De Nieuwe Stem. Jaargang 5
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Margarita Nelken
| |
[pagina 167]
| |
van een talent, dat op zich zelve en door zijn betekenis in de geschiedenis der Spaanse letteren als een symbool moest blijven van begrip en breedheid van geest. Ik wil haar hier noemen: Isabella Correa, of beter gezegd Isabella Rebecca Correa, wier echtgenoot Nicolaas de Oliver zich tot het jodendom bekeerde, ongetwijfeld als tegenwicht tegen het gedrag van diegenen zijner landgenoten op Majorca, die om hun vrijheid, hun bezit of zelfs hun leven te redden, hun joodse afkomst verloochenden en overgingen tot de godsdienst van de Staat... Hij diende in zijn kwaliteit van coronel Holland tegen de Fransen; maar onder zijn nieuwe naam van Daniel Jehuda werd hij beroemd als geograaf en één der voornaamste auteurs van de ‘wereldatlas’ die tussen de jaren 1659-1672 te Amsterdam het licht zag. Welnu, deze Daniel Jehuda draagt al zijn werken op aan Karel II zijn beschermer. Zijn echtgenote Isabella Rebecca Correa, één van de zeldzame portugees-joodse auteurs, in Holland gevestigd, die altijd in het spaans schreef (ofschoon zij volkomen het latijn beheerste, het grieks, hebreeuws, italiaans, het frans, het hollands en vanzelfsprekend het portugees), drukt haar werken tegelijk te Amsterdam, Antwerpen en Brussel. Zij zendt ze, zodra ze gedrukt zijn, naar Spanje, waar zij onder protectie van Manuel de Belmonte zonder moeite binnendringen. Of het nu te danken was aan het prestige van de Academie door Belmonte in Amsterdam gesticht, of aan het wetenschappelijk gezag van Daniel Jehuda ofwel omdat de Inquisitie zich niet bekommerde om tegenstanders die ver weg woonden, zeker is dat Karel II, die in onze geschiedenis het symbool blijft van dweepzieke dwingelandij en het meest platvloerse bijgeloof, nooit ophield zijn bescherming toe te zeggen aan het te Amsterdam gevestigde gezin en dat hun werken in Spanje werden binnengebracht en verspreid. Ongetwijfeld zijn de namen van Daniel Jehuda en Isabella Rebecca Correa in Holland niet van belang; voor ons, Spanjaarden, geven zij bij vergelijking, meer dan welke andere, het lage peil van het denken weer in het Spanje van vandaag. Want in die tijd - dat ziet men duidelijk uit hun voorbeeld - verbraken de emigranten de geestelijke banden met hun land van herkomst niet; terwijl onze hedendaagse emigranten, de republikeinse bannelingen, over heel de wereld verstrooid, alle banden des geestes met het moederland verbroken zien. Zou men niet zeggen, dat die slagboom van de Contrareformatie die de Renaissance belette om in Spanje even rijkelijk te bloeien als in andere landen en waaraan het te wijten is (gelijk dikwijls genoeg is erkend) dat Spanje in middeleeuwse opvattingen is blijven hangen- zou men niet zeggen, dat thans die barrière, meer nog dan toentertijd, staat opgericht, onoverkomelijk voor allen, die een Spanje zouden | |
[pagina 168]
| |
willen gericht naar de Toekomst en niet naar de donkerste uren van zijn Verleden. Let wel, het gaat er hier niet om de namen op te sommen (zelfs niet in 't kort) van alle spaanse ballingen, die vandaag de dag ver van hun vaderland zich wijden aan het werk van de Geest. Eenvoudig de blik om ons heen zal, hoop ik althans, voldoende zijn om u een denkbeeld te geven van wat onze verbanning inhoudt, zowel van uit het oogpunt van de intellectuele verarming van Spanje als uit dat van de poging tot scheppend werken van zijn kinderen, genoopt om ver van het vaderland hun werk te doen. Ik zal dus onder de meest op de voorgrond tredenden slechts enkele namen noemen van het grote aantal, waaruit ik kan kiezen. Dit zal volstaan om te laten zien, dat de spaanse cultuur, die de periode van het grootste verval overleefde, die, enkele lustra geleden weer zo'n schitterende vlucht had genomen, dat die voor de eerste maal in de spaanse geschiedenis, haar weg vervolgt buiten Spanje en zonder aanrakingspunten, aardrijkskundig gesproken met Spanje. Gij allen kent de afschuwelijke kreet ‘Weg met de intelligentia’ geslaakt door phalangisten in het hartje van de universiteit te Salamanca, tussen de muren die met het onderwijs van P. Vitoria de eerste begrippen van het Internationale Recht hadden zien ontstaan, zoals wij dat heden opvatten en de lessen gehoord van de serafieke Fray Luis de Leon. Deze kreet, die Unamuno recht in het hart moest treffen en hem er aan doen sterven, is waarlijk het teken, waaronder het huidige politieke regime van Spanje zich heeft geïnstalleerd. Franco en zijn phalangisten zullen zich nu op de meest schaamteloze propaganda kunnen werpen en zij die in andere landen daar belang bij hebben, zonder schaamte de realiteit van Franco-Spanje kunnen verdraaien: noch de ene, noch de andere partij zullen drie niet te boeten misdaden kunnen ontkennen en wel de moord op een dichter, de moord op een geleerde en de moord op een componist. Drie misdrijven, elk voor zich kenmerkend voor de lijst van martelaren der spaanse geestesélite. Garcia Lorca, de dichter die nooit met politiek zich bezig hield, die nooit in enige partij figureerde, ja wiens intiemste vrienden ons niet zouden kunnen bevestigen of hij nu eigenlijk links of rechts stond... Een die de guardia civile een ochtend bij het aanbreken van de dag kwam halen in zijn fleurig buitenhuis te Granada en tegen de muur zette en met kogels doorzeefde, omdat hij, een dichter, een bewonderenswaardig dichter, wiens thema's uit het volk zelf ontsprongen, jaren geleden een gedicht had ondertekend, dat die guardia civile met de banvloek trof. Want die werd gehaat door heel het Spaanse volk en speciaal door het volk van Andalusië, één van welks diepste vertolkers Garcia Lorca is geweest. Dan Sadi de Buen, geleerde, die zich nooit met politiek bemoeid had, | |
[pagina 169]
| |
maar die juist voor zover hij wetenschappelijk, vooruitstrevend mens was, vanzelfsprekend deel uitmaakte van de verlichte milieus, die in Spanje niet anders konden dan aan de kant der Republiek staan, dus eerst tegenover de verrotte monarchie, vervolgens tegenover het Phalangisme, dat zijn bevelen kreeg van Hitler en Mussolini, hem liet Franco fusilleren op de dag zelf, dat hij, Sadi de Buen, de gouden eremedaille van een wetenschappelijke academie te Londen ontving. En ten slotte Antonio José, jong componist, wiens werken reeds veel meer dan alleen een belofte waren en die eveneens buiten de politiek staande, werd gefusilleerd voor het misdrijf dat hij, enthousiast voor de herleving der nationale folklore, de koren van het Volkshuis te Burgos leiding gaf. Want van één denkbeeld moet gij u goed laten doordringen: dat er geen groter dwaling is dan van de oorlog in Spanje te spreken als van een burgeroorlog: neen, het was eenvoudig het omhoog dringen van alle aan de Verlichting vijandige krachten. Een wanhopige worsteling van alle machten van het obscurantisme om te trachten Spanje te remmen op zijn weg naar Evolutie en Vooruitgang. Het is dus niet te verwonderen, dat de werkers aan de Gedachte, de intellectuelen van alle takken van cultuur, er op stonden om van het eerste ogenblik af aan precies stelling te nemen. Nogmaals, het merendeel had zich nooit met politiek bezig gehouden. Een heel gering aantal voerde zijn strijd in de wettelijk toegelaten partijen. Stellig hadden zij om zo te zeggen al voor de Republiek bestond, het voor haar opgenomen, omdat deze de zaak van het Volk was, van de sociale vooruitgang en van de cultuur in de ruimste zin van het woord. Zo komt het dat zich onder de huidige emigranten een groot aantal katholieken bevindt, in het bizonder Basken. In de delegatie van de Cortez op het Interparlementaire Congres te Rome van j.l. September, waarvan ik deel uitmaakte in mijn kwaliteit van Afgevaardigde van Estremadura, één der provincies van Spanje waar de Franco-terreur verscheidene honderdduizenden mannen en vrouwen heeft terechtgesteld, bevond zich eveneens een Baskisch afgevaardigde. Hij was een advocaat van naam, die door de Paus werd ontvangen, Wie hij de complimenten aanbood van het republikeinse Baskenvolk. De kwestie van republikeins en Franco-Spanje is er dus geen, naar sommigen uit eigenbelang willen laten geloven, van verdedigers der orde tegenover communisten of communisanten. Tal van deze intellectuelen-zonder-partij namen bij het begin der Francobeweging dienst in het republikeinse leger. Het was hun plicht als burgers en vaderlanders, die hun grond moesten verdedigen niet alleen tegen het verraad van een militaire ‘camarilla’, maar ook nog tegen de vreemde | |
[pagina 170]
| |
indringers, omdat de legers van Franco grotendeels waren samengesteld uit troepen van Hitler en Mussolini. En zo sneuvelden aan het front enige van de uitnemendste intellectuelen van het hedendaagse Spanje. Slechts twee daarvan zal ik noemen, twee kunstenaars: de beeldhouwers Emiliano Barral en Perez Mateo, de eerste gematigd socialist en de tweede geen lid van enige politieke beweging. Emiliano Barral was begonnen als pottenbakker te Segovia in het atelier van de Zuloaga's, de familie van de schilder van diezelfde naam die u allen bekend is. Hij liet al spoedig het pottenbakken in de steek voor de beeldhouwkunst en werd weldra één der grootste beeldhouwers van Spanje. Hij werd gedood voor Madrid aan het hoofd van zijn militie uit Segovia, die één der toegangen naar de hoofdstad verdedigde. Zodra Franco Madrid binnentrok, liet hij één der meest grootse werken van Barral vergruizelen: het monument, gewijd aan Pablo Iglesias, de grondlegger van het socialisme en van de Spaanse vakbeweging. Dit evenzeer, omdat het 't werk was van een kunstenaar, die de republiek verdedigde als omdat het een huldeblijk was van de arbeiders aan de man, die hun de weg hunner vrijmaking had gewezen. Wat Perez Mateo betreft, heel wat jonger en nog niet zo beroemd, had hij toch reeds opmerkelijke werkstukken gewrocht. Een echte volksjongen was hij en zijn levensgeschiedenis is waard verteld te worden. Toen zijn moeder bij zijn geboorte gestorven was, werd hij door zijn vader grootgebracht, een eenvoudige kellner, die zich alles ontzegde, opdat zijn zoontje zou kunnen leren wat hem aanstond. Toen Perez Mateo op de leeftijd kwam, dat hij een vak moest leren, wilde hij kunstenaar worden en ik weet niets zo roerend als de wijze waarop zijn vader - inmiddels hotelier geworden - aan ons, de vrienden van zijn reeds bekend geworden zoon, vertelde, hoe hij jarenlang zich iedere ontspanning, pretje, tot zelfs het roken, had ontzegd, opdat zijn jongen zich zonder materiële zorgen aan z'n studies kon wijden. Toen Franco's terreur begon kondigde Perez Mateo zijn vader aan, dat hij dienst ging nemen. De vader liet hem zonder één tegenwerping gaan. Evenals Barral zou Perez Mateo voor Madrid sneuvelen. Naast de namen van deze twee helden dan nog die van een martelaar: de dichter Miguel Hernandez, die Franco in de gevangenis wierp als straf voor het maken van buitengewoon mooie gedichten op de overwinning der republikeinse legers en die sterven moest, uitgeput door mishandeling en ontbering. En ten slotte moet ik hier nog vermelden als eerste onzer in ballingschap gestorven grote mannen, de grootste wellicht van alle: Antonio Machado, bezweken naar het woord van Unamuno ‘omdat hij in zijn hart aan Spanje leed’. Antonio Machado, een man op jaren reeds, weigerde hard- | |
[pagina 171]
| |
nekkig de gevaren en ontberingen van de oorlog te ontlopen, gelijk wij allen hem vroegen. Hij echter wilde tot het eind bij het volk blijven, bij zijn volk. Hoe menig keer sprak hij ons niet des nachts, in de meest dramatische uren van Barcelona, van zijn onoverwinnelijk geloof in het toekomstig lot van het voor zijn democratische vrijheden vechtende Spanje - ondanks alles, wat in de steek liet, ondanks alle tekortkomingen van de z.g. paladijnen der Democratie. Toen het laatste bolwerk van het republikeinse Spanje was gevallen, stierf Machado, lichamelijk òp van ouderdom en ziekte en geestelijk, uitgeput door onrecht en leed, te Collioura, net op de franse grens. Als laatste beeld dezer wereld had hij voor ogen het sombere vestingbouwwerk, waarin Frankrijk, dat Vichy reeds aankondigde met typische nazi-methodes bezig was oud-strijders van de Spaanse republiek te martelen. Ballingschapsleed! Ik heb al gezegd, dat het mij niet mogelijk was om hier alle vertegenwoordigers der spaanse cultuur ‘in de verstrooiing’ op te sommen. Naar mij min of meer toevallig te binnen schiet, noem ik hier onder de beeldhouwers een Victorio Macho, één van de grootsten der levende beeldhouwers, gevlucht naar Peru, waar hij, o zeker, de mogelijkheid heeft om vele monumenten op te richten en naar hartelust te scheppen, maar wiens scheppingen zo goed als onbekend zijn en grote kans lopen altijd te blijven. Manolo Pascual, momenteel directeur van de academie der schone kunsten in San Domingo, van wie men weet, dat hij bezig is een zeer interessant werk te voltooien, dat echter om diezelfde reden onbekend blijft buiten dat kleine eiland van de Antillen; en te Parijs heeft een Blasco Ferrer uit Aragon, zoon en kleinzoon van pottenbakkers en die zelf ook begon met het maken van ruw boers aardewerk, onlangs bij pers en publiek een groot succes behaald met zijn tentoonstelling van ijzeren beeldvormen, modern en zeer gedurfd van allure. 't Was in een concentratiekamp, dat deze kunstenaar zich van zijn eigenlijke persoonlijkheid bewust werd en zijn eerste tentoonstelling in Parijs werd gehouden zonder dat hij zelf er bij kon zijn, want hij was nog niet in vrijheid gesteld. De opgang die een Lopez Rey maakt onder de schilders in de Verenigde Staten, overtreft zijn stoutste verwachtingen, maar hoe hard viel de weg om dit te bereiken! Lopez Rey had zich te Parijs gevestigd en hij begon daar in kunstenaarskringen juist bekend te raken, toen het Franco-geweld losbrak. Hij had er nooit aan gedacht zich met politiek in te laten, maar gevoelde zich innerlijk door en door Spanjaard. Zonder aarzelen liet hij positie, huiselijke haard en gezin achter zich en vertrok om zich aan te melden. Toen de ineenstorting een feit was, kon hij nog dank zij de deense nationaliteit van zijn vrouw aan het concentratiekamp ontsnappen, eerst naar | |
[pagina 172]
| |
Denemarken, vervolgens naar Amerika. Een paar jaren verblijf in Mexico zouden hem in staat stellen sappige doeken te borstelen, doortrokken van een indiaanse sfeer, die slechts weinig schilders zo krachtig weten weer te geven. Een prijs die hem ten deel viel bij een internationaal concours in de Verenigde Staten opende hem dan prompt de toegangspoorten der voornaamste musea ‘overthere’. Vandaag de dag is hij een van de meest geziene schilders der Nieuwe Wereld, maar vergeet nooit, dat hij vóór alles een representant der spaanse cultuur is. Cristobal Ruiz, één der delicaatste landschapschilders heeft de stralende, wijde gezichtseinders van dat deel van Andalusië, dat al bijna Castilië is, moeten verwisselen met de woeste landschappen van Puerto Rico, dat hem de toevlucht bood van een leerstoel aan de academie voor schone kunsten en wij weten niets meer van zijn creaties, die de meest lyrische waren van de huidige spaanse schilderkunst. In Mexico proberen een Renau, wien we één der mooiste affiches van onze oorlog danken, een Sonto, wie Goya steeds voor ogen zweeft en een Ceferino Palencia, die zich beijvert om te doorgronden wat het voorvaderlijk speelgoed voor de Indianen betekende, zich bronnen van inspiratie te verschaffen verweg van de natuurlijke. En op Cuba is Ricardo Marin neergestreken, oude man al, die n.b. altijd weer voor iemand van ‘rechts’ werd gehouden. Nu leeft hij ver van zijn stierengevechten, de modellen van heel zijn leven, omdat hij naar hij zegt, niet kon ademen in dat kerkhof, dat Spanje heden ten dage is. Al de kunstenaars, die ik U zo juist noemde, hebben zich, zoals dat heet, weer een bestaan opgebouwd in de landen die hen opgenomen hebben; maar beseft U wel voldoende de tragedie van deze kunstenaars, gedwongen hun scheppende arbeid te verrichten ver van wat hen inspireerde, ver van wat hen eertijds tot scheppen dreef? Denkt gij U een Picasso in, die, hoewel levend in Parijs, altijd weer nieuwe krachten kwam opdoen in de vertrouwde streken van zijn geboorteland en wat het voor hem betekende toen hij niet meer kon gehoorzamen aan die mythe van Antheus, wiens krachten zich vernieuwden iedere keer dat hij zijn moeder, de Aarde, beroerde? Nu is Picasso zult U zeggen, naar de letter genomen, geen emigrant, omdat hij al lang voor de oorlog in Parijs woonde. Neen, ongetwijfeld geen emigrant maar wel iemand, die van zijn vaderland is beroofd en wiens beroving te treffender, aangezien vrijwillig, is. Want het is vrijwillig en zelfs spontaan dat Picasso, van wie een belangrijk deel zijner productie - in 't bizonder zijn cubistische doeken, direct ontstaan uit de aanschouwing van de enorme rotsen in de streek van Taragonne een weergave is van het eigenaardig spaanse temperament - het is geheel vrijwillig dat hij partij gekozen heeft. Zijn beroemd geworden ‘Guernica’ bewijst het ruimschoots. En hier | |
[pagina 173]
| |
mag ik zeker niet stilzwijgend voorbijgaan aan een in zekere zin persoonlijke anecdote. De laatste culturele toespraak in het republikeinse Barcelona, die ik de eer had uit te spreken, juist een paar dagen voor het binnenrukken van de Italianen en Franquisten in de hoofdstad van Catalonië, ging over Picasso. En ik kan U mijn ontroering niet beschrijven bij het zien van dit gehoor van medestrijders, regelrecht van het front gekomen, dat slechts enkele k.m. verwijderd was, van arbeiders uit de oorlogsindustrie, van vrouwen en ondervoede jongemannen, hun zenuwen als gebroken door de onafgebroken bombardementen en de ontberingen. Want liepen zij geen doodsgevaar, omdat het lokaal, waarin de bijeenkomst plaats had, zich bevond op de meest blootgestelde plek van de stad om te horen spreken over een schilder, die velen onder hen niet ten volle konden begrijpen, noch wellicht appreciëren, maar van wie zij allen wisten dat hij één van geest en hart met hen was. Aan deze tragedie van de ontworteling schijnen de musici minder te moeten lijden dan de schilders. En toch: de meest begaafde onzer jonge componisten, Rodolfo Halfter, van wie een paar werken succes hadden op de grote symphonieconcerten in Amerika, blijft in Mexico. De grootste onder onze hedendaagse componisten, Manuel de Falla, bleef tot aan zijn dood in Argentinië en weigerde bij zijn leven terug te keren in het Spanje van de beul van zijn grote vriend Garcia Lorca. Wat niet verhinderd heeft, dat het schaamteloze sarcasme van Franco zich het lijk van de Falla deed uitleveren om hem een officiële uitvaart te bezorgen. En U allen bekend is de waardige houding van Pablo Casals, die een toevlucht vond in de Midi van Frankrijk en die ondanks de verleidelijkste aanbiedingen uit alle delen der wereld, weigerde de magische tonen zijner cello te laten horen, zolang zekere landen, die zeggen zich te bevinden in de voorhoede van de Vrijheid en de Democratie, door hun onverholen bescherming de misdaad begaan tegen de Beschaving zullen dulden, die het voortduren van het Franco-regime beduidt. Nog een persoonlijke herinnering en hoe ontroerend is ook deze! De dag waarop het republikeinse leger van Catalonië over de franse grens moest trekken, was eveneens de dag dat Casals zijn vaderland verliet. In het kleine grensplaatsje Perpignan zag ik hem op het spaanse Consulaat komen temidden der vluchtelingen. Hij snelde op mij toe met de vraag, spontaan opwellend uit zijn vriendschap, zijn goedheid, die hem er steeds toe brachten aan de zorgen van anderen te denken. ‘En Uw zoon? Is hij er uit gekomen?’ Mijn zoon was toen de jongste officier van ons leger. Vervolgens stelde ik aan Casals een paar hoge militairen van het republikeinse leger voor, die daar ook waren. Een van hen betuigde hem uit aller naam zijn trots de grote kunstenaar in deze beslissende ogenblikken in hun midden te zien. Casals viel hem in de rede ‘Pardon, ik ben het die | |
[pagina 174]
| |
U bedank. Voor alles wat U voor ons allen gedaan hebt, voor ons gehele Spanje!’ En met tranen in de ogen omarmde hij één voor een de officieren die zelf ook weenden. Onder de dichters, van wie bij de namen der martelaren reeds sprake is geweest, moeten wij thans diegenen noemen, die de ballingschap verkiezen boven het blijven waar het Franco regime de gedachte knot. Nu Machado en G. Lorca verdwenen zijn, is Juan Ramon Jimenez onweersprekelijk onze grootste hedendaagse dichter: Hij leeft in de Verenigde Staten en bereist nu en dan een paar staten van Latijns Amerika, waar hij dan lezingen houdt. Deze man, die verre van jong meer is, die, naar vaststaat, nooit aan politiek gedacht had, noch daaraan, dat het ene regime iets voor zou hebben op een ander, deze man, wiens omvangrijk oeuvre geen versregel bevat, die de staat van zuiverheid niet verheerlijkt, verklaarde heel onlangs in een interview, dat één der grootste amerikaanse dagbladen met hem had: ‘ik zal niet naar mijn land terugkeren, zolang Franco daar zit. Zonder vrijheid kan ik niet leven.’ En zij zijn talrijk, onze geëmigreerde dichters! Men kan zonder overdrijving zeggen, dat de gehele, zo rijke, spaanse poëzie, zich momenteel buiten Spanje bevindt. Een Ramon Alberti leeft bescheiden in een stadje in 't binnenland van Argentinië. Een Serrano Ploja, die gehuwd is met een dochter van Jean Richard Bloch, wiens zuster onthoofd en wiens zwager door de Duitsers gefusilleerd werd, woont nu te Parijs, nadat hij verscheidene jaren in Chili doorbracht. In Mexico wonen en zwoegen naarstig op vertalingen en tijdschriftartikels om te kunnen leven een Emilio Prados, een Manuel Altolaguirre, schitterende vertolkers van de Andalusische poëzie, een Concha Mendez, een Ernestine Champourcin. En ten slotte een Domenchina en deze Pedro Garfias, die commissaris in ons leger was en die zijn naam schreef onder het beroemde poëem, waarin hij een Spanje aan de kaak stelde ‘van zee tot zee, van berg tot berg, van begin tot eind verkocht.’ De schrijvers? Er zijn er teveel dan dat, die wij ervan genoemd hebben, er niet slechts een klein aantal van zouden zijn. Laten wij maar de ereplaats geven aan de twee uitnemende essayisten Antonio Zozaya en Roberto Castrovido, hoogtepunt van spaanse journalistiek die, beiden reeds op jaren, de tweede bovendien nog ziekelijk, er toch op stonden om Spanje te verlaten en de wisselvallige weg der verbanning te volgen en die alle twee in Mexico in ballingschap zijn gestorven. Dan is er nog Diez Canedo, de grote dichter en criticus, wiens oordeel geldigheid bezat in alle spaans sprekende landen, eveneens in de laatste jaren in Mexico overleden. Onder de levenden noem ik nog een dramaturg als Casona, een man met wereldreputatie, vertaald en welhaast overal gespeeld en die hardnekkig weigert toe te staan, dat zijn stukken in Spanje worden opgevoerd. Hij | |
[pagina 175]
| |
geeft er de voorkeur aan in Argentinië te blijven en is op grond van zijn gedrag dunkt ons, wel de zwaarste veroordeling van het Franquisme. Wat betreft Bergamin, de wereld vermaarde Katholieke Schrijver, deze doorkruist Amerika als pelgrim der Gedachte, terwijl hij leergangen geeft, toespraken houdt en zo machtige werken schept als de twee drama's, geïnspireerd door de franquistische terreur. ‘De jonge partisane’ en ‘De maagd Gods’. In Mexico bevinden zich wel de meeste van onze uitgeweken intellectuelen. Zo onder de essayisten en filosofen een Gallegos Rocafull, een Larzea (momenteel in de V.S.) en een Imaz. En onder de eerste rangsintellectuelen vindt U nog b.v. Bosch Guimpera, deken van de Universiteit van Barcelona (op het ogenblik verbonden aan de Unesco in Parijs), onder de historici een Rafael Altamira, wiens naam U bekend aandoet, omdat hij lange tijd het Hof van Internationale Justitie in den Haag voorzat en die ondanks zijn zeer gevorderde leeftijd, zijn studies en zijn colleges voortzet in de hoop nog eenmaal zijn uiteindelijk bevrijde vaderland weer te betreden. In de V.S. bekleden de illustere filologen Americo Castro en Navarro Tomas een leerstoel en in Venuzuela, waarvan de Centrale Universiteit door de aanwinst van spaanse emigranten bezig is één der belangrijkste der Nieuwe Wereld te worden, bevindt zich de filosoof Garcia Baco. Laatstgenoemde vertoefde onlangs in Holland, gestuurd met het doel om de universiteit van Caracas op het Congres te Amsterdam te vertegenwoordigen. Laten wij nu nog min of meer op goed geluk wat namen noemen. Onder de jongere schrijvers b.v. Herrera Petere, die in Zwitserland werkt of Arconada, die zijn romans in Sowjet-Rusland schrijft; de geografen Reparaz, die bij de Unesco werkt in Parijs en Leonardo Echevarria, die in Mexico een heel belangrijk boek over Spanje heeft geschreven. Verder de kunstcriticus Juan de la Encina, die directeur was van het Museum voor Moderne Kunst te Madrid en nu in Mexico, waar de historicus, essayist en romancier Antonio Espina zich gereed maakt om zich bij hem te voegen najaren van gevangenschap in Franco-Spanje. Hij slaagde er in om, in ‘bewaakte’ vrijheid gesteld, de franse grens over te komen en wilde onder geen enkel voorwendsel meer terugkeren naar het land van zijn slavernij. Heden ten dage zijn de vermaardste geleerden - ballingen. Van de natuurhistorici met een wereldnaam zijn in Mexico als emigrant gestorven: Odon de Buen, de vader van dien Sadi de Buen en wiens andere zoon, Demofilo, eminent rechtsgeleerde, eveneens kort geleden als emigrant en professor in de rechtsgeleerdheid te Panama is gestorven. Verder de plantkundige Candido Bolivar, die op 90-jarige leeftijd nog perse wilde uitwijken en wiens gelijknamige zoon op dit ogenblik een ontdekkings- | |
[pagina 176]
| |
expeditie naar de bronnen van de Amazone leidt. Min of meer in geheel Amerika houdt Jimenez Asua zijn voordrachten. Hij is criminoloog en zijn werken zijn sinds lang gezaghebbend in alle talen. Wat de medici aangaat men kan zeggen, dat zij practisch alle geëmigreerd zijn, zo dat Franco zich na zijn overwinning gedwongen zag om bij regeringsbesluit een spoedopleiding in de medicijnen tot stand te brengen, De grootste namen op het gebied der Spaanse geneeskunde vindt men vandaag in Latijns Amerika, uitgezonderd twee of drie, die trouwens nog gevangen gezeten hebben. Aan hun hoofd bevindt zich doctor Marquez, die eertijds in Madrid deken van de faculteit der Medicijnen was en die dr. honoris causa of corresponderend Lid was van geloof ik alle academies voor geneeskunde ter wereld, die ontegenzeggelijk als één der beroemdste oogheelkundigen van onze tijd werd beschouwd. Het is in de spreekkamer van de privé kliniek van dr. Marquez, dat wij de eer hadden kennis te maken met mevrouw Curie. Deze kliniek, deze spreekkamer met de laboratoria, de bibliotheek en kostbare instrumenten zijn zonder pardon leeggestolen en verwoest. Nogmaals, er zijn er te veel om allen te noemen. Toch, op goed geluk nog enkele beroemdheden vermeld: Carlos Diez, wiens publicaties over de tuberculose hem tijdens de wereldoorlog naar Rusland deden roepen om de dienst van één der grote Sowjet-hospitalen te leiden, staat momenteel aan het hoofd van een Sanatorium in Venezuela. De professor in de gynaecologie, die deken was der Faculteit te Granada, werd door de President van Mexico geroepen om zijn vrouw bij te staan tijdens de geboorte van hun jongste kind. De arts Bejezano, de grote specialist voor huidziekte, is thans directeur van een der grootste leprozen-tehuizen van Amerika; ten slotte werkt dan nog in Mexico dr. d'Harcourt, de befaamde beenderenchirurg, wiens leermeester, dr. Bastos, aan het hoofd van zijn hospitaal verrast door Franco's overwinning, meteen gevangen genomen werd, omdat hij als medicus in het leger van de Republiek had gediend. Eerst werd hij ter dood veroordeeld, daarna tot 20 jaar gevangenisstraf, ten slotte werd hem gratie verleend dank zij de van overal ingekomen protesten. Maar hij kan in het Spanje van Franco, waaruit hij niet kan vluchten, alleen als assistent zijn beroep uitoefenen, d.w.z. zonder dat zijn naam aan het licht treedt. Hij is er ten minste in geslaagd in leven te blijven, al is het na een langdurige morele en physieke marteling, daar hij in den beginne het voorwerp was van de bruutste behandeling. Daarentegen werden de doktoren van geringere betekenis, maar ook de verpleegsters in de republikeinse oorlogshospitalen, die door Franco gegrepen werden in de eerste tijd van wat hij ironisch noemde ‘de terugkeer van de vrede’, zonder uitzondering gefusilleerd. Zoals U ziet, hebben in een aantal universiteiten, bij hoger onderwijs en | |
[pagina 177]
| |
researchinstellingen in de V.S., in Midden- en Zuid-Amerika, onze geleerden, onze grote professoren een mogelijkheid hervonden om te werken. Sommige centra b.v. de universiteit van Caracas, waarvan ik reeds gesproken heb, nemen, dank zij de culturele bijdrage der emigranten, een grote vlucht, die hen op slag in de voorste gelederen plaatst. In verscheidene landen van Amerika vertellen uitgeverijen en litteraire en kunstzinnige tijdschriften in de laatste jaren wat de aanwezigheid der spaanse, uit hun land gevluchte, intellectuelen, betekent. Hier tegenover staan in Spanje het Niets, de teruggang zelfs van ettelijke eeuwen. Geen enkel belangrijk werk, noch op 't gebied der kunst, noch van de litteratuur of de wetenschappen is in Spanje tot stand gekomen, sinds daar het franquisme vaste voet kreeg. Het Spanje van Franco is zo van alle cultuur ontbloot, dat het onze boeken niet kan ontberen, zodat b.v. een boek van mijzelf, een historisch litteratuuroverzicht voortgaat met in Spanje te verschijnen... maar zonder auteurvermelding op de omslag! Daarom moet gij ondanks alles vertrouwen hebben in onze zaak. Het gaat niet om een partij of een groep: het gaat om het spaanse Volk in zijn geheel. Om de geest, die met Don Quichotte aan de universele cultuur één der ontroerendste symbolen gaf, een symbool, waarin ieder mens en ieder volk zich op een gegeven moment kunnen herkennen. Zo zijn dan wij, uit Spanje gebannen intellectuelen de Don Quichottes op zoek naar een ideaal van Gerechtigheid, evenals de held van Cervantes dit was. Het ware Spanje van deze tijd zult gij moeten zoeken in de voordrachten van onze, over de gehele wereld verspreide universiteiten, in de geruchtloze onderzoekingen van onze geleerden, die, ver van hun vaderland en dikwijls kampend met de grootste moeilijkheden, hun arbeid, tot heil van heel de mensheid, niet hebben willen onderbreken. En in de scheppingen onzer kunstenaars, in heel die onmetelijke, moeizame en dikwijls onopgemerkte arbeid van de Gedachte. En zeer zeker ook vindt gij het in de gevangenissen, in de sinistere ‘arbeidsbataillons’, waarin duizenden Spanjaarden verkwijnen van wie vele nog kinderen waren op 't nu reeds lang geleden ogenblik, dat zij er werden opgesloten en ten slotte in de heldhaftigheid van een Verzet, dat nu al meer dan 9 jaar zijn worsteling om de vrijheid van zijn land voortzet. Intellectuelen van Nederland, die één van de hoogste eretitels hieraan ontleend, dat gij in duistere uren van de geschiedenis een toevlucht zijt geweest voor de geestelijke vrijheid, ik vertolk U de, in U gestelde verwachtingen, van de intellectuelen van mijn Vaderland in ballingschap. |
|