich nu afvragen, aan deze vitalistische filosoof van het actuele niet iets principieëls? Zijn houding t.o.v. het huidige wanbewind in Spanje is toch ook weinig principieel? Men mag deze vraag stellen, maar ontkomt toch niet aan de indruk, dat het voornaamste is te doen te hebben met een schrijver van formaat, wiens levendige oorspronkelijkheid telkens weer tot nadenken aanzet.
O.N.
| |
Maurits Uyldert: De Jeugd van een Dichter. Uit het Leven van Albert Verwey (C.V. Allert de Lange, Amsterdam).
Maurits Uyldert heeft met deze biografie over de jeugd van Verwey verdienstelijk werk geleverd. Hij kon gebruik maken van een omvangrijk documentatie-materiaal, hem door Verwey's weduwe, Kitty Verwey-Van Vloten († Febr. 1945) ter beschikking gesteld.
Het boek loopt tot omstreeks 1895 en begint bij Verwey's geboorte dertig jaar daarvoor. Het geeft een boeiend overzicht mede van den litterair-historischen achtergrond van dat gansche tijdvak, waarbij ook de politiek-economische situatie uiteraard wordt aangeroerd. Vele nog onbekende bizonderheden, zo b.v. over Verwey's schooljaren en zijn handelsreis als 18-jarige naar New Mexico, maar ook over de uitzonderlijke vriendschap met Kloos en hun tragisch uiteen gaan, worden hier levendig geschilderd en helderen tal van tot nu toe nog weinig bekende, belangrijke omstandigheden op. Zo wordt ook een nieuw licht geworpen op de eigenlijke betekenis van Kloos' sonnettenreeks ‘Het Boek van Kind en God’ en die van Verwey: ‘Van de Liefde die Vriendschap heet’. Doorenbos, Perk, Henriëtte van der Schalk, Bauer, Gorter, Diepenbrock en andere tijdgenoten spelen hun rol in deze levensbeschrijving, waarin onuitgegeven brieven o.a. van Van Deyssel, Van der Goes, Van Eeden en Kloos zijn opgenomen. Men moet Uyldert prijzen om de fairheid en objectiviteit waarnaar hij, bewonderaar en leerling van Verwey, getracht heeft bij de schildering van Kloos' conflict met den jongere.
V.E.v.V.
| |
| |
| |
Ingekomen boeken
G.H. Streurman, Geert Teis Pzn. Fa. F. Mulder, Groningen, z.j. |
Elizabeth Seeger, China. Em. Querido, A'dam, 1950. |
P.J. Bouman e.a., Het Vluchtelingenprobleem in West-Duitsland. Martinus Nijhoff, Den Haag, 1950. |
W. Anders, Een leger in ballingschap. Born, Assen, 1950. |
Jan Romein, Tussen vrees en vrijheid. Em. Querido, A'dam, 1950. |
J.A. Rispens, De geest over de wateren, J.H. Kok, Kampen, 1950. |
Liane Bruylants, Schimmen en bacchanten, Libris, Antwerpen, 1950. |
Koninklijke woorden over Nederland-Indonesië. Wereldbibliotheek, A'dam-Antwerpen, 1950. |
Carry van Bruggen, Het huisje aan de sloot. Wereldbibliotheek, A'dam-Antwerpen, 1950. |
Het Zilveren Boek van de Wereldbibliotheek Vereniging, 1950. |
Henriette Roland Holst-Van der Schalk, Wordingen. W.L. en J. Brusse, Rotterdam, 1949. |
Cora Sandel, Krane's luchroom. Wereldbibliotheek, A'dam-Antwerpen, 1950 |
Herman Rauschning, Tijd van delirium. H.P. Leopold, Den Haag, 1949. |
G. Zorab, Het opstandingsgeloof in het licht der parapsychologie. H.P. Leopold, Den Haag, 1949. |
Norbert Loeser, Ortega y Gasset en de philosophie van het leven. H.P. Leopold, Den Haag, 1949. |
Elizabeth Bowen, De hitte des daags. J.M. Meulenhoff, A'dam, 1950. |
Anna Blaman, De Kruisvaarder. J.M. Meulenhoff, A'dam, 1950. |
A.L. Vischer, Als de zon ter kimme neigt. J.J. Romen, Roermond, 1950. |
H.W. Sandberg, Witboek van de Grote Advies-commissie der Illegaliteit, A'damse Boek- en Courantmij, 1950. |
A.C. Willink, De schilderkunst in een kritiek stadium. J.M. Meulenhoff, A'dam, z.j. |
|
|