De Nieuwe Stem. Jaargang 4(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 569] [p. 569] B. Rijdes Herstel 'k Zal, als voorheen, weer door de kamers loopen De trap opgaan, en in mijn slaapvertrek - Kasten zijn in den muur, de ramen staan wijd open - Den draad hervatten van een oud gesprek. Ik zet mij aan de tafel, 't boek ligt opgeslagen Waarin ik gisteren, vanmorgen las En durf mijzelf, verwonderd, niet te vragen: Is alle ding hersteld zooals het vroeger was? Misschien heb ik mij aan een droom verraden En is mijn kort verblijf hier een bedrog. Maar ga ik met mijn blijde hart te rade: Daar staat mijn bed, daar hangt de spiegel nog. Vannacht zal ik hier als een vorst vertoeven Wat mij omringt is onvervreemdbaar mijn Want dit is al wat wij behoeven Eenzaam en zeer gelukkig zijn. 1942 Vertrek Neem afscheid. Niet met de leege zinnen Die wij gewoon zijn te zeggen Maar door te schreien van binnen En een verband te leggen Tusschen ons eigen, zwervende leven En de dingen die achterblijven. Het is moeilijk een huis te beschrijven Waar niemand is achtergebleven. Want de muren [zoo meent men] zijn stom Maar de vensters zijn blijven spreken En de kale behangsels rondom Zijn een onwedersprekelijk teeken Voor ons, die hun zin nu verstaan: Alle ding, tot ons hart toe, zal breken - Sluit de deur, laat den sleutel steken Een ander zal binnengaan. 1941 [pagina 570] [p. 570] Invocatie Speel een muziek die mij ontroeren kan Want ik ben binnenin een steenen man Een beeld, dat op een plein staat vastgevroren. Dat ooren heeft van steen en niet kan hooren Dat oogen heeft van steen en niemand ziet Dat leeg van blijdschap is en leeg is van verdriet. Verloren zijn de oude droomen - Laat mij een heil, een onheil overkomen Dat sterker is dan ik, vervoerend groot. Nu lig ik in den harden dood. Wellicht is Uw muziek het teeken Waarbij het ijs smelt en de steen zal breken. Verlaten vrouw Zij is nu als een kind naar bed gegaan De kandelaar zal op haar tafel staan Ik weet hoe zij zal slapen - in haar droomen Heeft harde eenzaamheid de overhand genomen. Zij is verbannen zooals ik, een mensch Teruggedrongen op zijn laatste grens En in zichzelf, als in een kooi, gevangen. En ik, die ver ben, heb verlangen Haar hoofd te zien dat op het kussen ligt, Mijn liefde metend aan haar stil gezicht De kaars op tafel heimlijk te ontsteken. Zij zal van blijdschap niet meer kunnen spreken. Vorige Volgende