Bonae litterae
I. Deutscher, Stalin, a political biography. Geoffrey Cumberlege, Oxford University Press, London, New York, Toronto, 1949, 600 blz.
De nieuwste biographie van Stalin en - voorzover wij daarover kunnen oordelen - tevens de beste. De beste ook, omdat de schr. niet getracht heeft een persoonlijk leven te schilderen, waarvoor vooralsnog de bronnen ontbreken, maar hij een politieke biografie gegeven heeft, d.w.z. een boek dat door de persoon van Stalin tegelijk tot een geschiedenis van de Russische Revolutie in de ruimste zin geworden is. ‘Dit leven van Stalin’, aldus de omslag, ‘berust op meer dan twintig jaar onbevooroordeeld grondig onderzoek van al het beschikbare documentatie-materiaal uit Russische en andere bronnen’ - een mededeling, die men dit keer gerust geloven kan, want men behoeft er niet lang in gelezen te hebben om te ervaren dat de schr. lang niet de eerste de beste is, noch om te beseffen, dat men hier met een levenswerk te doen heeft.
Bij een boek als dit interesseert de toekomstige lezer begrijpelijkerwijze het meest de houding van de auteur tegenover zijn onderwerp. Wij zouden zeggen: hij is even ver gebleven van de opvatting van Souvarine of Trotskij, die tenslotte smaadschriften schreven [hoe knap als zodanig dan misschien ook], als van de officiële Stalinlegende, die een feilbaar mens tot een vlekkeloze godheid opvijzelt - en de man daarmee ongewild al evenzeer onrecht doet. Deutscher daarentegen is pro, noch contra, met dien verstande dan, dat bij alle duidelijk streven naar onbevangenheid de schaal iets meer overhelt naar het contra. De man Stalin is hem blijkbaar niet sympathiek, in tegenstelling tot zowel Lenin als Trotskij van wie men de indruk krijgt, dat hij beide bewondert. Van een schrijver is dat overigens zo verwonderlijk niet. De beide laatsten kan hij als vakgenoten zien, bij Stalin gaat dat bezwaarlijk. Toch sla ik persoonlijk diens stijl niet zo laag aan als Deutscher geneigd schijnt te doen, en het lijkt mij evenmin juist Stalin intellectueel tot een zo bescheiden formaat terug te brengen als de schr. doet. Dit hangt ongetwijfeld samen met zijn grondconceptie van de behandelde figuur: hij ziet Stalin als de man van de ‘rank-and-file’, eerlijk bewonderaar van zijn grotere voorganger, maar desondanks niet zonder enig ressentiment tegen ‘de intellectuelen’ in het algemeen; als de ‘homo novus’ die dank zij zijn verbazingwekkende organisatorische kwaliteiten, zijn onbuigbare wil en zijn fenomenaal doortastings- en uithoudingsvermogen, is opgeklommen tot één der drie mensen, die in de tweede wereldoorlog het lot der mensheid in handen hadden, en die bovendien van die beide anderen de éne reeds fyziek, de andere politiek overleefd heeft.
Maar als eenmaal dit voorbehoud van een o.i. enigszins te lage algemene waardering gemaakt is, blijft er aan het boek dan ook niets over, dat men niet zou kunnen, ja moeten bewonderen: voortreffelijke dispositie allereerst van een stof, zó omvangrijk en ingewikkeld als alleen zij kunnen vermoeden, die nog iets van de Russische geschiedenis in onze eeuw afweten - hoeveel zijn dat er nog in ons land, dat in zulk soort kennis hollend achteruit gaat? - meesterlijke evenwichtigheid van oordeel voorts en, lest best, een gans ongemeen vermogen tot kritische waardering van zijn talloze bronnen, in deze uiterst controversiale materie moeilijker dan in welke andere ook.
Ik zal mij intussen onthouden van het noemen van voorbeelden ter nadere adstructie van een dezer drie kwaliteiten, ieder op zichzelf al zeldzaam, maar in combinatie al zéér ongewoon. En dat niet, omdat het mij moeilijk zou vallen, ze te geven, doch alleen uit vrees met het éne voorbeeld, het andere, dat ik net zo goed had kunnen kiezen, te kort te doen. Mijn waardering, ja mijn bewondering voor dit boek kan ik, meen ik, niet beter uitdrukken, dan door aan het eind van deze bespreking twee