De Nieuwe Stem. Jaargang 5
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Jan den Tex
| |
[pagina 196]
| |
deze ideale betekenis blijft echter altijd een pragmatische bezigheid; de vraag is telkens weer: ‘welke betekenis kan mij in de practijk de beste diensten bewijzen?’ Daarentegen is de vraag naar de ‘ware’ betekenis van een woord zinloos, even zinloos als het vragen naar de ‘ware’ constructie van een vliegmachine. Woorden en vliegmachines volgen geen hemels model, doch zijn door mensen bedachte hulpmiddelen tot het bereiken van menselijke doeleinden. Daarom zijn de betekenissen der woorden, evenals de constructies van vliegmachines, aan gestadige verandering overhevig, en de vraag naar de ‘beste’ betekenis of constructie kan alleen gesteld worden voor bepaalde plaatsen, tijden en doeleinden. | |
IIHet is van groot belang het zo juist opgemerkte in het oog te houden bij het bespreken van de eerste betekenis [of groep betekenissen] van het woord democratie welke wij zullen hebben te onderzoeken: die welke daaraan wordt toegekend in kringen die onder de invloed staan van de door Lenin gegeven interpretatie van Marx. Er is een sterke neiging onder niet-communisten, deze opvatting, waarbij democratie verenigbaar is met bepaalde vormen van dictatuur, a priori af te wijzen als bewust boerenbedrog, vervalsing, misbruik en verraad aan de hoogheilige idealen ener tot godin verheven [ware] Democratie. Het behoeft na het vorenstaande nauwelijks betoog, dat ik deze opvatting niet kan delen. Een ieder heeft het recht democratie te noemen wat hij wil, mits hij de term duidelijk genoeg omschrijft en consequent in de zelfde betekenis dóórgebruikt. Bovendien is de tegenstelling tussen de termen democratie en dictatuur, die wij in het Westen zo sterk voelen en bijna als essentieel in de definitie opgenomen beschouwen, niet zo heel oud. Historisch gezien staat de Leninistische opvatting misschien dichter bij de antieke en ook nog bij de vroeg-negentiende-eeuwse betekenis dan de moderne Westerse opvatting, die sterk gekleurd is door de strijd, in naam der democratie, tegen de fascistische en nazistische dictaturen. Het is hier de plaats niet daarop nader in te gaan, temeer daar ik op andere gronden meen dat wij deze ‘Russische’ opvatting rustig als voor Nederland onbruikbaar kunnen verwerpen. Zij is namelijk nauw gekoppeld aan de Marxistisch-Leninistische staatsleer volgens welke in de klassestaat geen gelijkheid tussen individuen behorende tot verschillende klassen bestaat, en evenmin de lotsgemeenschap en het samenhorigheidsgevoel die, mèt een zekere mate van gelijkheid [daarover zijn alle opvattingen het eens] een noodzakelijke voorwaarde voor iedere democratie zijn. Democratie kan daarom volgens deze leer alleen bestaan binnen de heersende klasse, terwijl de verhouding tussen de klassen er alleen een kan zijn van onderdrukking. Die koppeling maakt op zich zelf de bedoelde betekenis al | |
[pagina 197]
| |
onbruikbaar voor Nederland waar men over het algemeen met deze theorie niet op de hoogte is en [voorzover wél op de hoogte] er niet in gelooft. Dit laatste mag terecht of ten onrechte zijn - ik wil dat thans niet nader onderzoeken. Maar in de pragmatische beschouwing van de betekenisleer waarvan dit betoog uitgaat is het feit van deze onkunde en dit ongeloof al voldoende om de ‘Russische’ betekenis van het woord democratie te verwerpen. Wel heeft het bestaan van deze betekenis een belangrijk gevolg voor onze discussies met communistische tijdgenoten. Willen zulke discussies vruchtbaar zijn - maar dat willen ze meestal niet - en hebben we met volkomen consequente communisten te doen - maar dat zijn er weinig - dan moeten we met de ‘Russische’ betekenis rekening houden en dan van drieën één: òf wij moeten het woord democratie geheel vermijden, òf wij moeten er een conventionele, tijdelijk door beide partijen aanvaarde betekenis aan hechten, òf wij moeten teruggrijpen op de vage algemene begrippen, die als het ware de grootste gemene deler van beide betekenissen vormen. Ieder van deze drie gedragslijnen brengt eigenaardige moeilijkheden mee, maar is te verkiezen boven een discussie over democratie waarbij de partners van verschillende betekenissen van dat woord uitgaan. Zo'n discussie kan geen verheldering, alleen verbittering door vertroebeling brengen. | |
IIIMaar ook de ‘Westerse’ betekenis van democratie is geen solide éénheid, al begrijpen Westerlingen elkaar onderling over een veel groter gebied dan wanneer zij met communisten discussiëren. Ook hier bestaan belangrijke tegenstellingen, die in zo verre misschien nog verraderlijker zijn dan de in de vorige afdeling besprokene, als zij niet zo duidelijk geformuleerd zijn en daardoor gemakkelijker verdoezeld worden. Twee van deze tegenstellingen wil ik in het volgende behandelen, wèl wetende dat daarmee het onderwerp niet uitgeput is. Ik duid ze kort aan met ideële tegenover reële, en politieke tegenover sociale democratie. In Amerika heerst de opvatting, die ook in Europa veel aanhang heeft, dat democratie betekent een ideale maatschappij-orde waarnaar wij moeten streven, en waaraan wij de bestaande onvolkomen ordeningen moeten toetsen. Kenmerkend voor deze opvatting is de beroemde definitie van Lincoln: ‘democratie is regering van het volk, door het volk, voor het volk’. Deze definitie legt het accent sterk op de politieke kant, maar dit behoeft niet zo te zijn; de vier vrijheden van de ‘Atlantic Charter’ zouden ook als een definitie van democratie in deze zin kunnen gelden, waar de nadruk meer op het sociale valt. Er zouden er nog dozijnen andere te geven zijn, zoals ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’. In al deze definities, en ook in het dagelijks gebruik van de meesten onzer die | |
[pagina 198]
| |
het woord in de mond nemen zonder ons om definities te bekommeren ligt een zekere mate van identificatie van ‘democratisch’ met ‘goed’ van ‘ondemocratisch’ met ‘afkeurenswaardig’. Het is verleidelijk één dezer definities die zo nauw blijken aan te sluiten bij het ook in Nederland heersende spraakgebruik als ‘bruikbaar’ in onze zin te aanvaarden. Toch geloof ik dat wij hiermee een fout zouden begaan. Wanneer een woord van een onmiskenbaar emotioneel plusteken voorzien is, wanneer het om zo te zeggen emotioneel sterk geladen is verliest het bijna alle objectieve betekenis, omdat onze emoties nu eenmaal sterk individueel zijn en ook van moment tot moment belangrijk kunnen verschillen. Een gelovig Christen zal dan democratisch noemen een maatschappij-orde die gebaseerd is op het evangelie - ik ken Christenen die er zo over denken en zich daardoor in de onmogelijkheid stellen met een niet-Christen over democratie te discussiëren. Voor een socialist zal democratie een ander woord voor socialisme worden, in liberale ogen zal democratie er uitzien als iets dat met socialisme onverenigbaar is. Om al deze redenen geloof ik dat wij moeten zoeken naar een ‘reële’ of beschrijvende betekenis van het woord democratie, een betekenis dus, waarmee het woord bepaalde verschijnselen aanduidt, niet naar mate van hun gelijkenis met een abstract ideaal, maar naar de mate waarin zij voldoen aan zekere feitelijke criteria, niet a priori geladen met lof of blaam. Ook hierbij hebben wij houvast aan het spraakgebruik. En wel aan het spraakgebruik van de zelfde personen op andere ogenblikken. Eén van de criteria voor democratie die wij telkens weer aanleggen is de beslissende invloed van een meerderheidsbesluit [wij zullen straks zien of er nog andere zijn]. En nu is het toch wel zó, dat, telkens wanneer wij daarbij inzien, dat een meerderheid niet altijd gelijk heeft, geen recht kan scheppen, wij onbewust een objectief criterium hebben aangelegd en ontsnapt zijn aan onze emotionele geladenheid, die ons die lading doet overbrengen op onschuldige woorden. Gaan wij op die weg van ontlading verder, dan zullen wij ten slotte komen tot een betekenis van het woord democratie die geen a priori oordeel over de hiermee aangeduide maatschappijvorm inhoudt. Eerst hierdoor worden verstandige en vruchtbare discussies tussen mensen van verschillende levensbeschouwing mogelijk. | |
IVEen tweede tegenstelling in betekenisgroepen, die de vorige doorkruist maar die ik hier alleen binnen de groep van de ‘reële’ betekenissen wil behandelen, is die tussen politieke en sociale democratie. Ook hier weer geeft het spraakgebruik ons voor een keuze geen beslissende aanwijzing, want het woord wordt geregeld in beide betekenissen gebruikt. Wij gebruiken het in de politieke betekenis, wanneer wij bij het beschrijven | |
[pagina 199]
| |
van een maatschappij-orde als democratisch in de eerste plaats denken aan de wijze waarop in die maatschappij geregeerd wordt: de methode van besluitvorming, of beter nogGa naar voetnoot1 de methode volgens welke de machthebbers aangewezen worden. Bij de sociale betekenis denken we meer aan de resultaten van de besluitvorming. In deze laatste zin noemen wij de afschaffing van privileges, de vermindering van klasseonderscheidingen, soms ook de socialisatie der productiemiddelen, ook dàn democratisch, wanneer zij op allesbehalve democratische wijze tot stand zijn gekomen, bijvoorbeeld door een verlicht despoot. Kunnen en moeten wij hier een keuze doen? Veelal meent men van niet: het feit alleen dat een woord in twee betekenissen Wordt gebruikt, zou alle pogingen om één dier betekenissen tot de ware te verklaren, verijdelen. Deze houding berust m.i. op een misverstand. Wat wij niet kunnen en mogen doen, is iemand a priori het recht ontzeggen een woord in een bepaalde betekenis te gebruiken, b.v. omdat die betekenis nieuw zou zijn, of etymologisch onjuist, of een niet-bestaand begrip zou aanduiden. Maar niets belet ons om wanneer een woord in twee betekenissen gebruikt wordt, die tot verwarring aanleiding kunnen geven, een voorstel te doen, dat woord in het vervolg slechts in één van die betekenissen te blijven gebruiken. Vooral bij wetenschappelijke woorden, of woorden waarvan het wetenschappelijk gebruik de betekenis sterk beïnvloedt, kan zo'n voorstel wel eens succes hebben. Ik doe bij dezen zo'n voorstel inzake de politieke en sociale betekenis van het woord democratie, namelijk om voor de laatste een ander woord [of liever verschillende andere woorden] te zoeken. Laten wij de afschaffing der privileges en der klasseverschillen egalitarisme of nivellering noemen, laten wij in andere gevallen van socialisme, of van sociale rechtvaardigheid spreken [dit laatste Wanneer er van een emotioneel plusteken sprake is]. En laten wij de term democratie, in overeenstemming met de etymologie en met het overwegende deel van het spraakgebruik, reserveren voor de methode van besluitvorming of van aanwijzing van regeringspersonen. Dat is dus niet omdat die methode belangrijker zou zijn dan de resultaten die er mee bereikt worden. Het omgekeerde is het geval. De bedoeling van mijn voorstel is juist om te bereiken, dat de heftige ideologische geschillen die vastzitten aan de intrinsiek verschillende idealen op het gebied van de sociale rechtvaardigheid, niet door een toevallige gelijkheid van woorden worden overgebracht op het meer technische en minder hartstochtelijke gebied van de opvattingen over de beste methode om de personen der machthebbers te doen aanwijzen. | |
[pagina 200]
| |
VTot nu toe waren de resultaten van ons onderzoek vrijwel zuiver negatief: de afbraak die aan iedere opbouw vooraf dient te gaan. Die opbouw zelf is veel moeilijker. Wij hebben allen wel zo ongeveer in ons hoofd wat wij onder een democratische regeringsvorm verstaan, en dat is in algemene trekken het zelfde. Maar het is iets heel anders, die vage algemeenheden om te zetten in duidelijke bruikbare criteria, die tevens nauw genoeg aansluiten bij het spraakgebruik. Democratie is volksregering, en men zou dus geneigd zijn te verklaren dat een democratische regeringsvorm er een is waarbij de volkswil bepaalt hoe er geregeerd wordt, dus geheel afgescheiden van de vraag of die volkswil in concreto verheugend-progressief, dan wel treurig-achterlijk is [bijvoorbeeld gebonden aan irrationele tradities, of misleid door gewetenloze demagogen]. Dat is heel mooi zo ver het gaat, maar het gaat niet heel ver, want de volkswil, of om het met een moderner woord te zeggen, de publieke opinie is een grotendeels mythisch verschijnsel. Over de meeste onderwerpen van regeringsbeleid, en over de personen die al dan niet de regeringsmacht moeten uitoefenen, bestaat op de meeste ogenblikken geen publieke opinie, zeker niet in een land met meer dan twee partijen. Over sommige onderwerpen kan daarentegen op bepaalde ogenblikken voor korte tijd wèl een publieke opinie bestaan. Dat komt iets vaker voor ten aanzien van de persoon, die men als leider wenst te zien optreden, en nog weer vaker ten aanzien van de persoon, die men niet als leider wenst te zien optreden. Hoe vaak men het bestaan van een publieke opinie op een bepaald punt kan aannemen, hangt natuurlijk af van de definitie van ‘publieke opinie’ die men prefereert. Bij een strenge definitie, bijvoorbeeld ‘publieke opinie is de overtuiging van een grote meerderheid van de burgers’, zal er wel bijna nooit van een publieke opinie sprake kunnen zijn; voor Nederland in de laatste honderd jaar zou ik slechts één voorbeeld kunnen bedenken: de verzetsstemming in de tweede helft van de laatste oorlog. Maar ook bij een minder strenge definitie is het aantal gevallen, dat ervan een publieke opinie ten aanzien van zaken of personen sprake is, zó klein, dat een positieve definitie van democratie als boven gegeven onbruikbaar is. Om maar eens een voorbeeld te noemen: bijna iedereen zal het er over eens zijn, dat de weg waarlangs Drees minister-president geworden is, zuiver democratisch was, en toch was er geen sprake van een publieke opinie, noch voor zijn persoon, noch voor het regeringsprogramma van zijn ministerie. Wèl kunnen wij het begrip publieke opinie in een uitsluitingsdefinitie invoeren en zeggen, dat geen regeringsvorm democratisch is, waarin een man als leider kan optreden of aanblijven, dan wel een maatregel kan worden doorgevoerd of tegengehouden, tegen een | |
[pagina 201]
| |
duidelijke publieke opinie, in de gevallen waarin die aanwezig is. Nu kunnen wij deze uitsluitingsdefinitie omzetten in een positieve definitie door de invoering van het begrip ‘waarborgen’ en daarmee schieten wij een heel eind op. Wij krijgen dan dit criterium: democratie is een regeringsvorm, die in zijn instellingen waarborgen biedt, dat nimmer [althans nimmer voor lange tijd] de regeringsmacht op één der boven aangegeven vier manieren uitgeoefend kan worden tegen de publieke opinie. Aangezien verder volgens de vorige, als onbruikbaar verworpen definitie, die echter meer met ons gevoel overeenkomt, er meer democratie zal zijn, naar mate in meer gevallen een positieve overeenstemming tussen regeringshandelingen of personen en publieke opinie bestaat, kunnen wij hieraan als tweede criterium toevoegen: democratie is een regeringsvorm, die waarborgen biedt, dat in zoveel mogelijk gevallen een publieke opinie ten aanzien van zaken of personen tot stand komt. Ik geloof, dat wij aan deze beide criteria genoeg hebben. Het eerste criterium sluit de dictatuurstaten uit [ook indien zij, zoals de Sovjet-Unie, aan het tweede voldoen], het tweede de bourgeois-aristocratieën uit de vorige eeuw, ook al deden zij zelden of nooit iets tegen de uitgesproken publieke opinie. Nu moeten wel beide criteria nog verdiept worden doordat wij ons afvragen, waarin in het algemeen die waarborgen zullen kunnen bestaan, maar niet meer uitgebreid. Aan die verdieping zal ik de laatste afdeling van dit artikel wijden; deze wil ik afsluiten met de hernieuwde waarschuwing, dat geen van beide criteria iets inhoudt over de wenselijkheid van een zodanige regeringsvorm in concreto, voor een bepaalde plaats en tijd. Immers, de hier bedoelde waarborgen kunnen op twee wijzen een funeste uitwerking hebben: ten eerste doordat de publieke opinie zó achterlijk is of door jarenlange propaganda vergiftigd [zie Duitsland], dat het voor het volk gewenst is, dat die opinie zo min mogelijk het regeringsbeleid bepaalt. Ten tweede kunnen afdoende waarborgen tegen het uitoefenen van de regeringsmacht in strijd met de publieke opinie het niet gewenste gevolg hebben, dat doeltreffende regering er door bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt wordt. | |
VIWelke zijn nu in het algemeen de waarborgen, die een regeringsvorm in onze ogen tot een democratische stempelen? Onderscheiden we weer de waarborgen naar de boven aangegeven categorieën. Opdat een bestaande publieke opinie zal kunnen verhinderen, dat er regeermacht in strijd met die opinie wordt uitgeoefend, is het in de eerste plaats nodig, dat zij zich als publieke opinie kenbaar kan maken. Volle vrijheid van meningsuiting, niet alleen voor de wet, maar in feite [arbeiders in dienstbetrekking, eigengereide zonderlingen in kleine plaatsen] | |
[pagina 202]
| |
is een eerste vereiste, waarbij de enige beperking, die met het democratisch beginsel verenigbaar is, bestaat in de eis, dat deze meningsuiting niet dusdanige vormen mag aannemen, dat die van andersdenkenden er illusoir door wordt gemaakt. Dit brengt mee, dat maatregelen tot beperking van die vrijheid, ook als zij genomen worden tot redding van de democratie, nooit democratisch mogen worden genoemd. Het is een verwarring tussen de gangbare betekenissen van ‘democratisch’, eigenlijk niet beter dan een woordenspel, wanneer men wel het tegendeel hoort verkondigen. Zo min als men de medische wetenschap het best verdedigt met medische middelen, verdedigt men de democratie altijd het best met democratische middelen, of de revolutie het best met revolutionnaire officieren [Trotsky]. In de tweede plaats is het in het algemeen nodig, dat de publieke opinie georganiseerd wordt en gekanaliseerd in partijen, waarbij ieder de vrijheid moet hebben tot de partij van zijn keuze toe te treden; de onmiskenbare nadelen van het partijwezen kunnen wij dan wel temperen, maar wij zullen die toch in hoofdzaak als onvermijdelijk hebben te aanvaarden, zo lang wij op andere gronden voorstanders van een principieel democratische regeringsvorm zijn. In de derde plaats moeten deze vrij gevormde partijen in staat gesteld worden om periodiek de publieke opinie te peilen, ‘neuzen te tellen’. Verkiezingen zijn dus een noodzakelijk element in iedere democratische regeringsvorm, waarbij het essentieel is, dat de stemming vrij en geheim is, alle partijen gelijke kansen voor hun propaganda hebben, en het stemrecht toekomt aan allen wier mening bijdraagt tot de vorming van een publieke opinie. In onze tegenwoordige maatschappij sluit dit alleen kinderen, krankzinnigen en gevangenen uit, in andere tijden en plaatsen waar vrouwen, slaven, armen, laaggeborenen of aanhangers van een andere dan de heersende religie feitelijk niet tot de vorming van een openbare mening bijdragen, is een toekenning van het stemrecht aan beperkte bevolkingsgroepen geenszins in strijd met het begrip democratie, hetgeen aardig overeenkomt met het spraakgebruik [Athene, Zuid-Afrika]. Ik geloof hiermee de voornaamste criteria van de eerste groep te hebben genoemd. Enkele andere, die ook wel in dit verband worden genoemd, hebben m.i. met democratie niets te maken. Het zijn eerbied voor eigendom, familie en gevestigde rechten, het recht van de gevangengenomen burger terecht te staan voor een onafhankelijke rechter en daaraan verwante criteria. Deze hebben te maken met het begrip rechtsstaat, dat onafhankelijk is van het begrip democratie, hoewel het er dikwijls mee verward wordt. Dit is een gevolg van de geschiedkundige toevalligheid, dat in de meeste Europese staten de strijd voor de rechtsstaat samenviel met die voor democratisering van de regeringsvorm, | |
[pagina 203]
| |
en grotendeels gevoerd werd door lieden, die ook voor deze laatste opkwamen. Dikwijls zijn de twee zaken ook zeer wel verenigbaar, maar dit wordt anders zodra er een sterke publieke opinie tegen eigendom, familie en gevestigde rechten ontstaat, of zodra in een bepaald land de rechterlijke macht bij een belangrijk deel der publieke opinie in de verdenking komt op deze en andere fundamentele punten een van de publieke opinie afwijkende privé-opinie te huldigen. Voor Nederland meen ik, dat het geval zich nog niet heeft voorgedaan en dat de rechtsstaatsgedachte vooralsnog geen gevaar loopt van de zijde van de voorstanders ener verder gaande democratisering. Ten slotte nog enkele woorden over de criteria der tweede groep, welke gericht zijn op het zo dikwijls mogelijk tot stand komen van een publieke opinie. Dit zijn er in hoofdzaak twee: het bevorderen van een maximale hoeveelheid algemeen vormend onderwijs voor alle leeftijden, bestemd voor al die ingezetenen, die de publieke opinie mede vormen of mede zullen vormen, en het geven van maximale publiciteit aan alle regeringshandelingen. Ten aanzien van een derde punt kan men in twijfel verkeren, of het een deugdelijk criterium is voor democratie of juist voor een ondemocratische maatschappij-orde. Het bevorderen van een maximale propaganda van de kant van de politieke partijen vergemakkelijkt het tot stand komen van een publieke opinie, als men daaronder ook opgezweepte hartstochten verstaat. Noemt men daarentegen opgezweepte hartstochten schijnopinie, dan wordt het vormen van een ‘ware’ d.i. rationele publieke opinie door partijen-propaganda uitermate bemoeilijkt en zou deze laatste als ondemocratisch moeten gelden. Ik wil hier niet al te positief kiezen, maar er alleen op wijzen, dat wanneer men als doel van een democratische regeringsvorm voornamelijk ziet het vermijden van gewelddadige revolutie, een opgehitste volksmening even veel, zo niet meer respect verdient als een op redelijke gronden steunende. Maar is dit het enige doel der democratie? |