De Nieuwe Stem. Jaargang 4(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 638] [p. 638] F. van der Kooi Gedichten I De middenweg die nooit gevolgd door kampongs uit de voortijd loopt in schemerdal zoo droombewolkt als ik het nimmer had gehoopt waar iedre zijweg iedre schuint' in een mysterie is gehuld elk grasveld avondlijk omtuind van iets vergetens is vervuld een stilte met wat spiegelglas van eenzaam gepasseerde plas waar zelfs geen wulk zijn dorst komt lesschen tjemara's peppels of cypressen...? en weer dat pad en daar die sloot - hier zal ik langs gaan na mijn dood. [pagina 639] [p. 639] II Waar staan de gele torens in 't rillend morgenlicht? Waar schreeuwen de misthorens? Waar ligt de dauwbank dicht? Wacht kabbelend, na mijlen, als loom van averij. De hemel heft de zeilen van goud en blanke zij. De hemel heft de vanen, een school dolfijnen springt, de haven ligt in banen van jonge neev'l en inkt. Doem, wraakboot, uit de misten! Als een ééns gebruikt glas, waarbij zich 't lot besliste, werp ik wat schip mij was tegen de haard van 't Oosten, robijnen sproeiend. Naakt zwem ik door holocausten waar zacht-klinkende ontwaakt de slanke stad der Horen, mediterraan verheugd, een stad van lang te voren - het Knossos van mijn jeugd. Krijgsgevangenkamp Java 1942-1944 Vorige Volgende