De Nieuwe Stem. Jaargang 4(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 586] [p. 586] Jo Landheer Dien zomermorgen... Dien zomermorgen kwam je vroeg beneden. Nog slaap-bevangen zag ik je gezicht, Nog niet bewust, maar argeloos en zachter Dan ooit tevoren zag ik je gezicht. Toen was het mij alsof mijn diepste wezen Niets dan een trilling werd, uit mij vandaan. 'k Voelde mijn lichaam machtloos mij begeven En wat ik zelf werd had geen vorm of naam. En het werd stil en leed en dood vervlogen En hadden opgehouden te bestaan. Soms denk ik... Soms denk ik dat de dood mij rust kan geven En dan weer dat ook daar geen kans op is, Omdat ik toch weer naar je terug zou keeren, Een ijle, veege schim, altijd vergeefs Wanhopig strevende je te benaadren, Die achteloos aan mij voorbij zoudt gaan, Mij zelfs niet ziende; langs onze oude paden Door het vertrouwde bosch, verlaten, schuw Ronddolend, in twee werelden een vreemde. En nog, nog verder van je weg dan nu. Vorige Volgende