school voedt nog steeds op ‘voor het levensgeheel van den verleden tijd’.
De schrijver plaatst zijn critiek tegen een brede historische achtergrond. Op beknopte, pakkende wijze wordt het verband tussen opvoeding en maatschappij in Nederland blootgelegd, vanaf de Middeleeuwen tot op heden. De middelbare school van vandaag ziet de schrijver als een uitvloeisel van het levensgeheel van de 19de eeuw, die gekenmerkt wordt door het rationalistisch, analytisch, atomistisch denken en door het vroeg-kapitalistisch maatschappelijk stelsel. In een uiterst puntige stijl stelt Posthumus de 19de-eeuwse elementen in ons huidig onderwijsstelsel aan de kaak. ‘De rol van het kind is een lijdzame. Het heeft zich gehoorzaam voor opvoeding beschikbaar te stellen. Het zal “later wel inzien, dat het goed voor hem geweest is”.’ De geest wordt beschouwd als een rekenkundige som van een aantal eenvoudige eigenschappen, als verstand, geheugen, verbeelding, vlijt. Elk dezer eigenschappen kan door ‘oefening’ worden gevormd. Deze ‘hersengymnastiek’ - men denke met name aan wiskunde en klassieke talen - kan, als het heffen van halters, opzichzelf zinledig zijn. Voor ‘kennis’ wordt aangezien het werktuigelijk reproduceren van door het geheugen bewaarde associatiereeksen. Veelweterij wordt geprezen als ‘algemene ontwikkeling’. Het onderwijs bestaat uit: lessen vóórzeggen en áánhoren, lessen òpzeggen en óverhoren.
‘De uiterlijke belevenissen in de klasse zijn in de eerste plaats verstoringen van de orde - die soms herinnert aan die der oorlogskerkhoven.’
Uiterst scherp is de critiek van de schrijver op de lesuren-tabel, die alle kinderen in een Procrustes-bed dwingt, op de ‘schoolbel’, die het schoolleven regeert, op het beoordelingsstelsel in cijfers, ‘rechtlijnige uitkomst van het rationalistische, analytische, atomistische denken in zijn drang tot vervanging van qualiteiten door quantiteiten.’ De schoolcijfers, die volgens de schrijver met roede en plak in de opvoedkundige gruwelkamer thuishoren.
Maar hierbij komt nog een ander vraagstuk aan de orde: de maatschappelijke concurrentiestrijd heeft de school gemaakt tot een ‘verlengstuk van het maatschappelijk schiftingsapparaat’. Naast de gevende school verscheen ook de eisende school ten tonele. Het ‘getuigschrift’ werd een wapentuig voor de verovering van een werkkring. En in de scherpte van het beoordelingsstelsel, in de hardheid van de concurrentiestrijd op school weerspiegelt zich de overgang van de vroeg-kapitalistische naar de modern-kapitalistische maatschappij.
Over de wijze waarop het schiftingssysteem werkt, bevat het boek onschatbare gegevens. De schrijver toont aan de hand van de onderwijsstatistieken onweerlegbaar aan, dat de beoordeling en schifting naar schoolresultaten los staat van enige objectieve norm. Wat er ook gebeurt, welke verzwaring of verlichting in het programma ook wordt aangebracht, met welke energie de kinderen ook werken, hoeveel bijlessen zij ook nemen - steevast blijft jaarlijks een kwart van de schoolbevolking zitten. Dit percentage - waartoe blijkens het generatie-onderzoek 75% van alle middelbare schoolleerlingen op een gegeven moment komen te behoren - weerspiegelt geen enkele eigenschap van de onderzochte groep, maar slechts het gezamenlijk voornemen van de beoordelaars om een kwart van alle gegadigden af te wijzen. De ‘overlading’ is niet anders dan het gevolg van dit voornemen. ‘De “ballast” onder de leerstof dient, om het schip zover te bezwaren, dat het voor één vierde gedeelte onder water wordtgedrukt.’ Er wordt niet harder gewerkt omdat de eisen zijn opgevoerd, maar de eisen zijn opgevoerd omdat er harder gewerkt wordt dan vroeger. En zo ontstaat de toestand, waarbij men ten slotte, ‘om na te gaan, wiens maag de meeste stenen kan verdragen’, stenen voor brood geeft.
Zodoende worden de kinderen onderworpen aan een strijd van allen tegen allen, reeds ‘in de jaren, die men de schoonste des levens pleegt te noemen’. Aldus leren de kinderen niet zelf denken, zelf onderzoeken, zelf doen, maar worden zij