De Nieuwe Stem. Jaargang 5(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Willem Loeb† Het plotse rijpen Voor J. van Oudshoorn Pleegt rijp en rot zóó saam te staan Dat, na het lang en pijnlijk streven Door negen/tiende van een leven, De uitbloei grenst aan het vergaan? Schier aan het eind van zes decaden, Verflenterd, schonkig en ontdaan, Gaat plots - en wie weet waarvandaan? - De volle dracht zichzelf ontladen. Maar wat is tijd? En wat is groeien? En wat was omweg en verzuim? Wat werd geborgen in het ruim En wat verstierf tijdens het bloeien? Wat weten wij van eigen wetten, Van eigen dwangloop, eigen baan? Wie wist de waarheid van zijn waan Strak-onverstoorbaar door te zetten? 't Is mist en schemer jaren-door, Deemoedig tasten naar vervulling En dan, ineens, komt de onthulling: De ploeg doorsneed de laatste voor. Het laatste zaad kiemt in de gronden; Gekromder rug en matter oog - Reeds rijgt de Pers den necroloog - Heeft eindelijk zijn heul gevonden. Zal grijzer hoofd den oogst aanschouwen? Wij zaaiden niet voor dít geslacht. Wie dééd, wat hij zijn opdracht dacht, Zal niet om tegenstroompjes rouwen. Wij scheppen, schop na schop en schop En spillen spieren, hersens, handen, Verbitteren en knarsetanden: Wie tilt, ná ons, de schoven op? [pagina 194] [p. 194] Wijl wij verstild totaal ontspannen Raast ónze drang in andren door - Steeds voor een minimaal gehoor -: De nummers sterven, niet de Mannen. Uit: ‘De Kalaharischloffer’ Vorige Volgende