aan de goede trouw der regering? Hij mag beslist het maximum van 615 gulden voor een volledige werktaak niet overschrijden, maar zijn collega bij het M.N.O. kan gerust 660 gulden toucheren, zonder daarmee de gehele salarispolitiek van de regering te ontwrichten...
Oorspronkelijk waren het M.N.O. en de Kweekschool achtergesteld bij het V.H.M.O. Voor de oorlog lagen M.N.O. en V.H.M.O. gelijk, maar de Kweekschool achter. Momenteel staat deze met het V.H.M.O. gelijk en ligt het M.N.O. belangrijk vóór. Is het dan verwonderlijk, dat de leraren schrik en verontwaardiging om het hart slaan en ze hun gehele maatschappelijke positie in het geding gebracht zien?
Maar ook in de hiërarchie van het onderwijs worden de vroegere verhoudingen door de recente salarisbesluiten principieel gewijzigd. Vooropgesteld zij de stelregel die sinds de bevrijding de overheid heeft geleid. Zij verleende aan de laagste salarisgroepen procentueel de grootste verhoging en gunde aan de topsalarissen het geringste percentage vooruitgang. Op die grondslag ware het dus consequent, dat L.O., V.H.M.O. en H.O. een reeks afnemende percentages van salarisverhoging vertoonden. Wat zien we echter? Een onderwijzer met hoofdacte gaat 50% vooruit, een leraar ziet zijn maximum met slechts 25% stijgen, maar aan de hoogleraren wordt een herziening van het maximum in uitzicht gesteld, die dit van 9 op 12 mille brengt. Deze reeks van ½ - ⅓ - ¼ bevat een voor de leraren onaanvaardbare onevenredigheid.
Wanneer men de leraren dermate dupeert, mag men zich niet verbazen, dat een snel groeiend aantal meent, de waardigheid van hun stand enkel nog door strijdbaarheid te kunnen redden. En met die waardigheid de toekomst van het V.H.M.O. Want momenteel verkeert het docentencorps maatschappelijk in een dusdanige uitzonderingspositie, dat de jeugd zich wel viermaal bedenkt, alvorens zij zich op zulk een klaarblijkelijk geringschatte loopbaan gaat voorbereiden. Realiseren we ons wel eens, dat omstreeks ⅕ [één vijfde!] der lesuren door onbevoegden of gepensionneerden gegeven wordt of zelfs moet uitvallen?
Onder zulke omstandigheden vat bij de leraren de mening post, dat de regering de ernst van de toestand niet wil zien en dat zij een opportunistische salarispolitiek volgt, waaraan ook psychologische speculaties niet vreemd zijn. Iemand die leiding geeft aan de jeugd, gehoorzaamheid en orde moet eisen, denkt gemakkelijk in gezagsverhoudingen en zal zich zolang de nood niet nijpend wordt, wel schikken. Eventueel onder schriftelijk protest. Inderdaad, maar de nood is er nu. De leraren gevoelen zich in een strijdpositie gedrongen, beginnen zich op eigen kracht te bezinnen en tonen zich bereid, deze als wapen te hanteren. Hoeveel diensten verricht de leraar niet buiten het eigenlijke lesgeven om? Men denke b.v. eens aan de centrale examens die zonder medewerking der leraren