De Nieuwe Stem. Jaargang 4
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 703]
| |
J.C.M. Kruisinga
| |
[pagina 704]
| |
len, de achterkant van de maan en de nevel in Andromeda bestaan, al zijn wij om uitsluitend technische redenen verhinderd de finesses ervan gewaar te worden. Zij - die toekomstige toestanden dus - bestaan door hun mogelijkheid van waarneembaarheid [Dunne-effect] in dezelfde betekenis als ook het verleden in beginsel, d.w.z. door middel van min of meer nauwkeurige geschiedvorsing, min of meer juiste documenten en meer of min beschadigde fossielen, reconstrueerbaar en waarneembaar is, en dus ook ‘bestaat’. Er is maar één mogelijke vorm van het verleden, en dit gaat ondanks de gebreken van de reconstructie zowel op voor de onbelangrijke détails als voor het geheel. Wanneer iets bestaat in de zin van principieel mogelijke waarneembaarheid, kan het slechts in één vorm bestaan, en niet achter een sluier van twee of meer alternatieven, van twee of meer mogelijkheden. Iets kan niet tevens iets anders zijn, noch de mogelijkheid van iets anders. Wanneer er een ‘mogelijkheid’ wordt waargenomen, hoe gebrekkig en verwrongen ook, is deze aequivalent aan de volledige en gedétailleerde realiteit.
2. Logisch - waarover nader - volgt hieruit, dat het tijdsverloop, de ‘snelheid waarmede de tijd zich voortspoedt’ van onze letterkundigen, het tijdsverloop met zijn vóór en na - deze eigenlijk nogal zonderlinge wijze waarop de menselijke persoonlijkheid het ‘ergens’ en ‘direct’ bestaan van toekomstige en verlopen gebeurtenissen waarneemt als een ‘reis door de tijd’, waarbij zij maar één ding, het heden, tegelijk ziet - niet op objectieve gronden kan berusten, doch slechts op een in de persoonlijkheid, in die onverklaarbare integratie van alle elementen van het levende organisme ‘ingebouwde’ illusie. Met andere woorden: op een volledige zins- en voorstellingsbegoocheling ‘according to plan’. Op lager zintuiglijk peil, waarop slechts één instrument, één voelhoren van ons bewustzijn in actie is, vindt men gemakkelijk voorbeelden van een dergelijke illusieGa naar voetnoot1 bij de interpretatie van afzonderlijke, in frequentie wisselende luchtstootjes tegen het trommelvlies als een melodie, of van afzonderlijke energiequanta als ‘rood’ of ‘groen’ licht. Bij de perceptie van de òngeschapen, want uit de aard der zaak bestaande objectieve wereld [hierna misschien voor de afwisseling eens transscendente wereld genoemd, doch zichzelf gelijkblijvende als ‘wezen’, ‘zijn’ of ‘wezenlijkheid’] is het héle organisme, met al zijn meetinstrumenten en andere verlengstukken - ja, tot en met zijn ganse ethiek, wijsbegeerte en | |
[pagina 705]
| |
religie - en zijn niet slechts bepaalde zintuigen in de illusie gevangen. De mens noemt dan ook volkomen terecht deze allesomvattende illusie ‘het leven’, leeft en strijdt illusionair volkomen terecht tegen wreedheid en leugen, vóór algemene lustgevoelens en soms zelfs tegen vooroordelen, vóór besef van persoonlijke aansprakelijkheid en tegen défaitisme. Paradoxaal genoeg ook tegen fatalisme. Volkomen terecht - hij kan niet anders - beschouwt hij de analyse van transscendente structuren, en vooral de noodzakelijke gevolgtrekkingen daaruit, als cultuurondermijnend. En dus ontoelaatbaar, want cultuur is een levensbehoefte, en metaphysica evenzeer een luxebedrijf als valkenjacht en renstallen.
3. Uit dit alles - maar dan natuurlijk niet zozeer uit de laatste zinnen - volgt wel duidelijk, dat er in de transscendente wereld, die tòch waarschijnlijk harmonischer is dan het beste paradijs van aangename gewaarwordingen, geen vóór en na bestaat. Zeker dus ook niet die ‘causaliteit’ die wij met deze naam noemen, die éénrichtings-causaliteit die ons in onze hoogstbelangrijke illusie van het menselijke leven dient om te bewijzen dat de vrije wil en het gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid ons ‘op den duur’ langs de baan der evolutie dat paradijs zullen verschaffen. In de wezenlijke of transscendente wereld, de wereld waarvoor de sluier van maatschappelijke en ethische vooropstellingen is weggetrokken, bestaat geen zonde of straf. Wij scheppen zelf door ons zonderling begrip van tijd, ruimte en materie een verband tussen oorzaak en gevolg, tussen een ‘vóór’ en een ‘na’. Noch het een, noch het ander bestaat in wezenlijkheid. De objectieve wereld is doortrokken van- en bestaat ‘uit’ iets van aanzienlijk hogere orde dan causaliteit en mogelijkheid van menselijk ingrijpen: zij bestaat uit en van en voor een zeer volledig algemeen verband in het wonder van haar eigen bestaan, een interrelatie tussen al wat toekomstig en verleden, groot en klein, mooi en lelijk, goed en kwaad, ver en dichtbij is. Dit verband is noch tijdlijk, noch ruimtelijk, noch materieel, noch heeft het te maken met opschuivende deelstrepen die wij ‘nu’ en ‘hier’ noemen. Ook is het geen ‘plan’ in de menselijke betekenis: dit verband staat te hoog voor een plan van goed en kwaad of maar zozo, van doel of middel, van verleden of toekomst of van leven of dood.
4. Mèt alle sociale begrippen van causaliteit en persoonlijke verantwoordelijkheid moet voor de verheven wereld van het onkenbare even goed het denkbeeld van een doel worden afgeschaft. Een doel suggereert zich slechts de mens, of de ene mens de ander, maar heeft niet de tijd- en ruimteloze, immateriële kosmos, die met zijn omhelzing van al het ‘uit de aard der zaak’ bestaande àlle doeleinden die wij in onze illusie trachten te verwezenlijken reeds voor altijd, nu en later en buitentijdelijk, bereikt heeft. Ook de mens bereikt geen doel; hij mag al zeer verstandig worden ge- | |
[pagina 706]
| |
noemd wanneer hij beseft dat de kosmos zonder hem niet zou bestaan, en hij zelf precies evenmin zonder die kosmos. De transscendente wereld - de kosmos dus - heeft natuurlijk evenmin een doel als een getal of een hoek van 90 graden een doel kan hebben. Zij heeft slechts evenals zo'n getal of zo'n hoek een zin, en wellicht is dit nòg te menselijk uitgedrukt. ‘Doel’ is een begrip dat uitsluitend met de zintuigelijke en dus illusoire perceptie van tijd als tijdverloop geassocieerd kan zijn: met een onjuiste opvatting van de objectiviteit door de menselijke geest [op basis van ‘erfelijk ontwikkelde’ zinsorganen], die nu eenmaal door zijn bizondere, zichzelf onbewuste en ontzaglijk bevooroordeelde geaardheid, zijn overdreven time-consciousness, slechts onjuist kan interpreteren.
5. Op grond van het voorafgaande is er een reden om aan te nemen dat de triomfantelijke, maatschappelijke, soms zelfs wetenschappelijk-verantwoorde logica wel eens zou kunnen falen, wanneer zij ter oplossing van tijds- en andere metaphysische problemen zou worden toegepast. Deze logica immers is objectief onjuist, sub specie aeternitatis onjuist, doordat zij is gebaseerd op de niet bestaande tijdsverloop-causaliteit, in plaats van op een aanvaarding van het ‘zijn’. Zij is alleen bruikbaar ter verklaring van verschijnselen in de hierboven beschreven illusie en ter instandhouding dier illusie. Haar functie is geen andere, kan ook geen andere zijn, dan deze illusie zo goed mogelijk aan te passen bij het wezen der transscendente wereld: de grens tussen schijn en wezen zal zij niet vermogen te overschrijden.
6. Misschien echter - vermoedelijk zelfs, daar anders de kosmos een chaos zou zijn - is nog wel één principe der zg. logica geldig in de transscendente wereld: het principe dat niet met de waan van het tijdsverloop, en nagenoeg niet met vóóronderstellingen omtrent ruimtelijke uitgebreidheid besmet is. Het principe met andere woorden, volgens hetwelk iets niet [tevens] iets anders kan zijn. Het beginsel dat de kosmos voor zinledigheid vrijwaart. Voor het vermoeden dat de rede onbruikbaar is voor inzicht in de structuur van de tijd en de ruimte, dat deze structuur dus met andere woorden letterlijk a-logisch, on- of niet redelijk isGa naar voetnoot1, pleit ook de onmogelijkheid om het toch heus bestaande tijd-ruimtecontinuüm anders dan met imaginaire getallen voorstelbaar te maken. En nu kan men wel zeggen: ‘daar rekenen ze dan toch maar heel aardig mee’, maar ik vraag u in gemoede: wat is nu eigenlijk de wortel uit min één?
7. Ongedetermineerdheid der toekomst lijkt niet waarschijnlijk. Indien | |
[pagina 707]
| |
veranderingen in de toekomst zich ‘buiten de tijd om’ zouden kunnen voltrekken - hetgeen onvermijdelijk volgt uit het aannemen van onbepaaldheid dier toekomst - dan zou men die ook in het verleden moeten aannemen, aangezien slechts in ons bewustzijn, maar niet in objectieve zin enig verschil tussen toekomst en verleden bestaat, en zij s.v.v. ‘tegelijk’ existeren. Men beschouwt het verleden als ondubbelzinnig vaststaand, maar waarom zou het verleden nooit anders kunnen zijn [geworden] dan het is, en de toekomst wèl anders kunnen worden dan zij is? Veranderingen buiten de tijd om - men zou ze tijdloze, buitentijdelijke of boventijdelijke herzieningen in de wereldorde kunnen noemen - zouden overigens een afzonderlijke tijdsdimensie vereisen, waarlangs ze konden worden voltrokken. Zodanige extra-tijdsdimensie, zo'n tijd haaks op de tijd, past geenszins in het wiskundige beeld, en zou bovendien onvermijdelijk leiden tot een regressie van pseudo-objectiviteiten en tot een serialisme van zwevende dimensies in de geest van Dunne, van wie overigens niets dan goeds. Toegegeven moet echter worden, dat het arrogant is om een oordeel te vellen over een structuur, waarvan men zelf even te voren heeft opgemerkt dat zij voor redelijke beschouwing ontoegankelijk is...
8. Om deze laatste reden is het ook moeilijk om de complicatie te beoordelen die ogenschijnlijk wordt veroorzaakt door de zg. ‘waarschuwende voorspellingen’ of ‘waarschuwende Dunne-effecten’, als bv. in een geval waarin iemand droomt dat de trein waarmee hij de volgende dag op reis wil gaan verongelukt, hetgeen hem doet besluiten om maar thuis te blijven. Laten wij aannemen dat deze trein werkelijk ontspoort, en dat we hier niet met een toeval, maar met een werkelijk Dunne-effect te maken hebben - met een fragmentaire waarneming van een toekomstige gebeurtenis dus. Zou men dan niet kunnen beweren dat de toekomst blijkbaar òngedefinieerd was? Want zag de dromer zichzelf niet verongelukken, en bleek hij niet in staat om door een vrij wilsbesluit de toekomstige gebeurtenis af te wenden, en aldus een nog onbepaalde toekomst naar zijn hand te zetten? Men kan echter evengoed zeggen dat zich hier een van die gevallen voordoet van de hiervoor vermelde interrelatie, waarin de mens - bij hoge en hypothetische uitzondering - een inwerking van de toekomst op het verleden waarneemt: het besluit om niet op reis te gaan is immers, maatschappelijk gesproken, een gevolg van de onvrijwillige waarneming van een toekomstige gebeurtenis in een droom, om het even of die waarneming correct, verwrongen, onvolledig of grotendeels onjuist is. Over de détails van dergelijke ‘waarschuwende dromen’, en over de valstrikken die zij aan de logica spannen, zou nog heel wat te schrijven zijn. Men moet echter niet vergeten dat, ondanks de waarde van sommige bestanddelen voor | |
[pagina 708]
| |
psychologie en parapsychologie, de inhoud van een droom in het algemeen een uiterst zot, verdraaid, drakerig en onoverzichtelijk karakter draagt. Dit heeft niet alleen tot gevolg dat zuiver proscopische waarnemingen zeldzaam zijn, maar ook dat men zeer voorzichtig moet wezenGa naar voetnoot1 met hun interpretatie als ‘waarschuwing’ - een begrip dat uit vier gelijke delen mystiek, ethica, afschuw van de wezenlijkheid en onvolledige observatie is gevormd, en waarvan de manifestatie en publicatie nog wordt gestimuleerd door de zucht om zich als ‘bizonder’ te doen gelden. Waarschijnlijk zijn de waarschuwende voorspellingen het beste in de tijdstheorie te passen door de herhaling van een zin uit de eerste conclusie. Het is deze: Wanneer er een ‘mogelijkheid’ wordt waargenomen, hoe gebrekkig en verwrongen ook, is deze aequivalent aan de volledige en gedétailleerde realiteit. Men zal licht inzien, dat het geen verschil maakt of deze mogelijkheid onduidelijk aangekondigd en ‘onafwendbaar’ is, of dat zij juist bij wijze van spreken ‘haar ontstaan te danken heeft’ aan een voorspellende droom, die - men excusere de nu wel zeer frequente aanhalingstekens - ‘tot gevolg heeft dat de gewaarschuwde dromer de andere mogelijkheid afwendt’. De dubieuze gevallen waarin, maatschappelijk gesproken, een waarschuwende droom aanleiding geeft om in de toekomst in te grijpen, en die dus even doen twijfelen aan de gedetermineerdheid daarvan, passen op grond van de onbeperkte en tijdloze interrelatie tussen toekomst en verleden [duidelijker gezegd van beider onomstotelijke aanwezigheid] volkomen in de legpuzzle van het tijdsprobleem, al moet men ze inderdaad wel even wenden en keren. In ons voorbeeld: de man die besloot thuis te blijven droomde van een déraillement waarbij hij niet het minste risico liep, want hij zat niet in die trein.
9. Het individu is niet zo, zoals het zich bewust is. De bewustzijnsgewaarwordingen zijn als intra-atomaire aangelegenheden van een als ‘point-event’ te beschouwen individu waarschijnlijk het enige irreële in de kosmos, hoe reëel ze ons ook mogen toeschijnen. In de objectieve wereld bestaan ze wellicht evenmin als voor ons bewustzijn de inhoud van een scheidlijn of deelstreep bestaat. Maar het is gevaarlijk om zo door te gaan draven. Immers het ligt voor de hand, dat een apparaat als ons denken voorstellingsvermogen, dat bijna uitsluitend ten doel heeft, ons de strijd om het bestaan, en om de genoegens van dat bestaan, te vergemak- | |
[pagina 709]
| |
kelijken, ongeëigend is voor de interpretatie van indrukken der transscendente wereld, die immers voor die strijd onbelangrijk is. De beste menselijke hersenen zijn dan ook misschien even ongeschikt voor metaphysische bespiegelingen als de poten van het handigste nijlpaard voor vioolspel. In het schemerlicht van deze laatste zin moet dan ook wel de volgende conclusie worden bezien.
10. Die eindconclusie zal dan waarschijnlijk deze moeten zijn, dat hetgeen men wiskundig de ‘enkelvoudigheid van de vierdimensionale wereldlijn’ van het individu zou kunnen noemen, anders gezegd dus het wezen van dat individu, of dìe ondubbelzinnige totaliteit van dat individu die meer is dan zijn illusies, visioenen en coördinaten, door het individuele bewustzijn [zij het ook onjuist] wordt ervaren als een ‘verloop van tijd langs die wereldlijn’Ga naar voetnoot1 en als een ‘reis door de tijd’ van het individu. Het individu is een ‘fixed and unalterable thing’, zeide Wells reeds in 1895. Zijn normale bewustzijn schijnt dit nìet te wezen: het is haast enigszins vrij, en in diezelfde mate van vrijheid irreëel. De éénmalige, noch herhaalbare, noch voor nabeschouwing in een zelf bijelkaargehallucineerd ‘hiernamaals’ vatbare, schijnbare levensloop die wij ervaren, is met andere woorden het aequivalent in ons bewustzijn van ons ‘uit de aard der zaak bestaande’, ondubbelzinnig enkelvoudige wezen. Zij is de voor ons enig mogelijke vertaling van dit wezen, van dit ‘fixed and unalterable thing’, in de taal der illusie. In de taal der platte, filmachtige en zelfs op de meest stuntelige en vulgaire wijze bewegende illusie. In de logisch klinkende taal van de rede-en-orde-scheppende waan, met haar talloze maatschappelijke, ethische en religieuze dialecten, affectaties, codes en dieventaaltjes, met haar slang van specialisten, bargoens van theologen en psychiaters en aap-noot-mies van hervormers, radiosprekers en schrijvers van populaire artikels over het tijdprobleem. Ja, dit alles. Het lijkt nu nogal triest, maar gelukkig is de illusie van tijdsverloop en causaliteit zó hardnekkig en zó allesomvattend, dat zij voor ons van veel meer belang is dan de objectieve wereld, die het leven niet kent en door | |
[pagina 710]
| |
het leven evenmin gekend kan worden. Het is juist de illusie, die het geluk en ongeluk op aarde allerminst illusoir maakt. En voor het overige zal de hier uiteengezette tijdstheorie - zo zij mijn credo belichaamt tot nu toe, behoeft zij daarom uw misschien hechtere standpunt niet te ondermijnen - ondanks haar ogenschijnlijk en een beetje aangedikt cynisme, ondanks haar schijnbare verwerping van morele waarden, menigeen een gevoel van rust geven. Deze rust is een goed, en bij dergelijk metaphysisch koekhappen ook niet al te hoog opgehangen alternatief van evenzeer prijswaardige wensdromen met betrekking tot persoonlijke en notabele onsterfelijkheid in een hiernamaals, dat half doel en ook nog half leven en beweging vertegenwoordigt. Wij streven geen doel na, en zullen het daarom ook nooit bereiken. Wij bewegen niet, en zullen daarom ook nooit het eeuwige ‘leven’ ingaan. Er is geen zin en geen wonder, zolang er nog een doel is. De ongeschapen kosmos, die mijnentwege met God vereenzelvigd mag worden, zou geen zin hebben als hij nog een doel zou moeten bereiken. Het bestaan van deze even doelloze als zinrijke, even kleine als grote kosmos, die zich dagelijks manifesteert in even merkwaardige zaken als sigarenpeukjes en sterrenbeelden, en ons - misschien - één keer in ons leven tegemoetkomt met de larie en de griezel van ‘bovennatuurlijke’ helderziendheden, deze banale en toch kippevel veroorzakende kosmos, die ik de eer heb een keer te mogen commentariëren, - alsof ik anders gekund had - is het enige wonder, en het zou het grootste wonder wezen wanneer er nog andere wonderen bestonden, hetgeen niet het geval is. Zo is het al mooi genoeg. Wij kunnen er, en moeten er trouwens wel erg tevreden over zijn. Noot van de Redactie. |
|