De Nieuwe Stem. Jaargang 4(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 721] [p. 721] Willem Loeb Wervelwindjes Wanneer Ge het leven achterwaarts bekijkt, Wie heeft er meer dan luttel schijn bereikt? Het moge soms een uchtendgloren schijnen, De vraag is wat het aan het einde blijkt. Den meesten is de ouderdom een last Binnen een schema, waar ge niet meer past. Toch blijft ge hangen, zonder blos of schaam, Totdat de Groote Knoker U verrast. Dit was de visie: staande voor een bed De schroef der knuisten om een keel gezet En toen - was 't inzicht, zelfbehoud of vrees? - Iets heeft het plegen van de daad belet. Zwaar stroomt het trager bloed door ouder aâr En loomer wijst vermoeider hand-gebaar; Gelijk een laatste stille ommegang Maakt heel het lijf zich voor den eindslaap klaar. Ge merkt het minderen der zeewaardigheid Aan 't stadig slinken uwer vaardigheid. Bewimpelde pleizierboot op een plas Drijft ge zo'n beetje voor de aardigheid. Ziet gij dien witten band rondom mijn bast? De Groote Merker heeft mijn tronk betast En met één scherpen blik mijn voosheid keurend Zijn oordeelsteeken op mijn stam gekrast. 'k Hoor in den nacht der treinen luid gesteun En van een hond het jammerlijk gekreun - De malle maan giet melk over mijn tafel - Wat weemoed hijgt en kermt er in dien deun? 'k Zie jonge meisjes, schoon als miniaturen, Met roode lipjes in een leegte turen En 'k gis, wat in die teere kopjes broeit En vraag mij, somber, af hoe lang 't zal duren. [pagina 722] [p. 722] 'k Wacht bij een halte langs de groote lijn Op het naadren van den lieven, laatsten trein - Rondom slechts steppe en 't gekras van raven - Zou er een plaats voor mij besproken zijn? Het klein gedonder is niet meer gewild Als 't levenslied naar binnentoe verstilt; Ge ziet den waanzin in van 't hijgend racen En wordt van buiten hard, van binnen mild. (Begonnen Maart 1949 / Uit: ‘De Kalaharischloffer’) Vorige Volgende