De Nieuwe Stem. Jaargang 5
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Peter van Steen
| |
GelukEr is mij waarlijk niets gelegen
aan wat de wereld van mij denkt
en aan het leven, zo gekregen,
maar dat het mij nog altijd krenkt
ligt aan mijzelf en aan het streven
dat ons geluk en smarten baart:
dit na te laten zonder beven
is 't laatste wat men zich vergaart.
Geluk ligt vaak in kleine dingen,
een glans, een wolk, een tere kleur,
brengt onverwacht soms tot het zingen
van 't oude lied, dat vreemdelingen
meevoerden uit een verre stad
en 't land onzer herinneringen.
| |
[pagina 163]
| |
De ochtendEen klok slaat in een zacht geruis
van wind langs steen, een late lamp
die eenzaam brandt nog in een huis,
zich werend tegen ochtenddamp:
de maan die bleek te hangen wacht,
totdat het jonge, nieuwe licht
de laatste sporen van den nacht
verdrijft; een raam slaat dicht.
Heel ver het gieren van een fluit,
het eerste schijnsel op een ruit,
een gouden streep, een flonkering
van koele pracht en waaiering
van wolkenstapels, dan de zon:
zo was het dat de dag begon.
| |
Laat bezoekGa naar voetnoot*I
Ik zat aan de tafel te schrijven,
toen hij het vertrek binnenkwam;
al werden mijn handen ook klam,
ik vroeg hem toch wat te blijven.
Ik wilde daarmee bewijzen,
ofschoon ik hem niet had verwacht,
dat zijn komst bij 't vallen der nacht,
mij niet het bloed deed verijzen.
Hij keek door de kamer en sprak:
gij leeft hier zeer op uw gemak.
Ik lachte vreesachtig en dacht:
zou hij dan de angst toch niet zien?
Of speelt hij en laat hij misschien
mij slechts in de waan van mijn kracht?
| |
[pagina 164]
| |
II
Ik heb hier mijn werk, mijn boeken
en ik ben nog lang niet gereed.
Het enige wat ik nu weet
is dat ik jaren moet zoeken,
voordat ik iets zal begrijpen.
Hij knikte, keek mij daarna aan,
ik voelde mijn hart zwaarder slaan
en zei: 't moet alles nog rijpen.
Verontschuldig u niet, sprak hij,
ik kwam slechts hierheen opdat gij
mij eens de reden zoudt noemen
dat velen mij schuwen, ofschoon
ik hun vriend toch ben, wat ik toon
door niemand iets te verbloemen.
III
Gij zegt ons niets te verbloemen
maar gij kent het leven ook niet,
want anders zoudt gij uw verschiet
voor ons niet uitdrukk'lijk roemen.
Weet dan dat uw rijk voor velen
het schaam'le einde betekent.
Hoe of men het ook berekent,
welk stuk zij ook voor ons spelen
het baat hen niet, want uit is uit
en welke melodie uw fluit
ons ook laat horen, bitter, zoet,
dreigend of snel, zij is voor ons
het onheilspellende gegons
dat ons verstenen doet het bloed.
| |
[pagina 165]
| |
HerinneringGa naar voetnoot*Wat is er van die liefde nog gebleven
dan schamele herinnering, die men ontwijkt
zo vaak men kan in het al late leven,
wanneer men met ontgoochelingen is verrijkt
en het opstandig hart zich niet verzetten
noch weren wil en reeds het baken heeft verplaatst
naar de gebieden, waar in kleine wetten
't oude leven meedogenlozer wordt weerkaatst.
Wat baat het soms vertederd nog te zijn:
de droesem van de jeugd smaakt bitterder dan gal;
groeit er ter wereld soms een zware wijn,
die overspoelen kan het oud venijn
van al wat wel gedacht werd maar toch niet gedaan
en bij den dood nog ongedaan zal zijn?
|