| |
| |
| |
B. Landheer
Het hedendaags Amerikanisme
Het is reeds dikwijls opgemerkt door goede kenners van de Verenigde Staten, dat het Amerikaanse leven voor een Europeaan moeilijker te begrijpen is dan dat van welk land ook. Bij eerste kennismaking of bij een oppervlakkig oordeel lijkt het gemakkelijk tot een oordeel te komen, maar hoe meer men zich in het onderwerp verdiept, des te meer complicaties komen er naar voren, die een enigszins scherp omlijnd beeld vervagen. Het behoeft ternauwernood gezegd te worden, dat de emotionele instelling van de waarnemer een grote rol speelt: Is hij het land bij voorbaat ongunstig gezind, dan is het niet moeilijk allerhande dingen te vinden, die kritiek gemakkelijk maken, terwijl als hij Amerika als het beloofde land beschouwt, er geen gebrek is aan cliché's, die hem ten dienste staan. Misschien ligt een eerste mogelijkheid om tot een duidelijker begrip te komen in de onderscheiding tussen - wat men de Amerikaanse mythe zou kunnen noemen - en de werkelijkheid van het Amerikaanse leven. Deze twee factoren liggen verder van elkaar dan in het geval van de meeste andere landen, hetgeen men misschien uit de betrekkelijke jeugd van de Amerikaanse gemeenschap zou kunnen afleiden. Wie alleen de mythe ziet en het beeld, dat de Amerikanen van zichzelf en hun toekomst hebben, krijgt een zeer rooskleurige en optimistische voorstelling, terwijl een analytische beschouwing van de werkelijkheid dikwijls een enigszins bittere smaak achterlaat, die men bij de Amerikanen zelf ook vaak vindt en die vooral in de literatuur tot uiting komt.
De mythe zelf - en dat is iets zeer eigenaardigs - is betrekkelijk slecht geformuleerd, en er is zelfs geen sterk verlangen merkbaar om tot een duidelijk omschreven philosophie of doelstelling te geraken. Het Amerikaanse leven is daarvoor te dynamisch; dat is misschien het eerste punt van de mythe. Amerika ziet zichzelf als een uiting van ongebreidelde natuurkracht, die het niet zou kunnen verdragen om tot een formule teruggebracht te worden. Dit sluit bovendien heel aardig aan bij de pionierstraditie, ofschoon dit langzamerhand een begrip geworden is, dat met de werkelijkheid weinig meer te maken heeft. Deze traditie wordt echter op sentimentele wijze wakker gehouden door het zakenleven, dat nog steeds een niet geheel onbegrijpelijke afkeer heeft van een intensieve integratie van de Amerikaanse gemeenschap, die meestal getekend wordt in de vorm van verderfelijke -ismen, wier naam alleen reeds een huivering wekt of verondersteld wordt te wekken.
Dit leidt eigenlijk automatisch tot punt twee van de mythe, nl. dat Amerika een economisch paradijs is. Hier liggen mythe en werkelijkheid be- | |
| |
trekkelijk dicht bij elkaar, en men heeft in dit punt de kern van de gehele Amerikaanse beschaving: het geloof, dat een voortgezette verhoging van de welvaart uiteindelijk iedereen ten goede komt, en dat Amerika, indien al niet reeds een paradijs, in ieder geval op weg is het te worden. ‘Maybe yes, maybe no’, maar het is in ieder geval een probleem, dat te simplistisch en met een soort van angstig enthousiasme voorgesteld wordt. Helemaal zeker zijn de Amerikanen er niet van, en het draagt bij tot een soort van voortdurende spanning, dat het wel eens niet zo kon wezen, een angst, die sedert de laatste depressie diep in het Amerikaanse leven geworteld is en een zeker wantrouwen in ‘big business’ heeft achtergelaten, dat toch door velen als een soort van doorbreking van de oorspronkelijke, eenvoudigere en ook menselijker droom van het Amerikaanse leven wordt beschouwd. ‘Big business’ is zich welbewust van dit wantrouwen en is in een proces van voortdurende, koortsachtige verdediging van het geloof in economische harmonie, waarvan zij zich zelf- dit moet in alle eerlijkheid gezegd worden - ook graag wil overtuigen, want het zou onrechtvaardig zijn te beweren, dat er niet een grote hoeveelheid eerlijk gemeend idealisme in het Amerikaanse zakenleven is, al is het dan ook geen onbaatzuchtig idealisme.
Op het eerste oog zou men zeggen, dat de Amerikaanse droom ontegenzeggelijk verwezenlijkbaar is: Het land bezit alles, wat nodig is om tot grote algemene welstand te komen en heeft reeds bereikt, dat millioenen van zijn inwoners over meer goederen beschikken dan welk ander volk ook. Het begrip welstand is echter iets geworden, dat eigenlijk geen grens meer heeft, dat een dikwijls vermoeid volk verder drijft naar steeds nieuwe mogelijkheden, zonder dat het gelegenheid heeft van zijn bezittingen te profiteren of er een harmonisch bestaan op op te bouwen. De verbruiker maakt wel eens de indruk van een slachtoffer te zijn inplaats van het doel: hij moet meedoen aan de zegeningen, die de voortbrenging hem verschaft, wil hij niet in de reuk komen van enigszins sceptisch te staan ten opzichte van de onfeilbaarheid van de Amerikaanse droom, terwijl bovendien zijn eigen zakelijke belangen het eisen, dat hij meedoet en niet stilletjes aan het potten gaat. De Puritein, die meer voortbracht dan hij verbruikte, is dood. De moderne Amerikaan moet voortbrengen en verbruiken, en de marge tussen deze twee factoren is angstwekkend klein. Dit geeft het Amerikaanse leven het gespannene en neurotische, waarvan het zich niet weet te bevrijden, ondanks alcohol, psychiatrie, films en comics, die ten doel hebben de spanning te verminderen.
Is de illusie van de voortdurende rekbaarheid van menselijke behoeften wel juist, en, indien mogelijk, is het dan wenselijk? Dit is een gedachte, die de Amerikaanse geest gaarne in het onderbewustzijn laat sluimeren en die zich slechts zo nu en dan uit. ‘What is it all about anyway’, is een geliefd
| |
| |
gezegde, wanneer een ogenblik van stilte het mogelijk maakt ‘to listen to the whisper of the Gods’.
De te grote spanning heeft ook zijn stempel gedrukt op de Amerikaanse literatuur, die ongemeen pessimistisch is en bovendien kritisch staat tegenover de materiële droom en er niet moe van wordt aan te tonen, dat er talloze uitzonderingen op zijn. In de werken van de meest bekende schrijvers is het Amerikaanse leven dikwijls wreed, ordeloos, onberekenbaar en vol van de tragiek van een gemechaniseerd leven, dat de enkeling dikwijls gedachteloos en onverschillig breekt. De verhalen van John O'Hara zijn hier misschien het beste voorbeeld van: Steeds weer beschrijft hij een situatie, die op het eerste oog volkomen normaal lijkt, maar die, door een te grote inhaerente spanning, tot een plotselinge, schrijnende catastrophe leidt, die het wrede en onvermijdelijke heeft van een natuurgebeurtenis. Deze verhalen spelen onder alle kringen van de bevolking, en het zijn juist dikwijls de rijken, wier zelf-contrôle plotseling breekt.
De toneelschrijver O'Neill heeft deze houding geformuleerd. Hij gelooft, dat Amerika er in te kort is geschoten een werkelijk ideale gemeenschap te scheppen, ofschoon alle factoren daartoe voorhanden waren.
Dit brengt ons, op min of meer acceptabele wijze, terug tot de vraag, in hoeverre de illusie van een steeds vermeerderende welvaart juist is en hoeverre zij tot menselijk geluk bijdraagt. Onder het vrij onoverzichtelijk aantal sociale wetenschappen, die in de Verenigde Staten met veel enthousiasme en een hele hoop statistiek worden bedreven, is er eigenlijk geen enkele, die zich met de structuur van de menselijke behoeften bezig houdt, ofschoon dit te allen tijde een lievelingsonderwerp van wijsbegeerte en godsdienst geweest is. Askese kunnen we direct wel uitschakelen: het past niet in de twintigste eeuw, en niemand in Amerika heeft er belangstelling voor en zou ook de gelegenheid niet krijgen er belangstelling voor te tonen. De ‘Better Cereals Company’ of Mepsi Cola zou ongetwijfeld geen tijd over de radio ter beschikking stellen om het overbodige van materiële behoeften aan te tonen. Integendeel, deze kwestie wordt geheel beheerst door de vitaminencultus, waarvan geen rechtgeaard mens af zou durven wijken. Het is een van de onaantastbare axioma's, vergelijkbaar bijna met het bezit van een automobiel of een wasmachine, waarvan alleen een totaal afvallige het nut zou kunnen betwijfelen.
Toch zou het onjuist zijn de Amerikaanse gemeenschap als hedonistisch te beschouwen. Zij is dit niet: werk als een uiting van kracht komt in de eerste plaats en de vruchten van het werk zijn secundair. Geen volk geeft gemakkelijker dan het Amerikaanse, en het hebben van een aantal behoeften is min of meer deel van de rechten en plichten van de economische mens, zonder dat hij gevraagd wordt of er speciaal over nadenkt, of hij al die dingen wel nodig heeft. Het is een deel van het leven, waarbij de wel- | |
| |
stand van de een die van de ander bepaalt, en het zou onsociaal zijn aan dit proces niet mee te doen.
Op deze wijze koopt de Amerikaan automobielen, ijskasten, radio's, huizen enz.; stuurt zijn kinderen naar ‘private schools’, zijn vrouw in het juiste tenue naar coctail-party's, terwijl het hem allemaal niet veel kan schelen. Het is een deel van een schema, dat hij geduldig accepteert en waarin hij, zonder veel werkelijk enthousiasme, gelooft. Het schema is historisch ontstaan: de industrie moest afzet hebben voor haar massa-producten, en er werd geleidelijk een mentaliteit in de verbruiker gekweekt, die het als een doodzonde zou laten schijnen, om met weinig tevreden te zijn. Dit overstromen van de markt met massa-producten heeft een relatieve zeldzaamheid gegeven aan een aantal primaire levensbehoeften, of, om het eenvoudiger te zeggen, het prijspeil van een hoog-ontwikkelde, industriële economie maakt, in verhouding, automobielen goedkoop en eerste levensbehoeften duur. Men zou er ook een ethische wending aan kunnen geven en zeggen, dat de enorme hoeveelheden van nuttige goederen de noodzakelijke goederen in een ongunstige positie brengen, en het was daarom mogelijk, dat Roosevelt kon zeggen, dat, in dit theoretisch onmetelijk rijke land, een derde van de bevolking ‘ill-housed and ill-fed’ was.
Deze economische spanning is de tragiek van Amerika, die echter ongetwijfeld gedeeltelijk oplosbaar is en ook opgelost wordt. Vormen van economische contrôle, die rekening houden met de behoeften van de verbruiker, zijn op duizenden manieren binnengeslopen, ofschoon de Amerikaanse mythe, gecreëerd door het zakenleven, er de ogen voor sluit en een paradijs van economische vrijheid blijft propageren, waarvan de bevolking niets meer moet hebben, zoals de verkiezingen duidelijk bewezen hebben. Men wenst stabiliteit en veiligheid, niet op een radicale manier maar door een evolutionaire wijziging van het bestaande, dat ten slotte in een pioniersperiode volkomen gerechtvaardigd was, maar niet meer in de tegenwoordige tijd past. Degenen, die het verdwijnen van de grotere vrijheid betreuren, zijn een minderheid, die zeer hoorbaar is, maar die toch geen eigenlijke invloed meer bezit.
De structuur en het karakter van het land zelf scheppen een aantal behoeften, die in Amerika noodzakelijk zijn, maar waarvoor andere landen geen enkele reden hebben om zich blind op te staren. De uitgestrektheid van het land, de concentratie van een groot deel van de bevolking in enorme steden maken een mechanisatie van de productie noodzakelijk, die in andere landen slechts tot een ontwrichting van de economie zou kunnen leiden. Aangezien Amerika zelf bijna alles produceert wat het nodig heeft, blijft handel met de Verenigde Staten een beperkte mogelijkheid, die alleen op bewuste wijze en gedeeltelijk om politieke redenen opge- | |
| |
bouwd zou kunnen worden. Men krijgt in Amerika zelf echter wel de indruk, dat daar in Europa allerhand overdreven voorstellingen over bestaan. In de politiek kan men hetzelfde opmerken als in de economie: een kleine groep gelooft nog in de illusie van zich steeds uitbreidende macht, maar de grote massa's van het volk verlangen naar consolidatie en stabilisatie. De eerste groep is degene, die zich het beste kan uiten en die daarom, in het buitenland, dikwijls een vals beeld geeft, terwijl de tweede groep uiteindelijk de richting van de geschiedenis bepaalt.
De twee groepen wensen beide een sterk Amerika, sterk naar binnen zowel als naar buiten, maar de tweede groep wenst boven alles ‘peace and prosperity’, zonder nodeloze avonturen.
De spanning tussen deze twee groepen ligt voornamelijk hierin, dat beide aan het gevaar blootstaan inwendige spanningen te interpreteren in de vorm van bedreigingen van buiten af, ofschoon dit gevaar bij de conservatieve Republikeinen groter is dan bij de iets minder conservatieve Democraten.
‘America loves new things, but hates change’ is een geniaal gezegde. De technische veranderingen, die bij de Amerikaanse mythe passen, worden met enthousiasme aanvaard, maar maatschappelijke bewegingen, zelfs die, waarvan de wenselijkheid ingezien wordt, zijn langzaam en brokkelen dikwijls af op het oer-conservatieve, dat de Amerikaanse maatschappij aankleeft en dat geen doorbreking van het traditionele toestaat.
Het conflict tussen kapitaal en arbeid, de rassenproblemen, etc. worden steeds opgevangen door het geloof in evolutionaire ontwikkelingen, die echter zo langzaam plaatsvinden, voornamelijk door de tegenwerking van machtige, georganiseerde belangengroepen, dat de spanning tussen mythe en werkelijkheid dikwijls zorgwekkende afmetingen aanneemt.
Alles draait tenslotte om de conjunctuur-golven. Zodra deze zich in stijgende lijn bewegen, zijn de groepen, waarvoor mythe en werkelijkheid elkaar op redelijke wijze naderen, voldoende groot; zodra er zich een daling voordoet of zelfs dreigt voor te doen, wordt de verhouding ongunstig en krijgt het typisch Amerikaanse egoïsme de overhand over het optimistische geloof, dat in Amerika uiteindelijk toch bijna alles beter is dan in de rest van de wereld.
Indien men de kwestie van superioriteit of inferioriteit ziet als een uitwerking van de factor, waar tenslotte alles om draait, n.l. het individu, dan wordt deze vraag wel zeer moeilijk beantwoordbaar. De hoeveelheid energie, waar de doorsnede-Amerikaan over beschikt is ongetwijfeld hoger dan die van de gemiddelde Europeaan. ‘The American works hard, lives hard and plays hard’ heeft men gezegd.
Het is algemeen bekend, dat de arbeidsproductiviteit van de Amerikaan veel hoger ligt dan van de Europeaan, ofschoon men er rekening mede
| |
| |
moet houden, dat hij over betere gereedschappen en meer P.K.'s beschikt. Eerlijkheidshalve zij er op gewezen, dat hij tenslotte deze hulpmiddelen ook zelf geschapen heeft. De enorme economische activiteit van het Amerikaanse volk zal door weinigen betwijfeld of bestreden worden.
Anders wordt het, wanneer men op maatschappelijk of geestelijk terrein komt, waar andere eigenschappen vereist worden dan physieke energie en organisatie-talent. Het idee, dat Amerika een ideale democratische gemeenschap is, is wel deel van de Amerikaanse mythe, maar wordt verder niet door goed-georiënteerde Amerikaanse denkers, noch door Europese beschouwers te veel au serieux genomen. Men moet echter ook niet uit het oog verliezen, dat de mythe een doelstelling voor de toekomst is, tenzij de Amerikaanse gemeenschap mocht verstarren.
Op het ogenblik maakt echter het uitsluiten van de negers in het Zuiden van hun civiele rechten en een sterk plutocratische inslag van het leven in het algemeen de democratie een slechts onvolledig verwezenlijkt ideaal. Indien men er op wijst, dat in sommige opzichten West-Europa democratischer is dan de Verenigde Staten, ontmoet men steeds de tegenwerping, dat de kastengeest in W.-Europa zoveel sterker is, dat dit de voordelen wederom opheft. Dit was ongetwijfeld waar voor de periode tussen Wereldoorlog I en II, maar het is aanvechtbaar voor het na-oorlogse tijdperk. Europa is meer sociaal-denkend dan vroeger, terwijl in Amerika een zekere terugslag te bespeuren valt, zoals blijkt uit het schipbreuk lijden van het ‘civil-rights’-programma van President Truman. Toch blijkt ook weer uit de verkiezing van deze President, dat het Amerikaanse volk in zijn geheel geen stap terug wenst te zetten, maar politiek gemanoeuvreer weet toch een dergelijk programma te verhinderen door op de angst van de Amerikanen voor maatschappelijke hervormingen te speculeren.
Men kan in Amerika hetzelfde probleem opmerken, dat zich ook in andere landen voordoet, nl. een strijd tussen de executieve, die zich beschouwt als de verdediger van de belangen van het volk in zijn geheel en op lange termijn, en de legislatieve, die dikwijls meer de belangen van bepaalde groepen behartigt. Indien men de opvattingen van de Engelse schrijver Orwell wil volgen, komt dit neer op een worsteling tussen de vormloze massa, die de steun van de regering heeft, en een upper-middle en upper class, die geleidelijk in een verdedigende positie gedwongen zijn, ofschoon zij daar weer voortdurend aan pogen te ontsnappen.
Als men het primaat van de economische factoren in het moderne leven erkent, komt het er uiteindelijk op aan, welke groep het best het levenspeil van de grote massa op een bevredigende hoogte zal kunnen houden. De geschiedenis leert, dat een volk veel aanvaardt, maar niet een vermindering van de levensstandaard, tenzij wij te maken hebben met een oude beschaving, waaronder men Amerika ongetwijfeld niet kan rekenen.
| |
| |
Hoe is dit probleem oplosbaar? Een zuiver binnenlandse oplossing door meer ‘planning’ is ongetwijfeld theoretisch denkbaar, maar niet waarschijnlijk, omdat de tradities van het land, alsmede de politieke constellatie dit tegenwerken. Ofschoon de invloed van de grote maatschappijen achteruitgegaan is, moet men toch hun betekenis in de Amerikaanse maatschappij niet onderschatten. Zij zien afzet in het buitenland als een van de belangrijkste doelstellingen van de buitenlandse politiek, omdat zij dit als een middel beschouwen ‘full employment’ zo volledig mogelijk te handhaven.
Toch lijdt deze oplossing onder de moeilijkheid, die zich de laatste tijd wel zeer duidelijk aftekent, dat alle handelsverkeer op den duur uit een goederenstroom in twee richtingen moet bestaan, wat tot dusver onmogelijk is gebleken. Er is te weinig, wat Amerika werkelijk van het buitenland nodig heeft, en men zou dus alleen een soort van kunstmatige vraag - kunstmatig althans in het begin - voor buitenlandse producten kunnen kweken, waartegen zich weer belangengroepen in het binnenland verzetten. Het Marshall Plan heeft Europa ongetwijfeld zeer geholpen, maar door deze hulp is de levensstandaard in Europa gestegen, waardoor de prijzen hoger komen te liggen, zodat men zich ten slotte in een vicieuze cirkel beweegt, althans van zuiver economisch standpunt.
Een hulp aan andere landen, die voornamelijk politiek is, leidt tot geen gezonde economische toestand en zou eigenlijk over een lange periode voortgezet moeten worden, wat men misschien in de Verenigde Staten op den duur niet zou willen en wat, aan de andere kant, niet tot de beoogde economische onafhankelijkheid van Europa zou leiden.
Toch kan men zich ook weer niet voorstellen, dat de banden tussen Europa en Amerika in de toekomst zelfs losser zouden worden dan voor de oorlog, verondersteld dan dat Europa zijn eigen weg zou weten te vinden, wat op het ogenblik nog niet zichtbaar is.
Men raakt hier uiteindelijk een kwestie, die hoofdzakelijk door de psychologische houding in de Verenigde Staten zelf bepaald wordt. Indien de vrees voor Russische agressie sterk blijft, zal ongetwijfeld de politiek de economische instelling blijven domineren. Over het algemeen kan men echter waarnemen, dat na een oorlog een ogenblik van toenadering tussen de volken, die aan dezelfde zijde streden, ontstaat dat gevolgd wordt door een nieuwe golf van wantrouwen, wanneer de onrust uit de oorlog weer in het bewustzijn terugkeert, totdat uiteindelijkeen zekere evenwichtstoestand bereikt wordt, die dan gehandhaafd blijft over een kortere of langere periode. Aangezien er uiteindelijk geen werkelijke reden bestaat voor een conflict tussen de Verenigde Staten en de U.S.S.R. - die beide bijna alles bezitten, wat zij nodig hebben - zou men eigenlijk moeten aannemen, dat een dergelijk evenwicht over kortere of langere tijd gevonden zal worden.
| |
| |
Indien dit zo zou zijn, wordt het voor Amerika in de eerste plaats een binnenlandse taak haar economische problemen op te lossen, en men kan dit eigenlijk alleen zien in de vorm van een geleidelijke cultuurverandering, waardoor de prioriteit van de economische factoren enigszins achteruitgedrongen zou worden. Er zijn ongetwijfeld aanduidingen, die in deze richting wijzen. De Amerikaan heeft lang niet meer die verering voor het ongebreidelde zakenleven, dat hij vroeger bezat. De plaats van de opvoeder, de ambtenaar, de kunstenaar, de geleerde, de arts of advocaat is sterk gestegen in de maatschappelijke hiërarchie, en de vroeger bewonderde millionair wordt min of meer de ‘forgotten man’ van de Nieuwe Wereld, ofschoon men dit niet te letterlijk op zou moeten vatten. Als klasse hebben de grote Amerikaanse kapitaalbezitters, afgezien van hun leiderskwaliteiten in het economische leven, ook altijd een grote rol gespeeld door hun enorme belangstelling voor opvoeding en wetenschap, waarvoor zij fantastische bedragen ter beschikking stelden en nog stellen.
De voornaamste van deze fundaties zullen zeer zeker voortgaan een belangrijke rol in het Amerikaanse en internationale culturele leven te spelen. Maar nieuwe, heel grote fortuinen vormen zich practisch gesproken niet meer: die periode is definitief tot afsluiting gekomen, en de strijd om macht heeft zich, zoals overal elders, verplaatst naar de politieke sfeer, waar hij een oneindig veel gecompliceerder en meer langdurige vorm heeft aangenomen.
Zoals reeds eerder opgemerkt werd, wenst de gemiddelde Amerikaan geen wereldmacht voor zijn vaderland. Hij beschouwt zijn eigen land gaarne als ‘primus inter pares’, maar heeft absoluut geen neiging andere landen te beheersen. Integendeel: hij beschouwt die eigenschap als ouderwets en verkeerd. Hij gelooft in zijn land op de basis van eerlijke mededinging en is zelfs bereid die economische macht te gebruiken ten bate van het gemenebest der naties.
Het is interessant, hoe de Amerikaanse kranten trouwhartig berichten, wanneer hun tennisspelers in Wimbledon onvriendelijk bejegend worden, zonder daar een protest of enige opmerking aan vast te knopen. Er is ook nooit overdreven chauvinisme in berichten over Amerikaanse overwinningen, ofschoon men wel eens het gevoel krijgt, dat men dit als vanzelfsprekend beschouwt. Toch kan niemand de Amerikaan van zelfgenoegzaamheid beschuldigen, tenminste niet als volk in zijn geheel, en er wordt door Amerikanen en zelfs buitenstaanders op alle mogelijke dingen een zeer vrije, en soms ook wel grove, kritiek uitgeoefend, die even snel weer vergeten wordt.
Een geleidelijk afbuigen van de Amerikaanse energie in sociale en culturele richting is zeker te verwachten.
Er is een enthousiasme en werkkracht, die men in Europa niet altijd vindt
| |
| |
en ofschoon veel van deze energie nog zoekende is naar de juiste uitdrukkingsvormen, is de belangstelling voor kunst en wetenschap steeds stijgende, alleen soms misschien tegengewerkt door een te directe instelling op de massa, wat de kwaliteitsfactor niet altijd ten goede komt. Het is misschien nodig, dat de commerciële houding ten opzichte van culturele prestaties doorbroken wordt, ofschoon het niet duidelijk is, hoe dit mogelijk is en eigenlijk een probleem vormt, dat altijd bestaan heeft. Steun voor de artist of geleerde is in zeer ruime mate aanwezig, zodat het eigenlijk neerkomt op de responsie van het publiek, waar men waarschijnlijk zal moeten wachten op een versobering en stabilisering van het Amerikaanse leven, dat de culturele waarden vanzelf naar voren zal brengen en misschien ook het onevenwichtige en neurotische zal verminderen, dat buitenlandse waarnemers dikwijls als een typisch Amerikaanse eigenschap beschouwen, terwijl de Amerikanen gaarne op de politieke instabiliteit van Europa wijzen.
Amerika heeft in zijn nationaal bestaan nog weinig ernstige tegenslagen gehad en is daarom misschien minder bewust van zekere fundamentele waardebegrippen, die elders als eeuwigdurend beschouwd worden, tenzij men wil geloven in een speciale ‘homo Americanus’, die over eigenschappen beschikt, die men elders niet aantreft. De ontwikkeling van de mens in een stijgende lijn is echter een these, waaraan ook de meeste Amerikaanse anthropologen en sociologen twijfelen, zodat het allicht beter is positieve bewijzen van een dergelijke ontwikkeling af te wachten. Niemand kan de grote energie van dit land ontkennen, maar bepaald nieuwe vormen heeft deze energie tot dusver alleen op economisch gebied gevonden en dan slechts op een wijze, die eigenlijk uiteindelijk uit de constellatie van het land zelf voortkwam, ofschoon men deze opmerking waarschijnlijk voor vrijwel alle beschavingen kan maken. De tegenwoordige Westerse beschaving beweegt zich niet binnen de grenzen van een bepaald land, maar vormt een eenheid, die een groot deel van, zo niet de gehele wereld omvat. De grote rol, die de Verenigde Staten in deze beschaving spelen, komt gedeeltelijk uit menselijke en gedeeltelijk uit natuurlijke factoren voort, waartussen men geen nauwkeurige scheidingslijn zou kunnen trekken. De Amerikaanse beschaving rust echter op de basis van een pioniersvolk, wat misschien iets van de spanningen en het dualisme van het Amerikaanse leven verklaart.
In een wereld, waarin de machtsfactoren de grootste rol spelen, is het gewicht van de Verenigde Staten zeer groot, maar deze macht werkt zelf in de richting van democratisering, wat uiteindelijk weer tot een meer gebalanceerde wereldstructuur leidt. Amerika is in het moeilijke geval van iemand, die zijn idealen niet kan verwezenlijken zonder hierbij zelf enige materiële verliezen te lijden. Het is echter zeker, dat Amerika zich geleide- | |
| |
lijk van dit dilemma bewust wordt en bereid is het te aanvaarden. Het idee, dat de ontwikkeling van de mensheid een stijgende, ofschoon dikwijls onderbroken lijn vormt, begint aan aantrekkingskracht te verliezen en plaats te maken voor de realisatie, dat gelijkheid en algemene welstand relatieve en geen absolute begrippen zijn. De structuur van de maatschappij berust uiteindelijk op arbeidsverdeling en, aangezien de arbeidsverdeling in de moderne maatschappij zeker niet minder, maar zelfs meer wordt, kan men niet anders verwachten, dan dat de daaruit resulterende structuur zich duidelijk af zal tekenen, ondanks een philosophie, die dit nog niet aanvaarden wil. Het is redelijker een verandering in het Amerikaanse denken te verwachten dan diep ingrijpende omvormingen in de structuur van de maatschappij, die aan zekere eeuwige wetten onderworpen is, die niet dan zeer beperkte verschuivingen toelaten.
In een eeuw, die het praedicaat ‘sociaal’ inplaats van ‘economisch’ hoopt te verdienen, zal men ongetwijfeld de grenzen vinden, waarbinnen sociale veranderingen plaats kunnen vinden en die evenzeer bepaald worden door de structurele wetten van de maatschappij als eventuele economische hervormingen. De arbeidsverdeling - of zo men wil - de functionele organisatie van onze samenleving maakt het bestaan van sociale klassen een eeuwige voorwaarde, waarin alleen een vernietiging van de maatschappij verandering zou kunnen brengen.
Veranderingen in de maatschappij hangen geheel af van veranderingen in functie, en al te grote functionele veranderingen kan men zeker op het ogenblik niet verwachten. Integendeel, een maatschappij, die naar stabilisatie zoekt, zal veel van het te eenzijdige, te optimistische of te pessimistische, te idealistische of te materialistische denken van de 19de eeuw over boord moeten gooien, en het is op dit punt, dat Amerika, met zijn meer realistische instelling, ook een belangrijke geestelijke rol in de wereld zal kunnen spelen.
De ‘sociale’, of misschien kan men beter zeggen: de anthropologische philosophie van deze eeuw zoekt nog naar een formulering, die het gemeenschappelijke in de nog bestaande beschavingen zal aangeven, waartoe in de sociale wetenschappen ernstige pogingen gedaan worden. De Amerikaanse mythe heeft behoefte aan een philosophische omvorming, die ze in overeenstemming met de tegenwoordige periode zou brengen. De maatschappij is zo gecompliceerd geworden, dat de ideologische bovenbouw noodzakelijkerwijze een verdieping en uitbreiding zal moeten ondergaan. Het dynamische van de Amerikaanse samenleving, dat een formulering overbodig en onwenselijk maakte, is langzamerhand aan het verminderen, zodat het bestaande ‘pattern’ tot een intellectuele interpretatie dient te komen.
De vergelijkende studie van beschavingsvormen komt in Amerika steeds
| |
| |
meer op de voorgrond en is bezig zich af te wenden van de primitieve beschavingen en de daar verworven resultaten toe te passen op de meer gecompliceerde culturen. Men is er zich van bewust geworden, dat de cultuur van ieder volk gezien moet worden als een eenheid en dat de oplossing ligt in de richting van structureel denken.
Misschien dat uit de analyse van bestaande cultuurvormen zich een nieuwe, ruimere manier van denken zal ontwikkelen, die in hoodfzaak op de erkenning zal berusten, dat onze waarheden slechts betrekkelijk zijn, maar dat zij hun rechtvaardiging meer ontlenen aan hun resultaten dan aan de qualiteit van absoluutheid, die in onze eeuw niet meer schijnt te passen. Indien men dit als een pragmatistische maatstaf beschouwt, dan is het toch niet onmogelijk, dat het juist het pragmatisme zal blijken te zijn dat verschillende cultuurvormen tot een nieuwe eenheid weet te brengen.
|
|