De Nieuwe Stem. Jaargang 5
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Pearl S. BuckGa naar voetnoot1
| |
[pagina 27]
| |
gen, het blijft een feit, dat zijn verklaring alleen al een erkenning inhoudt dat de wereld één geheel is. Vroeger of later, dat hangt af van de economische druk der volkeren, zal de wereld ook als één geheel functioneren. De eerste stap zal natuurlijk een economische zijn. Een ruim en druk handelsverkeer, dat de mensen in staat stelt zich te voeden en te kleden en een onderdak te krijgen, is nu onvermijdelijk, wat de hinderpalen ook mogen zijn die het in de weg zullen worden gelegd door mensen die onder de oude toestanden tot welvaart zijn gekomen. Hun tijd is voorbij, of zij het weten of niet. De dag van morgen ligt binnen handbereik. Schoorvoetend beginnen zelfs de welvarenden te begrijpen, dat ‘achterlijke volkeren’ opgevoed moeten worden en onontgonnen streken in cultuur gebracht, zo niet ten bate van die volkeren zelf, dan toch ten bate van diegenen die hun huidige levensstandaard wensen te handhaven. Landen als de Verenigde Staten, die meer voortbrengen dan haar inwoners kunnen kopen, tenminste tegen de huizige prijzen, moeten aan andere volken kunnen verkopen, en deze volken moeten zo hoog ontwikkeld zijn dat ze de nieuwe goederen ook hebben willen en hun levensstandaard moet zo zijn gestegen dat ze ze ook kunnen betalen. Ruwweg uitgedrukt is dit het vage denkbeeld achter veel van de planmatige economie van vandaag aan de dag. Men kan de motieven als egoïstisch en kortzichtig aan de kaak stellen, maar met aan de kaak stellen schiet men weinig op. De mens is nu eenmaal egoïstisch, tenminste in collectief verband, en de rijken en machtigen zijn het vanzelfsprekend. En als men afziet van aan de kaakstellerij, blijft het verheugende feit dat, wat ook de redenen mogen zijn voor het besluit de achterlijke volkeren op te voeden, er een begin mee wordt gemaakt. En als men er eenmaal mee is begonnen kunnen we het met een gerust hart aan de volkeren zelf overlaten, hoe achterlijk men ze ook vinden mag, om er hun eigen vorm aan te geven, en door die eigen vormgeving zullen ook wij veranderen. Het is niet mogelijk de Chinese boer op te voeden zonder zelf opgevoed te worden. De Chinezen hebben meer mensen tot cultuur gebracht dan ooit hen tot cultuur gebracht hebben. India heeft reeds de niet te temmen onafhankelijkheid van haar geest en haar ziel getoond. In het thans onvermijdelijke contact tussen de volkeren van het Oosten en het Westen zullen de grootste veranderingen zich in het Westen voltrekken, al zullen zij in het begin niet zo aan de dag treden als die in het Oosten. Een ijskast is monsterachtig zichtbaar, maar de verandering in de houding van de mens ten opzichte van het leven is veel machtiger en belangrijker. Laten we de volkeren die onder de naam ‘achterlijk’ worden samengevat eens wat nader bekijken. Het zijn voornamelijk de volkeren van Azië en Afrika en in de tweede plaats enkele van de Zuid-Amerikaanse volkeren. Natuurlijk geeft men toe dat zich in al deze landen kleine gedeelten met een moderne bescha- | |
[pagina 28]
| |
ving bevinden, individuen met een hoogontwikkelde cultuur, en er is ook geen gebrek aan bewondering voor hun prestaties, geen onwil om hun superioriteit te erkennen. De gemiddelde Amerikaan bijvoorbeeld legt op het ogenblik een bijna treffende nederigheid aan de dag ten opzichte van figuren als Gandhi en Nehru, zoals vroeger ten opzichte van Tsjang Kai Tsjek en zijn vrouw. Er is een bewustzijn, dat men bijna overal onder de Westerse volkeren aantreft, dat de grote mannen en heiligen van het Oosten ‘iets’ hebben. Wij kunnen met een weemoedig verlangen aan dit ‘iets’ denken, omdat we voelen dat het een wijsheid is waarvan wij zijn buitengesloten. Nederigheid en weemoed verdwijnen evenwel onmiddellijk, als we de hut van een Indiase boer bekijken, of de stoffige dorpshuizen van de Chinezen. Hun wijze van leven schijnt ons primitief tot het absurde toe. Wij beseffen niet dat een van de redenen die ons beletten de grootheid van de heilige of de wijze te begrijpen, juist het feit is dat we zijn manier van leven absurd kunnen vinden. Toen Gandhi geitenmelk dronk en gekookte spinazie en een handvol bonen at, begrepen of geloofden maar weinigen van ons dat hij dat werkelijk liever deed, en dat het volgens hem een betere manier van leven was dan grote schalen gebraden vlees op een met zilver gedekte tafel. Wij moeten niet denken dat de volkeren die wij als achterlijk beschouwen dit zelf ook maar één ogenblik denken. De Chinezen zullen het leuk vinden om naar onze machines te kijken, maar met de meeste ervan zullen ze hun leven niet ingewikkelder willen maken, behalve misschien in bijzondere gevallen in de steden. Een gascomfoor kan even gemakkelijk zijn in een kleine tweepersoonsflat in Shanghai als in New York. Als middel om goed voedsel op de Chinese wijze te bereiden - en we zullen moeten toegeven dat de Chinese keuken de beste ter wereld is - kan het echter geen vergelijking doorstaan met een aarden kachel, een paar ketels en voldoende goed droog aanmaakgras, of een pan met houtskool. Het is niet waarschijnlijk dat de oude volkeren van het Oosten, die het toppunt van verfijning bereikt hebben, dat tevens de uiterste eenvoud is, hun geordende levens door veel machinerieën in de war zullen laten brengen. Iedere Amerikaanse vrouw die teveel nieuwe apparaten in haar keuken heeft zal begrijpen wat ik bedoel. Eenvoudige werktuigen zijn de meest doeltreffende, en de Chinese vrouw heeft ze. Als ze voedsel uit blik zal gaan gebruiken zal ze natuurlijk een Amerikaanse blikopener nodig hebben, maar ze zal waarschijnlijk verse groente boven blikgroente verkiezen en een versgeslachte kip boven een uit het ijs. Aan de andere kant zullen de vrouwen in India, ten gevolge van het klimaat, een ijskast ongetwijfeld verwelkomen. Maar ze moeten hem kunnen bekostigen en ze zullen niet willen wachten tot haar inkomen groot genoeg is om een Amerikaanse te kopen, omdat ze bang zijn dat dat nooit het geval zal zijn. De firma, die als eerste een ijskast op de Indiase markt | |
[pagina 29]
| |
brengt, waarvoor geen electriciteit nodig is, zal enorme winsten maken. Het denkbeeld de achterlijke volkeren op te voeden tot ze de hoogte hebben bereikt waarop ze Amerikaanse en Europese goederen tegen de huidige prijzen kunnen kopen, is daarom een droom die nooit werkelijkheid worden zal. In de eerste plaats zijn de achterlijke volkeren, jammer genoeg voor de dromers, helemaal niet achterlijk. Het zijn oude volkeren en ze zijn schrander en intelligent en wereldwijs, of ze nu kunnen lezen en schrijven of niet. De meeste volkeren van de aarde hebben geen lezen en schrijven nodig gehad om hun geest te ontwikkelen. De geest ontwikkelt zichzelf, als zij aanwezig is. Ik geloof in de wenselijkheid dat iedereen op aarde kan lezen en schrijven en ik beschouw het als de voornaamste plicht van lichamen als de Unesco om daarvoor te zorgen, want eerst wanneer alle volkeren ter wereld kunnen lezen en schrijven kan er een wereldomvattende uitwisseling door middel van krant en literatuur plaats hebben. Dat iedereen ter wereld kan lezen en schrijven is van essentieel belang voor de vrede en het onderlinge begrip. Het geeft de menselijke geest meer mogelijkheden om zich te ontplooien, maar het is niet iets waar zij niet buiten kan. Sommige van de wijste en verfijndste geesten die ik gekend heb behoorden aan personen die niet konden lezen of schrijven en die toch veel minder achterlijk waren dan ikzelf. Het is waar, dat als mensen kunnen lezen, zij ook advertenties kunnen lezen, en advertenties zegt men, wekken het verlangen naar bezit op. Misschien is dat zo. Maar verstandige mensen verlangen er meestal niet naar meer te bezitten dan ze gebruiken kunnen. Eenvoud is juist een onderdeel van de godsdienst en de wijsbegeerte van de landen die men tegenwoordig achterlijk noemt. Daar deze godsdiensten en wijsbegeerten al duizenden jaren bestaan en uit het leven van de volkeren zelf zijn voortgekomen, is het niet waarschijnlijk dat afbeeldingen van electrische apparaten en schoonheidsslaapmatrassen hen spoedig in de war zullen brengen. Toch zit er ook iets heel gezonds in het langzaam groeiende verlangen van president Truman om de volkeren in de ontontwikkelde gebieden een betere levensstandaard te bezorgen. Het zou alleen niet verstandig zijn om zo'n actie alleen op egoïstische motieven te grondvesten. Het is een veelverspreide legende, die men zelfs nog in de hoogste kringen kan horen verkondigen, dat het voornaamste probleem van het Chinese volk voedsel is. Dat is niet waar. Er is niet in de allereerste plaats behoefte aan voedsel, maar aan vrede en daarna aan betere wegen. China heeft genoeg voedsel, kan het in elk geval hebben. Het heeft, in het algemeen gesproken, de rijkste grond ter wereld. Door veertig eeuwen landbouw heeft haar bodem zich weten te handhaven. Het is waar dat in sommige streken erosie is opgetreden, doch dat is maar in een betrekkelijk klein gedeelte, als we haar totale landbouwgrond in aanmerking nemen. Iedereen die | |
[pagina 30]
| |
voor de oorlog in China heeft gewoond moet dagelijks onder de indruk zijn gekomen van de rijkdom en de verscheidenheid van haar voedselmarkten. De verscheidenheid in groenten was veel groter dan op een gemiddelde Amerikaanse markt, of zelfs dan op onze zogenaamde supermarkten. De Chinezen eten meer dan twintig water- en landknolgewassen, en verscheiden maal zoveel noten, vruchten en bladgroenten als de Amerikanen. Zij kennen veel smakelijke vlees- en vissoorten die wij niet aanraken en ze vinden proteïnen waar wij ze niet zouden vermoeden. Eten is niet alleen een levensbelang, het is ook een genoegen, en een goede keuken is zelfs onder de armere bevolking een traditie. Als ik naar het armzalige, bleke product kijk dat wij Amerikanen ons dagelijks brood noemen, en ik denk aan de vele soorten Chinees brood: donker en licht, gebakken en gestoomd en in vet bruingebrand, dan vraag ik mij af welk het achterlijke land is van de twee. China is rijk aan voedsel en de Chinezen zijn ferme eters. Hun hongersnoden zijn nooit een gevolg geweest van een werkelijk tekort aan voedsel, maar van rampen als overstromingen, droogte of oorlog. De verbindingen zijn zo slecht dat het voedsel niet snel of gemakkelijk genoeg van de ene streek naar de andere vervoerd kan worden, om in een plaatselijk tekort te voorzien en dit verklaart ook waarom in geval van hongersnood de vluchtelingen van het ene deel naar het andere stromen. Gedurende de laatste hongersnood, waarin ik aan het reddingswerk heb deelgenomen, was het goedkoper om koren over de Atlantische Oceaan uit de Verenigde Staten te laten komen dan om het per ezel uit een andere provincie, driehonderd mijl verder, aan te voeren, waar voedsel in overvloed te koop was. China heeft wegen nodig. Een netwerk van goede autowegen en de voertuigen om ermee op te rijden zouden, tesamen met een paar vitale spoorwegen en luchtlijnen, haar voedselprobleem oplossen. Haar landbouw is hoog ontwikkeld. Afgezien van een paar nieuwe methoden op het gebied van zaadselectie en insecten- en ziektebestrijding, heeft de moderne landbouw de Chinese boer niet veel te leren. Op het gebied van bevruchting is hij een meester, maar men moet hem leren dat men menselijke mest niet zonder meer op de grond, waarop voedsel verbouwd wordt, kan brengen. Er moet eerst voor gezorgd worden dat de bacillen geen schadelijke uitwerking kunnen hebben. In Noord-China heeft men deze les al geleerd. Ook is de verdeling van de grond niet een van de voornaamste problemen in China. Ondanks dat vaak het tegendeel wordt beweerd, bevindt zich betrekkelijk weinig van China's grond in de handen van grootgrondbezitters. De gemiddelde boerderij is klein en alles wordt eruit gehaald. Eerstgeboorterecht is geen regel. Bij zijn dood wordt iemands grond onder al zijn zoons verdeeld, maar men houdt er rekening mee dat men minstens twee hectaren nodig heeft om een gezin te onderhouden, zodat er | |
[pagina 31]
| |
vaak zoons naar andere betrekkingen overgaan, hoewel ze op de familiegrond blijven wonen. De les die wij leren moeten is, dat de Chinezen helemaal niet achterlijk zijn. China heeft materiële ontwikkeling nodig op een paar uitgestrekte maar eenvoudige gebieden. Wat de industrie betreft zou het geen plannen moeten maken voor grote industriecentra. Haar bevolking zal er rijker en gelukkiger aan toe zijn als het veel kleine, gedecentraliseerde fabrieken weet te stichten. Het is altijd gevaarlijk voor een landbouwbevolking om te snel op de industrie over te schakelen. Zij zijn niet in het bezit van de wapens om zich tegen uitbuiting te beschermen. Ze moet niet toestaan dat ze alleen maar goedkope arbeidskrachten worden, niet voor hun landgenoten en niet voor het buitenland, en wij zouden er allen voor moeten waken dat dit niet gebeurt. In India is de toestand heel anders dan in China. Daar is de landbouw nog werkelijk onontwikkeld en heeft men de grond niet aangepast aan de moeilijke klimatologische voorwaarden. Ik zal nooit mijn ontsteltenis vergeten toen ik India eens in Februari bezocht en ontdekte dat niettegenstaande de hitte, waarin de oogst stellig groeien en rijpen zou, grote streken droog en ongebruikt lagen, en zelfs nog niet in staat waren het broodmagere vee dat over hun dorre oppervlakte zwierf in leven te houden. De oorzaak was gebrek aan water. Maar vandaag aan de dag hoeft er nergens gebrek aan water te zijn. De wetenschap kan en behoort water uit reservoirs en uit de zee te verschaffen en door samen te werken kunnen er putten geslagen worden. De firma die er het eerst in slaagt goedkoop en op coöperatieve grondslag waterputten in een Indiaas dorp te slaan en goedkope buizen voor bevloeiing te leveren, zal een gouden toekomst tegemoet gaan. Medische hulp is natuurlijk overal nodig. Het is een probleem dat zelfs in de Verenigde Staten nog niet is opgelost, waar het geneeskundige onderzoek voortschrijden blijft met haar verbazingwekkende en vertroostende ontdekkingen, hoewel veel van wat er ontdekt wordt nog steeds buiten het bereik van de gemiddelde burger ligt, als hij tenminste zijn hele bezit niet wil verpanden. De armsten worden door liefdadige instellingen geholpen, de rijken kopen waar zij zin in hebben, maar de gemiddelde man ziet de doktersrekening met schrik tegemoet. Dit is net zo goed een probleem als het bijna volkomen ontbreken van ziekenhuizen in China en de korte levensduur in India en Afrika. Geneesmiddelen en medische kennis moeten van de markt worden genomen en in dienst van de mensheid gesteld. Ik weet niet hoe dit gedaan moet worden, ik zeg alleen maar dat het gebeuren moet en het is huichelachtig om af te geven op de achterlijkheid van sommige volkeren, die de middelen tot kennis niet hebben, terwijl wij de kennis wel hebben en haar alleen maar willen gebruiken als we er goed voor betaald worden. | |
[pagina 32]
| |
Een eerste vereiste in de Oostelijke landen en in het bizonder in China, is de noodzaak een geest van hulp aan de mensheid aan te kweken, die voldoende bevrediging zal schenken om ontwikkelde jonge mannen en vrouwen ertoe te brengen de eenzaamheid van het plattelandsleven te ondergaan. Naast de bekwaamheden die men in de grote medische centra bijbrengt, waar men over alle faciliteiten kan beschikken, is er nog meer behoefte aan de grotere bekwaamheden die iemand die aan zo'n centrum is afgestudeerd in staat kunnen stellen zijn wetenschap te gebruiken in een Indiaas of Javaans dorp, waar hij zijn eigen instrumenten moet maken en zijn eigen ziekenhuis bouwen. Enkelen hebben het gedaan, en het kan dus, maar voor zulke daden is in de eerste plaats geestelijke energie nodig en in de moderne geneeskunde treft men deze noodzakelijke geest veel te weinig aan. Ik word bang als ik denk dat de jonge dokters uit de landen die hen het hardste nodig hebben, met de moderne geneeskunde, ook de houding zouden aanleren die daarbij te horen schijnt. Een opofferingsgezind hart is absoluut nodig als men het volk wil dienen, en naar betere gezondheid en een langer leven wil leiden, en verhinderen wil dat de meeste kinderen sterven voor ze een jaar oud zijn. En zullen er dan niet meer mensen komen dan de aarde in leven kan houden? Dit wordt vaak gezegd en er wordt veel over gediscussieerd, maar in werkelijkheid is dit de ergste legende van onze tijd. Robert Owen de grote Engelse industrieel, heeft in zijn in 1812 verschenen boek, A new view of society, gezegd: ‘De vrees dat er overbevolking zal ontstaan en de hele aarde één grote moestuin zal worden, zal als men de zaak objectief en nauwkeurig beschouwt, een hersenschim blijken te zijn, die uitsluitend in het leven is geroepen om de arbeider in een volstrekt onnodige armoede en onwetendheid te houden... Het is de kunstmatige wet van vraag en aanbod, die een gevolg is van het principe van de persoonlijke winst ten koste van het welzijn van de gemeenschap, die de bevolking tot dusver gedwongen heeft een onvoldoende levensstandaard te aanvaarden.’ Een warer woord is nooit gesproken en heden ten dage gaat het zelfs nog meer op dan toen Owen het schreef. Owen werd door zijn mede-industriëlen gehaat en geboycot omdat hij het uitsprak en omdat hij in de practijk bewees dat het de waarheid behelsde. Persoonlijke winst is altijd de vijand geweest van de welvaart van de gemeenschap en zal dat blijven zolang de gemeenschap het toelaat. Ondertussen vecht op het ogenblik een kleine, maar eerlijke groep mannen van de wetenschap om zich verstaanbaar te maken en te bevestigen wat Robert Owen meer dan honderd jaar geleden zei. Zij vertellen ons dat de aarde niet overbevolkt is, dat er veel meer voedsel verbouwd kan worden, dat de zee een enorme voedselschuur is waaruit men nog maar nauwelijks heeft geput, en dat de wetenschap nog maar pas met de productie van voedsel is begonnen. Zelfs | |
[pagina 33]
| |
de onoplettendste reiziger in Canada bijv., moet onder de indruk komen van het monsterachtige verlies dat de wereld lijdt door de uitgestrekte gebieden die daar onbenut blijven. Duizenden vierkante mijlen bos nemen prachtige vruchtbare grond in en nog duizenden vierkante mijlen staan er verbrand en kaal en nutteloos bij. Canada zelf zou profijt trekken van een grote toevloed van boeren, die behalve zichzelf en hun gezin te voeden onmetelijke hoeveelheden voedsel aan de wereldvoorraad zouden toevoegen. Alle grote landen, ook de Verenigde Staten, hebben uitgestrekte stukken grond die niet benut worden, om niet te spreken van die gedeelten welke slecht of zorgeloos worden bebouwd. Zuid-Amerika ligt, landbouwkundig gesproken, nog vrijwel braak. Men zegt dat alleen Brazilië al, indien het oordeelkundig bebouwd zou worden, de gehele wereld van voedsel zou kunnen voorzien. Zelfs in China bevinden zich nog gedeelten die voor voedsel benut zouden kunnen worden en die ongebruikt blijven. Zoals ik al heb gezegd brengt het land in India maar een heel klein gedeelte op van wat het opbrengen kan. Hetzelfde geldt voor Australië. Voedsel, het voornaamste probleem van de volkeren, zou gemakkelijk opgelost kunnen worden, als de personen die zich individueel tegenover het welzijn van de gemeenschap gesteld hebben, het opgelost zouden willen zien. Bij de oplossing van elk probleem zijn er mensen die belang hebben bij het voortbestaan ervan, en die zullen zich natuurlijk tegen een oplossing verzetten. Zij zijn kortzichtig uit angst. Een rustiger wereld voor allen zal een veiliger wereld voor allen zijn. Er zijn geen onoverkomelijke materiële moeilijkheden voor de totstandkoming van een goedgevoede en tevreden volkerengemeenschap. Geen enkele van de huidige moeilijkheden in Azië, de toestanden noch het bevolkingsaantal, dat niet met behulp van de middelen, welke de tegenwoordige wereld ten dienste staan, opgelost zou kunnen worden. De enige grote en werkelijke moeilijkheid ligt in de onwil van een betrekkelijk kleine, maar machtige en gezaghebbende groep, om hun persoonlijke lot te schikken naar het welzijn van de maatschappij. In elke gemeenschap vindt men een paar van zulke personen, die altijd verre de mindere in aantal zijn, en toch op de een of andere manier de teugels in handen houden. De plannen zijn gemaakt, de blauwdrukken liggen klaar, hulpmiddelen zijn beschikbaar voor de nieuwe dag, maar de leiders willen het sein niet geven. Uitsluitend en alleen in dit feit ligt de fundamentele tegenwerking. Ik weet niet wat het antwoord is op dit ene, zeer ernstige probleem. Ik geloof niet dat we ons doel met dwangmiddelen kunnen bereiken. Ik blijf mij kanten tegen het geweld van revoluties en liquidaties. Men brengt nooit iets tot het verlangde einde als de middelen die men gebruikt on- | |
[pagina 34]
| |
geoorloofd zijn. Ik kan daarom geen voorstel doen en misschien maakt dit alles wat ik heb gezegd en naar voren gebracht wel waardeloos. Maar dan bedenk ik dat deze personen, hoewel machtig, slechts gering zijn in aantal, en dat het volk in iedere gemeenschap, als het maar voldoende zeker is van wat het wil, zijn wensen door kan drijven. Nu de volkeren in beweging zijn gebracht doordat ze weten dat het heel goed mogelijk is dat iedereen goed gevoed wordt, een goede opvoeding krijgt en goed wordt geregeerd, zal de tijd deze enkelingen misschien niet meer kunnen redden, zoals ze dat in het verleden heeft gedaan. Ik weet het niet. Ik kan alleen zeggen dat ik, terwijl ik niet geloof dat er achterlijke volkeren bestaan, weet dat er grote onontwikkelde gebieden in de wereld zijn. De nadruk moet worden gelegd op de ontwikkeling van deze streken, materieel door verbindingswegen aan te leggen en voor voedsel en goede medische hulp te zorgen, geestelijk door de bevolking te leren lezen en schrijven en cultuurgoederen uit te wisselen, en daarboven dan nog door wederzijds begrip en een gevoel van opofferingsgezindheid aan te kweken. Ik weet ook dat de middelen om deze ontwikkeling tot stand te brengen er zijn, en dat ze gemakkelijk is uit te voeren. De Verenigde Naties en haar organisaties kunnen, met jonge mannen aan het hoofd, voor de verspreiding van voldoende voedsel zorgen. We weten hoe we de voornaamste ziekten van onze aardbodem kunnen verbannen. James Yen heeft in China een eenvoudige manier uitgedacht om de bevolking te leren lezen en schrijven en de waarde ervan in de practijk bewezen. Anderen hebben hetzelfde gedaan in andere landen. Wij staan gereed om op te marcheren, zodra de ‘kunstmatige wet van vraag en aanbod, die een gevolg is van het principe van de persoonlijke winst ten koste van de gemeenschap’, het zal toestaan. |
|