nieuwe garderobe nodig zou blijken. En, geheel vervuld van deze problemen, wreef zij zich in. Klieren hier, klieren daar, het rijtje langs. Volkomen werktuigelijk wreef zij deze vitale delen in, totdat zij tot haar ontzetting ontdekte dat ze, terwijl zij de opwindende kwesties van dessous en dessus, van aanliggend blauw of zwellend rozerood had overdacht, de massage ononderbroken had voortgezet en de gehele voorraad Jongjong had op gewreven.
Het ergste was wel dat zij juist nu de ietwat wankele schreden van de baron op de trap hoorde. Alles, wat zij nog vermocht te ondernemen, was, de mysterieuze pandorapot onder de divan te rollen en zichzelf in haar kanariegele kimono er bovenop te laten vallen. Haar hart klopte van schrik, dat hij voortijdig iets zou merken. Al in de volgende seconde bonsde het onstuimig onder de inwerking van de verjongende zalf. En toen haar gemaal binnentrad, hamerde het reeds allervervaarlijkst.
‘Dat komt allemaal van die wonderbaarlijke Jongjong,’ dacht zij nog net. Dan kwam zij niet meer tot verdere overpeinzingen, want door het verjeugdigingsproces van haar gezalfde klieren geheel in beslag genomen, gevoelde zij alleen nog dat zij door haar leven terugvloog. Haar huid spande zich, een jeugdige blos kleurde haar zo even nog tanige wangen. Gave krachtige tanden schoven het opeens overbodig geworden gebit zachtjes van zijn plaats. Haar ogen sprankelden. Lieftallige kuiltjes sierden handen en kin.
‘Harmeline! Harmeline!’ steunde de baron, die zonder begrip de omwenteling zijner gade voor zijn bebrilde ogen zich zag voltrekken. Hij richtte zich stram op en stond op het punt zich aan de voeten van zijn binnen ettelijke tellen jonger en jonger wordende ega te werpen. Hoe dartel dochten hem haar krulletjes! Hoe werd hij door de blonde glans van haar gestaag vollere haardos betoverd! Ach, och toch! Onder de botsingen van haar toujoursan prangender boezem sprong haar kanten chemise gelijk een bloemenhulsel open. Sidderingen van eerste geneugten schenen door haar jonkvrouwelijke lijf te beven. Nogmaals: ach, och toch.
‘Halt! Hola! Halt! Zo is het juist goed!!!’ stampvoette de baron. Doch reeds raasde Harmeline's geolied stel klieren naar een verderaf gelegen tijdperk. Nukkig wierp zij zich heen en weer, alle rijpheid der bezinning als ballast achterlatende. Zij voelde van binnen walsen wervelen, lachte luidkeels en deed kwajongensachtig. En reeds fladderde de kimono als een grote vaan om de tengere kindergestalte van wat eens de oude barones was.
Met welhaast zeventig jaren een kind nog te zijn, is niet ieder gegeven. Ook mevrouw de baronesse van Taxschade bleef het slechts zeer korte