| |
| |
| |
J.P. van Praag
Modern humanisme: een poging tot plaatsbepaling
Humanisme. |
Buitenkerkelijk humanisme. |
Buitenkerkelijk humanisme en het Humanistisch Verbond. |
Eerste bezwaar: Ik laat me niet in een vakje indelen. |
Antwoord: Verschil van levensbeschouwing vloeit niet voort uit het formuleren van een mening, maar uit het innemen van een standpunt. Duidelijkheid van standpunt is niet hetzelfde als sectarisme. Wie nergens staat, weet ook niet wat toenadering tot de ander betekent. |
Tweede bezwaar: Ik offer mijn vrijheid niet op. |
Antwoord: Modern humanisme sluit geen buitenkerkelijke levensbeschouwing uit die met goed recht op de naam ‘humanisme’ aanspraak maakt. Maar persoonlijke vrijheid is niet hetzelfde als angst voor een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. |
Derde bezwaar: Ik voel niets voor preken. |
Antwoord: Wie modern humanisme opvat als ontkerstende stichtelijkheid, weet niet waarover hij spreekt, en heeft de roep om een grondslag voor nuchter handelen in een gedesintegreerde wereld niet verstaan. |
Wat is dan modern humanisme? |
Er is ongetwijfeld velerlei humanisme; er is een humanistisch katholicisme; er is een vrijzinnig-protestants humanisme. Modern humanisme is autonoom humanisme. De onkerkelijkheid zet zich door met de onverbiddelijkheid van een natuurkracht; de kerk verliest zijn greep ook op een groot deel van het kerkelijke volksdeel. In deze onkerkelijke sfeer ontstaat de noodzaak van een geestelijk-doordachte en zedelijk verantwoorde grondslag, een uitgangspunt. Dit uitgangspunt noemen we met goed recht humanisme, voorzover het zich bevindt in de lijn van de humanistische traditie. Voor die traditie is niet kenmerkend het geloof in God, maar het uitgaan van de mens. Alle grote humanisten zijn, of worden nog, van godsdienstig standpunt als ketters beschouwd, juist voorzover ze humanist waren.
Cusanus, de bekende humanist uit de vijftiende eeuw, begreep dat er een kennistheoretische kloof was tussen God en wereld. Hoezeer de hele wereld ook door de rede begrepen kan worden, God, als de laatste grond der werkelijkheid, is in redelijke zin onkenbaar. Van God is slechts mogelijk een visio intellectualis, een geestelijk schouwen, geen logische kennis. Daarom is Gods wezen niet aantoonbaar en past de mens ten aanzien van
| |
| |
de verschillende Godsopvattingen slechts een principiële verdraagzaamheid. Dit is de leer der docta ignorantia, der geleerde onwetendheid, omdat de mens de werkelijkheid kennend in zijn zo-zijn, onwetend is omtrent het waarom-zijn, de laatste grond.
Zo is het nog voor de moderne humanist. Hij aanvaardt de rede als de laatste toets der waarheid; hij meent derhalve, dat aan de werkzaamheid van de rede geen grenzen gesteld zijn: de medische wetenschap staat niet stil voor de geheimen van ziekte en dood, het technisch vernuft niet voor enig constructief probleem, het natuurwetenschappelijk denken niet voor de vragen van materie en relativiteit. Maar de ervaring staat niet toe door te dringen tot het laatste waarom, tot het waarom-alles-zo-is-als-het-is. Hier is geen sprake van een nog-niet-kennen, maar van een niet-kunnen-kennen. Hier staan we in het raadsel. Hier loopt de grens tussen verklaren en weg-verklaren.
Er is ongetwijfeld velerlei buitenkerkelijkheid; er is een buitenkerkelijk nihilisme; er is een totalitaire buitenkerkelijkheid. Buitenkerkelijk humanisme is normatief. En wel in een toegespitste zin van het woord. Ieder handelen en denken, dat niet zuiver reactief is, staat onder invloed van een norm. Wanneer het humanisme echter normatief genoemd wordt, dan wil daarmee gezegd zijn, dat het alle normen voor bepaalde gebieden van handelen of denken betrekt op een laatste norm: die van het volledige mens-zijn. Ook in dit opzicht staat het moderne humanisme ten volle in de humanistische traditie van de dignitas hominis, de menselijke waardigheid.
Modern humanisme is een geesteshouding, die zijn neerslag vindt in een volledige levensbeschouwing. Alle nadruk valt hierbij op de geesteshouding, die weliswaar niet willekeurig is, maar toch de betekenis heeft van het innemen van een stand-punt ten opzichte van mens en wereld. In dit uitgangspunt, deze houding tegenover alle ervaring, ligt de ‘aanvaarding’ van de rede als toetssteen en de ‘eerbiediging’ van de mens als mens, reeds besloten. Een ander uitgangspunt is denkbaar, zij het van humanistisch standpunt niet aanvaardbaar.
Deze geesteshouding vindt zijn neerslag in een levensbeschouwing, die men volledig noemen kan in zoverre er niet onder verstaan moet worden de bespiegeling omtrent een deel der ervaringswerkelijkheid, niet bijvoorbeeld een moraalleer alleen, of een stelsel van opvoeding, of een wetenschappelijke of filosofische richting, maar een systematisch, dat is dus alomvattend, beeld der werkelijkheid. Een beeld der werkelijkheid, opgetrokken op grondslag van ervaring, die niet abstract of gefingeerd is, maar verworven in openheid van alle menselijke vermogens.
| |
| |
Dit betekent intussen niet, dat een humanistische geesteshouding tot een in alle opzichten gefixeerde levens- en wereldbeschouwing leidt. Ware dat zo, dan zou er slechts één humanistisch wereldbeeld, één humanistische filosofie, één humanistische politiek mogelijk zijn. Maar het kenmerkende van de humanistische geesteshouding is nu juist het open karakter ervan, het gericht zijn op een wereldbeeld, dat inwendig niet voltooid is, maar wordend. Zo is het te verklaren, dat meer dan één [zij het niet iedere!] filosofie, wetenschap of politiek humanistisch genoemd kan worden, - door de aanhangers er van over en weer beschouwd als gelukkige of ongelukkige inconsequenties - alle tot op zekere hoogte terugwerkend op het humanistische uitgangspunt, maar dit toch voldoende intact latend om het door de eeuwen heen als aan zichzelf gelijk te doen herkennen. Zo kan men existentialist of idealist zijn, dialecticus of evolutionist, socialist of liberaal, en in alle gevallen humanist. Het humanisme als geesteshouding is iets van andere orde dan welke filosofische, wetenschappelijke of practische leer ook.
Heeft het humanisme eigenlijk wel een inhoud? Of is het slechts reactie op iets anders?
Ongetwijfeld is het humanisme als verschijnsel reactie, en wel op de pretentie van de kerk, dat slechts de godsdienst een verantwoorde wereldbeschouwing vermag te funderen. Reactie ook op de al of niet uitgesproken pretentie, dat een nihilistische geesteshouding beantwoorden zou aan de menselijke waardigheid. En historisch zowel als actueel is het als reactieverschijnsel meer het laatste dan het eerste. Maar het woord reactie versluiert meer dan het verklaart. Waar gereageerd wordt, is niet alleen iets waarop men reageert, maar ook iets dat reageert. En voorzover we niet te maken hebben met een deel-reactie, die zou kunnen volstaan met zich te keren tegen de tekorten van anderen, maar met een humanistische, dat is een volledige reactie, gaat het in wezen niet om dat waartegen gereageerd Wordt, maar juist om dat wat zich in de reactie als positieve kracht openbaart: het volledige mens-zijn.
Maar dan blijft nòg de vraag: Kan dat positieve element anders dan in concreto vorm krijgen?
Nee, voorzover ieder algemeen beginsel begrepen moet worden als een abstractie van concrete ervaringen en omgekeerd daarzonder een lege formule blijven moet. Maar er is velerlei concreetheid: De humanistische geesteshouding laat zich verstaan uit enkele zeer fundamentele, betrekkelijk simpele, concrete situaties. Maar omgekeerd kan aldus een uitgangspunt geformuleerd worden, waaraan de menselijke verantwoordelijkheid in allerlei minder fundamentele, en meer gecompliceerde, concrete verhoudingen getoetst kan worden.
| |
| |
Het humanisme vraagt ook om concretisering in deze meer samengestelde situaties, zoals in allerlei kwesties van opvoeding en levensgedrag, van politiek en cultuur; maar het is duidelijk dat concretiseringen van deze aard minder fundamenteel zijn dan die van de eerste soort, juist in die mate waarin betrekkelijk toevallige en feitelijk moeilijk te beoordelen omstandigheden er een rol bij spelen. Waarheden van deze soort hebben veel meer een tijdelijk en subjectief karakter, en voorbarige fixeringen op dit gebied zouden van het humanisme een pendant maken van de antirevolutionaire [en katholieke] anti-theseleer: één levensbeschouwing, één levenshouding, één politiek, één cultuur.
Geen humanistisch receptenboek, wel een humanistisch uitgangspunt. Wie ook dit laatste afwijst, wijst iedere bepaaldheid af voor het begrip humanisme. Hij degenereert het tot... nihilisme. Maar leidt een dergelijk welomschreven uitgangspunt niet tot een nieuwe dogmatiek?
Dogmatiek in de traditionele betekenis van het woord houdt twee elementen in: openbaring en fixering. Geopenbaarde waarheid kent het humanisme niet; fixering zou daar optreden, waar het humanistische uitgangspunt van hypothese tot axioma zou verworden. Het humanistische uitgangspunt echter, dat de aanvaarding van de rede als toetssteen inhoudt, is daardoor ook zelf aan de toets der rede onderworpen. Het kan weliswaar niet uit de rede door de rede alleen worden afgeleid, maar het kan zich ook niet tegen de rede in handhaven. Het geldt, maar onder verbetering. Het is een overtuiging, die de openheid als wezenlijk kenmerk in zich besloten houdt. Als zodanig heeft het echter de fundamentele betekenis van aandachtsbepaling bij dat wat in laatste instantie de menselijke verantwoordelijkheid is. Het is aldus een symbool van bezinning en bezieling.
Wie echter iedere overtuiging als zodanig voor dogmatisch houdt, is - afgezien van de inconsequentie van deze... overtuiging! - nihilist.
Nog eens: Wat is modern humanisme!
Het acht de menselijke positie in de wereld bepaald door een besef van deel-zijn, zich bewegend tussen de polen van angst en aanvaarding; en door een besef van verwondering over het zo-zijn der werkelijkheid in zijn tegelijk kosmisch en chaotisch karakter. In deze aanduiding treedt de wereld allerminst op als een ‘mieux des mondes possibles’, doch veeleer als een daemonische werkelijkheid, waarbinnen zich desondanks hier en daar een harmonische orde als een wonder voltrekt.
Zelfs binnen de sfeer van het biologische leven maken humanisten als Julian Huxley het duidelijk, dat de ontvouwing van waardevolle levensvormen geenszins een vanzelfsprekendheid is, maar een dubieuze tocht
| |
| |
langs de afgrond der vruchteloosheid. In de ontplooiing van het leven is de verwerkelijking van de soort ‘mens’ de laatste en wonderbaarlijke mogelijkheid van verdere evolutie; de zinvolle verwerkelijking van het leven is een dubbeltje op zijn kant.
De menselijke positie is in humanistische zin niet optimistisch aan te duiden: pessimisme is echter geen antwoord, maar een afzien van antwoord. Werkelijk antwoord is slechts te vinden uit de verantwoordelijkheid. Geplaatst tussen de strijd der destructieve en constructieve machten, staande tussen angst en aanvaarding, kan de humanist slechts handelen uit het besef: hier sta ik, ik kan niet anders. Deze ontdekking is het bijzondere van het menselijke deel-hebben aan het kosmisch geheel; het kan een nieuwe dimensie verlenen aan het bestaan.
Ongodsdienstige ‘religie’ is een de tegenstellingen der ervaring te bovengaande samenvattende visie op het bestaan.
Ongodsdienstige ‘mystiek’ is de empirische eenheidsbeleving er van.
Wat is modern humanisme voor de menselijke persoonlijkheid?
Het acht de mens als persoon bepaald door een hem eigen objectief waardebesef. Objectief kan hier tweeërlei betekenen: ten eerste, onafhankelijk van subjectieve luimen en lusten, maar op zichzelf toch aan de persoon gebonden; en ten tweede de persoon ook in die zin te buiten gaande, dat het als typisch menselijk [dus algemeen-menselijk] beschouwd moet worden. Voor de laatste opvatting pleit in elk geval, dat iedereen er van uit gaat. Het is ook niet goed in te zien hoe redelijke gedachtenwisseling tussen mensen mogelijk zou zijn, als daarbij niet een beroep gedaan kon worden op een fundamentele overeenstemming in waardering, intellectueel, zowel als moreel en aesthetisch. Pour discuter il faut être d'accord. Maar het is duidelijk, dat dit waardebesef dan niet opgevat kan worden als een recept voor concreet oordelen en handelen. Het is een getuige uit de diepte der menselijkheid, die ieder redelijk oordeel anticipeert; voorafgaat niet alleen aan eigen oordeelvorming, maar als vooronderstelling ook aan die van ieder ander. Alleen daarom zou Galileï hebben kunnen zeggen: En toch beweegt ze. Niet omdat de aarde werkelijk beweegt, maar omdat ieder mens het vermogen toegekend wordt dat in te zien. Indien Galileï dit inzicht niet als een menselijk behoren zou hebben begrepen, zou het ‘werkelijke’ van de beweging een zinloze bewering zijn geweest.
Het waardebesef verwerkelijkt zich op intellectueel, moreel en aesthetisch gebied in oordelen en handelingen, die op de gecompliceerde en zich wijzigende omstandigheden betrokken zijn. De neerslag van een reeks van zulke oordelen en handelingen is een intellectuele traditie, een traditionele moraal, een artistieke stijl. De omstandigheden zijn echter
| |
| |
zo velerlei, dat ze aan het oordelen en handelen met betrekking tot het fundamentele waardebesef een ten dele onbepaald karakter verlenen. Juist daarom zijn in concreto allerlei humanistische opvattingen mogelijk. Men kan nu uiteraard alle nadruk leggen juist op het historische karakter van alle menselijke oordelen en handelen: op de dwalingen der wetenschap, op het stuivertje wisselen der moraal, op de stijlmodes in de kunst. En toch miskent men dan het typisch menselijke van alle kennis, van alle moraal, van alle vormgeving.
Het waardebesef is een volstrekt beroep op de redelijke verantwoordelijkheid en als zodanig de grondslag van alle communicatie, dat is van alle humaniteit.
Wat betekent modern humanisme als uitgangspunt voor de gemeenschap?
Voor de humanist is de mens naar zijn wezen, bijzonder deel van het kosmisch geheel, drager van een niet aan persoonlijke willekeur onderworpen waardebesef, en schepper van en deelhebber aan concrete waarden. Dit alles fundeert de zedelijke eerbiediging van de concrete mens. Eerbiediging van de concrete mens hier en nu! Weliswaar niet om zijn zelfzucht, zijn kleinheid, zijn fouten, maar wel met zijn beperktheden en tekortkomingen. Omdat hij, zelfs waar hij veroordeeld, bestreden, gestraft moet worden, bijzonder deel blijft, drager blijft, schepper blijft, mens blijft kortom. En eerbiediging! Dat is niet: vertrouwen dat de mens ‘eigenlijk’ goed zou zijn of dat alles nog wel terecht zal komen, als men hem maar niets in de weg legt. Dat is Rousseause mystiek en overigens een gevaarlijke stap in de richting van de dogmatiek. Maar eerbiediging is niets meer of minder dan beschroomde benadering van leven dat eigen leven leven moet in verantwoordelijkheid.
Hieruit vloeit voort de erkenning van de eisen der persoonlijke vrijheid en der sociale gerechtigheid. Eigen leven leven in verantwoordelijkheid veronderstelt als regel immers een minimum aan bestaansmogelijkheden en rechtszekerheid, maar ook aan vrije meningsuiting en eigen vormgeving. De tragiek der menselijke ontwikkeling is echter dat vrijheid en gerechtigheid veelal slechts ten koste van elkaar verwerkelijkt schijnen te kunnen worden. Maar de gerechtigheid in de hier bedoelde zin kan niet gediend worden met aantasting der vrijheid, noch de vrijheid met aantasting der gerechtigheid, omdat zij slechts tezamen aan de idee der menselijke waardigheid concrete betekenis verlenen. Vandaar dat de humanistische verantwoordelijkheid ten aanzien van de samenleving vervuld is van de spanning, die ontstaat uit de eis van optimale vervulling van vrijheid en gerechtigheid beide.
| |
| |
In geen levensbeschouwing neemt de vrijheid zo'n centrale plaats in als in het humanisme. Wie immers geen geopenbaarde waarheid erkent, kan ook niet zeggen: als ge zus of zo leeft, leeft ge goed. Voor hem kan goedleven niet anders betekenen dan leven van uit het menselijke waardebesef; dat is toetsend, zoekend, vaak dwalend, en aldus vindend. Zo gezien is er geen enkele waarborg voor goed-leven dan de onvoorwaardelijke moed om te luisteren naar het eigen zelf, af te wegen, te bezinnen, en te beslissen, naar het geweten. Het is de paradox van de algemeengeldigheid van het waardebesef, dat het zich in de gecompliceerde werkelijkheid in intens persoonlijke beslissingen realiseert. Zo is leven in de waarheid ook leven in de vrijheid.
Maar deze vrijheid is geen ongebondenheid; het is in de afhankelijkheden, waarin de mens geplaatst is, de zin van het menselijke verwerkelijken; het is gebondenheid aan het intellectuele, zedelijke en aesthetische geweten. Het is een vrijheid die verankerd is in een volledige levensbeschouwing en die juist daardoor ook de enkeling betrekt op het geheel en de gemeenschap.
In het moderne humanisme zijn tendenties tot ontwikkeling gekomen, die in het historische humanisme nauwelijks waarneembaar zijn. Alle vroegere humanisme is individualistisch en improvisatorisch; het moderne humanisme is systematisch en sociaal. Betekent dit een breuk met het verleden? Is het een interpolatie ‘pour besoin de la cause’? Terwille namelijk van een doelmatige reactie op de kerkelijke pretenties en op de situatie van het ogenblik?
De betekenis van het bergip reactie is reeds ter sprake geweest. Inderdaad is het moderne humanisme reactie op kerkelijke aanspraken en meer nog op de specifieke nood van dit tijdgewricht. Het zou dogmatisch zijn, als het dat niet was. Maar het is een volledige reactie, dat wil zeggen een reactie van uit de volheid van eigen wezen. Niet ter wille van de taktiek, maar uit de noodzaak van de humanistische geesteshouding.
Dit betekent geen breuk met het verleden. Het Renaissance-humanisme was individualistisch... als reactie. Het Griekse was het niet helemaal, de Stao niet, het Chinese helemaal niet. Het Renaissance-humanisme was niet systematisch, omdat het nog wortelde in het Katholicisme. Maar de gerichtheid op het volledige en sociale is ook daar aanwezig. Bij Coornhert, bij Oranje, en meer nog in de Franse ‘cahiers’ van de zestiende eeuw, is de gemeenschapsvormende gerichtheid onmiskenbaar. De ‘Abbaye de Thélème’ van Rabelais, de ‘Utopia’ van More, de beschouwingen over de armenzorg van Vives, zijn evenzovele getuigenissen van sociale inspiratie. Bij Giordano Bruno neigt het humanisme, tegelijk met het loslaten van de Katholieke leer, tot een eigen volledigheid; bij Comte
| |
| |
wordt het ten slotte in alle beperktheid tegelijk volledig en sociaal. Maar Comte behoort ook al wezenlijk tot de nieuwe tijd. Het is de nieuwe tijd, die gemaakt heeft, dat het humanisme zijn eigen gedaante geopenbaard heeft.
Waarom?
Met de industriële revolutie is in het Westen een proces van grootscheepse mechanisering en daarmee van urbanisering begonnen. Hele groepen werden losgerukt uit hun traditionele gemeenschapsverbanden en opeengehoopt in de grote, stedelijke agglomeraties, waarin de enkeling nog slechts als nummer meetelde. Zo ontstaan de stedelijke massa's, losgeslagen van gemeenschappelijke tradities, onverschillig voor alles wat niet direct hun dagelijkse leven betreft. Hoezeer ook erkend moet worden, dat in velen de vonk van geestelijk leven smeulen bleef, hoezeer ook het socialisme voor tallozen een - niet geheel bewoonbaar - geestelijk tehuis vormde, de algemene tendentie was er één naar onbewust nihilisme. Zo moet ook de hand over hand toenemende onkerkelijkheid, vooral in de verdere fasen van dit proces begrepen worden: slechts bij uitzondering een bewuste keuze voor een ander uitgangspunt, gewoonlijk meer het achteloos loslaten van uitgeholde gewoonten, die reeds geheel sleur waren geworden.
Dit proces werkt te fataler, naarmate de achteruitgang, respectievelijk het achterblijven, van het verantwoordelijkheidsbesef in schrijnende tegenspraak komt met de uitzonderlijke toeneming van de feitelijke verantwoordelijkheid van ieder afzonderlijk. De fundamentele democratisering van de samenleving in politiek, economisch en cultureel opzicht, plaatst de enkeling in situaties, waartegen hij slechts als verantwoordelijke persoon ten volle opgewassen is. De massa wordt van object tot subject der geschiedenis. Geestelijk onvoldoende toegerust, vormt hij echter een permanent gevaar voor elke echte cultuur, bij voortduring vatbaar voor iedere daemonische verleiding. Dat is de dreiging van ‘de opstand der horden’.
Iedere cultuur schijnt te devalueren, aldus Rostovtzeff naar aanleiding van de ondergang van Rome, zodra hij de massa bereikt, maar omgekeerd kan geen cultuur zich handhaven en ontplooien, die niet de massa van zijn waarden weet te doordringen. In een gedesintegreerde wereld gaat het er derhalve om, de organen te scheppen, die de geestelijke uitgangspunten der cultuur in alle delen der samenleving als een levende werkelijkheid voelbaar maken. In de sfeer der onkerkelijkheid wordt hierdoor het probleem van het georganiseerde humanisme aan de orde gesteld.
Het is de taak van het georganiseerde humanisme om in het bijzonder de buitenkerkelijke mens te wekken tot verantwoordelijkheid. Dat vraagt
| |
| |
allereerst bezinning op het wezen van het volledige mens-zijn. Maar zomin als het Christendom zich hierbij bepalen kan tot abstracte theologie, zomin kan het humanisme volstaan met theoretische abstractheid. De geesteshouding die het wezen is van alle humanisme laat zich zeer wel in simpele symbolen samenvatten: de overwinning van het subjectivisme in intellectueel, zedelijk en aesthetisch opzicht. Humanisme is, zoals een arbeider het eens kernachtig uitdrukte, anti-egoïsme in de volle zin.
Levend wordt dit humanisme, als iedere levensbeschouwing, eerst in concreto. Hier sta ik, midden in een raadselachtige wereld en daardoor gedragen; als Columbus, wetend en niet-wetend, aanvaardend mijn taak als mens, ik kan niet anders. Zo worstelt het met alle menselijke problemen: democratie en opvoeding, liefde en huwelijk, leed en vreugde, leven en dood, en tracht steeds opnieuw concrete antwoorden te formuleren op concrete vragen. Maar in het levendige besef, dat ieder voorlopig antwoord niet anders kan zijn dan heenwijzen naar een uitgangspunt, dat als zodanig de ware bron der bezieling kan zijn van iedere politiek, van iedere vormgeving, van ieder levensinzicht, waaraan een humanist naar geweten deelhebben kan.
Want werkelijk tastbaar is het humanisme niet, doordat het voor alle gecompliceerde situaties antwoorden heeft, maar doordat het enkele simpele uitgangspunten in de mens tot levende werkelijkheid maakt. Door ze te demonstreren aan vragen van maatschappij, cultuur, levenshouding, zeker, maar meer nog door ze te verwerkelijken in eigen levenssfeer. Zo vooral moet de sociaal-geestelijke arbeid in het buitenkerkelijke volksdeel verstaan worden, zo ook moet men begrijpen de uitbouw van een humanistische gemeenschap. Verwijzing alles, naar de menselijke positie en de menselijke mogelijkheden.
Buitenkerkelijkheid. |
Modern humanisme. |
Humanistisch Verbond. |
Vereniging voor Maatschappelijk Werk Humanitas. |
Thuisfront Humanitas. |
Studenten Vereniging op Humanistische Grondslag. |
Buitenkerkelijk Bureau Pleegkinderen. |
Humanistische Stichting. |
Stichting Mens en Wereld. |
Sectarisme? Stichtelijkheid? Spel? |
Neen! Een uitdaging aan het buitenkerkelijk volksdeel! Om te overwinnen zijn vage onbewustheid, zijn vooroordeel, zijn angst voor een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Om te verwerkelijken de idee, waarvan het historisch de drager is: die van het volledige mens-zijn. |
|
|