Karl Jaspers, Vom Ursprung und Ziel der Geschichte, Artemis-Verlag Zürich, 1949, 358 blz.
Men zal niet licht op tegenspraak stuiten, als men beweert dat het boek van de beroemde filosoof, welks titel hierboven staat, tot de belangrijkste behoort, die dit jaar verschenen zijn. In zijn eigen werk overtreft het zijn oudere publicatíe over ‘Die geistige Situation der Zeit’, zo niet in diepte dan toch in breedheid van vizie.
Het hier aangekondigde is een door de schr. ook als zodanig toegegeven poging om de situatie waarin wij tegenwoordig verkeren, van het verleden uit te belichten. ‘Hoe zijn wij gekomen, waar wij nu zijn?’ heeft hij zich afgevraagd. En waar gaan wij heen? Een subjectieve poging uiteraard; hoe zou het anders kunnen? Maar een intelligente poging, een die de aandacht verdient ook van hen die meer van geschiedenis weten dan de schr.
Jaspers heeft zijn boek verdeeld in drie gedeelten. Het eerste, ‘Weltgeschichte’ getiteld, bekleedt een schema [blz. 49] met veel beschouwingen, maar met weinig feiten. Bij nader toezien blijkt dit deel in hoge mate afhankelijk van Alfred Weber, behalve dan hierin, dat de schr. bizondere nadruk legt op de ‘Achsenzeit’, de nog altijd min of meer hypothetische crisis in de ‘oude hoogculturen’, die ± 800- ± 200 v. o.j. zou hebben plaatsgegrepen. De gedachte is al eerder geopperd - de gelijktijdigheid, ongeveer, van Confucius, Boeddha, Zarathustra, Israëls profeten en de Griekse filosofen zou geen toeval kunnen zijn -, maar er is tot op heden, zo ver wij weten, nimmer zoveel gewicht aan gehecht, dat ook anderen dan Jaspers in dit verband van een ‘tweede menswording’ hebben gesproken. Met onze tegenwoordige hulpmiddelen lijkt het probleem trouwens onoplosbaar - geen reden anderzijds om er niet als hypothese mee te werken, totdat we misschien eens beter zullen weten.
De tweede diepe insnijding die hij maakt is veel minder hypothetisch: De opkomst van de moderne wetenschap en techniek, een typisch ‘westers’ verschijnsel, dat zich ± 1500 aankondigt en ± 1800 de wereld begint te veranderen, zó grondig te veranderen, dat we 150 jaar later nog steeds voor het vraagstuk staan: welke zijn de voor-, welke de nadelen ervan en waar leidt ons dat heen?
Met dat vraagstuk houdt zich het tweede gedeelte bezig: ‘Gegenwart und Zukunft’. Als doel van die laatste stelt het de ‘vrijheid’ als grondtendenzen ‘het socialisme’ - doch daarvoor behoeft men het boek niet te lezen, het is al te zeer geïnspireerd op Le Bon, Ortega, Hayek en Lippmann - voorts de ‘Welteinheit’ en ‘Glaube’. De woorden zeggen op zichzelf niet veel, maar 's schrijvers beschouwingen zijn breed en diep genoeg om ten minste de moeite van tegenspraak te lonen.
Het belangrijkste deel acht ik het derde ‘Vom Sinn der Geschichte’. Schr. behan-