De Nieuwe Stem. Jaargang 4(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 679] [p. 679] Louise Moor Vrouw in het grijs Leed, grijze vrouw, rust aan de pui van mijn gesloten woon; rust, rust, maar vindt voorgoed gevloôn, die in onzaal'ge bui der duistere elemente' ontwricht, u immer toeliet tot de wieg van haar nog weerloos Lot en las van uw gezicht, zoo strak en peinzend in het grauw der dunne strengen haar: de boreling is mijn, voorwaar de peetmoei blijft hem trouw. Grijs was uw mantel, grijs de kap... 't was, als gij ons verwon, of 't wicht, geheveld uit zijn lap, de baring herbegon. Maar als ge mij dan telken keer diep in mijn weeën stiet, wist ik, toen gij mij 't laatst verliet, dit was en nimmermeer. Mijn woon is leeg, de wieg is leeg, ik ga mijn wereldgang... de vogel, dien mijn Lot besteeg, sta toe, dat ik hem vang. Leed, grijze vrouw, rust aan de pui van een gesloten woon, waar 'k niet dan bij het laatst gelui gedwee mijzelve toon. [pagina 680] [p. 680] Onderbewustzijn Goddank - het gaat weer gisten.. verschrikt het dommelend oppervlak; de bodem en de oevers twisten om de begrenzing van het wak. Dit wak, poelduister, waaruit niet een meermin op komt duiken, maar waar een zanger 't lijf in stiet, gevlucht uit aardsche fuiken. Straks kookt en kolkt mijn gladde vlak, maar ik blijf naarstig waken, en strijk het haastig rimploos glad, als 'n wilde zwaan toilet komt maken. Fughetta Een diep geluk ligt in het zièn der dingen door 't licht betasten van hun uiterst zijn, en in het melodietje, dat begint te zingen als in een heel oud bijna klankloos clavecijn. Zoo rijpt voor welhaast alles in het leven de zachte lach, die bij het openen van een schrijn de doode teederheden tegemoet komt beven... Die oud geboren wordt moet veel, te jong vergeven in 't weten, dat de meester en de slaaf gelijken zijn. Vorige Volgende