Kort bestek
Studentikoze rekenkunde
Enige tijd geleden toonden wij aan, hoe Nederlandse onderwijs-instanties in Indonesië door gegoochel met cijfers trachtten, de mening ingang te doen vinden, dat voor de oorlog het percentage analphabeten in Indonesië veel lager was dan altijd was opgegeven.
Er schijnt gevaar te dreigen, dat de heren school gaan maken, ook in ons land.
Naar aanleiding van het in December j.l. door het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers en de Civitas Academica van de Universiteit van Amsterdam georganiseerde congres over ‘De toelating tot het hoger onderwijs’, is zowel in de Gemeenteraad van Amsterdam als in de Tweede Kamer bij de onderwijs-begroting naar voren gebracht, dat volgens de officiële cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 1947/1948 slechts 2,1% van de Nederlandse studenten uit fabrieks- en landarbeiders-gezinnen afkomstig zijn, hoewel de arbeidersgezinnen 43% van de bevolking van Nederland uitmaken.
Toen dit onderwerp in de Amsterdamse Gemeenteraad ter sprake kwam, vond de Wethouder van Onderwijs weinig reden tot bezorgdheid. Sprekend over studerende kinderen van Amsterdamse arbeiders zei hij: ‘Het staat vast, dat het percentage hier eerder bij de 20, dan bij de 10 ligt, terwijl in de rest van het land dit percentage niet meer dan enkele eenheden is.’ Minister Rutten dikte dit, sprekend over alle arbeiderskinderen, in de Tweede Kamer nog aan: ‘Het [percentage] is intussen voor Amsterdam gestegen tot twintig.’
Wàs het maar zo!
Het is helaas niet waar, dat ‘het rode Amsterdam’ zo'n gunstige uitzondering zou maken. De officiële cijfers spreken een tegenovergestelde taal: Amsterdam heeft verhoudingsgewijs meer studenten met vaders uit de hogere beroepsgroepen [54,3%], en minder met vaders uit de lagere groepen [5,2%], dan de andere universiteiten en hogescholen in Nederland [resp. 45,2% en 7,0%]. Nu valt dit ongunstige verschil tussen Amsterdam en de andere Universiteitssteden weg, wanneer wij voor Amsterdam uitsluitend kijken naar studerende kinderen van in Amsterdam wonende ouders; maar ook niet veel meer dan dat.
Van de genoemde 5,2% komt dan nog slechts een gedeelte uit een typisch arbeidersmilieu, daar onder de lagere beroepsgroepen ook lager administratief en technisch personeel in dienst van overheid en bedrijfsleven, onderofficieren en lager politiepersoneel worden gerekend.