De Nieuwe Stem. Jaargang 4
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 479]
| |
Ex librisV.W.D. Schenk, Jeanne d'Arc. No. van de Vrije Bladen, 1949.- Het is al weer meer dan tien jaar geleden, dat ik, naar aanleiding van het toen verschenen Saint Joan of Arc van Sackville-West een onderzoekje instellend naar de uitgebreidheid der literatuur over de Maagd, tot de verrassende ontdekking kwam, dat deze reeds over de 2500 nummers telde. Dr Schenk heeft de lange reeks nu met een essay van een 50 bladzijden verlengd. Heeft hij iets nieuws gebracht? Hij probeerde het langs diepte-psychologische weg, voor dit doel, voorzover wij weten, merkwaardig genoeg nog maar weinig betreden - Zürcher die in 1895 zijn object ook zielkundig benaderde, werkte uiteraard nog met een andere psychologie. De schr. ziet - kort, te kort gezegd - in Jeanne d'Arc een meisje, dat, haar vader hatend, en behept met drie oudere broers, een jongen wilde wezen - in alle betekenissen van het woord - om haar moeder te bevrijden en daarna de schuldgevoelens, die de haat jegens haar vader gewekt heeft, te zoenen door het ‘goed te maken’. Hier zou ik deze bespreking kunnen eindigen, want wie enigszins met de psychanalytische behandeling van historische thema's vertrouwd is, kan het schema gemakkelijk toepassen op dit bizondere geval. Orléans staat voor de moeder en de kroning van Karel VII zoent haar vaderhaat. De schr. verdient echter beter, want na dit te hebben uiteengezet, vervolgt hij ‘het is absurd Jeanne uitsluitend te zien als een product van onbewuste angsten, verlangens en neigingen’ [blz. 45]. Wat er bijkwam was haar liefde, die al deze duisterheden en zwakheden als middelen gebruikte en ze daardoor tegelijk te bovenging en overwon [blz. 47]. En hij wijdde aan deze overgave aan haar koning en haar land bladzijden, waarvoor wij hem dankbaar kunnen zijn, maar waarvan wij niettemin tevens dienen te erkennen, dat zij niets zeggen, dat al niet reeds door anderen was gezegd, zij het met andere woorden. Rest vast te stellen, dat 's schr. 's bijdrage, niet historisch, maar individueel-psychologisch gezien, toch wel verhelderend genoemd mag worden. R.
Er is een Israël-nummer verschenen van het uitstekende jongeren-tijdschrift ‘Podium’. Het is een sterk levende aflevering geworden, die een helder en eerlijk beeld geeft van de met eindeloos geduld en idealisme en moed opgebouwde nieuwe gemeenschap, die nu in het oude land als bekroning van 20 eeuwen leed der verstrooiing haar eindelijke staatsvorm heeft gevonden. Tenslotte toch nog onverwachts spoedig, na een verrassend verweer tegen de verbonden Arabische naties, als een in de historie der volken misschien unieke gebeurtenis. Het goed geïllustreerde nummer bevat tussen vele in het Nederlands vertaalde stalen van de hedendaagse Hebreeuwse letterkunde in poëzie en proza een scherpzinnige ontleding door Mr A.J. Herzberg van een weinig doordacht aspect van de oude en actuele Jodenhaat, onder de titel: ‘De vervolgde en de niet-vervolgde’. De redacteur Drs F. Sierksma, gewezen theoloog en een even progressief als oorspronkelijk essayist, schreef een steeds tot nadenken en beurtelings tot instemming en verzet prikkelende beschouwing onder de titel: ‘Volk zonder land’, goed geschreven, vol eigen gezichtspunten en overal op een hoog peil staand. Zeer interessant, na de twee degelijke, maar thans reeds ietwat verouderde werken van Dr Nahum Slousch: ‘La Renaissance de la Littérature hébraïque’ [1903] en ‘La Poésie lyrique hébraïque contemporaine’ [1911] is de omvangrijke bijdrage van J. Melkman: ‘De functionele betekenis van de modern-Hebreeuwse literatuur’. Wij juichen het initiatief tot dit nummer, juist van de kant van dit avantgarde | |
[pagina 480]
| |
maandblad, toe. Het is samengesteld zonder academisme in de slechte zin, zonder gewichtigdoenerij, en met een scherp en indringend besef van de waarden waaraan het onderwerp raakt en haar plaats in de hedendaagse aandacht. V.E.v.V. | |
A. Hallema, Prins Maurits, 1949, 220 blz. f 7.90. - De laatste [en feitelijk enige voldragen] biografie van Maurits, die door C.M. v.d. Kemp, dateert van 1843.Niet onbegrijpelijk, als men bedenkt, dat wat de tweede Oranje belangrijks gedaan heeft, een onafscheidelijk deel is van de vaderlandse geschiedenis, zodat het al wel duizendmaal is verteld, terwijl wat daar buiten valt, al het meer persoonlijke dus, nauwelijks iemand ooit heeft aangelokt. Doch, gezien dat jaartal, ook weer niet onbegrijpelijk, dat de heer Hallema meende, met een nieuwe levensbeschrijving het publiek een dienst te bewijzen. Een dergelijk boek kan op drie manieren meer dan ‘wel nuttig’, nl. nodig zijn. Het kan òf nieuw materiaal aandragen, òf een nieuwe vizie geven òf tenslotte, zonder iets nieuws te brengen, het bekende zó vertellen, dat het opnieuw boeit. Het spijt ons tegenover een auteur, voor wiens ijver wij overigens slechts waardering hebben, dat zijn boek zich o.i. op geen der drie genoemde wijzen onderscheidt. Wij zouden deze aankondiging hiermee kunnen besluiten, ware het niet, dat deze uitspraak ons als eindoordeel toch te negatief voorkomt. Wie het velt, vergeet in zekere zin het voornaamste: het publiek, dat de vakliteratuur niet kent, heeft hier dan toch een samenvatting daarvan tot zijn beschikking gekregen. En hoe zou de geschiedenis blijven leven, wanneer niet telkens gedienstige geesten, zich de moeite daarvoor - die men toch niet te gering moet schatten! - zouden willen getroosten? Maar juist, omdat wij dit zo belangrijk achten, hadden wij zo graag gezien, dat de schr. iets méér gesnuffeld had, zich bij zijn oordeelsvorming wat vrijer tegenover zijn onderwerp en voorgangers gedragen en op taal en stijl een tikje meer zijn best gedaan had. R. | |
Erasmus, Stultitiae Laus. De lof der zotheid. Vertaald door A. Dirkzwager en A.C. Nielson. Amsterdam, H.J. Paris, 1949.Elke tijd stelt haar eigen en dus nieuwe eisen aan vertalingen van klassieke geschriften. Deze eisen hebben de vertalers vooral laten gelden in hun vaardig en met ernst verrichte overzetting van Erasmus' bekendste geschrift. Een onmiskenbaar voordeel biedt deze uitgave, doordat de practisch niet meer verkrijgbare Latijnse tekst, naar de Bazelse editie van 1515, ook erin is afgedrukt. De vertalers hebben niet gestreefd naar een letterlijke vertaling, maar gezocht naar een weergave in goed Nederlands van de in het Latijn uitgedrukte gedachte. Daarbij hebben zij in de uitdrukkingswijze actualiteit willen bereiken. Voorts hebben zij aparte verklaringen in noten [zoals bijv. Kan ze geeft in de vertaling bij de W.B. verschenen] willen vermijden door in de tekst ingevlochten commentaar. Mijn waardering voor deze principes wordt in de toepassing enigermate op de proef gesteld; bijv. als ik lees, dat vrouwen ‘schoonheidsspecialisten’ bezoeken of dat ‘pythagorici’ vertaald wordt als ‘een soort communisten’ en de Gracchen het epitheton ‘socialisten’ dragen. Misverstanden en onjuiste associaties liggen dan voor de hand. Of de betekenis van Medea en Circe door de aanduiding ‘die oude toverkollen’ ons verklaard wordt? Het bedrijf dezer fatale vrouwen eist meer toelichting. Men mist de verklarende noten soms wel. Kortheidshalve laat ik het bij enkele voorbeelden. Een suggestie nog: Zou bij wijze van inleiding tot deze vertaling Huizinga's kostelijk stuk ‘Erasmus' maatstaf der dwaasheid’, een tweede druk, die ik de vertalers toewens, niet zeer sieren, zoals Busken Huets proza de vertaling der Colloquia [van Singels e.a.] inleidt? O.N. | |
Johan Daisne, De vrede van Wroclaw, of een proeve van spijkerschrift op het ijzeren gordijn, Electra, Brussel 1949.Er is in de pers veel geschreven over de vredescongressen, die achtereenvolgens te Wroclaw [Breslau], New York en Parijs | |
[pagina 481]
| |
zijn gehouden. Wat erover gezegd is, wordt vrijwel zonder uitzondering gekenmerkt door het zwart-wit-schema, door de extreme eenzijdigheid, die in de na-oorlogse wereld mode schijnt te zijn. Des te aangenamer is het, thans een boekje over het eerste congres, geschreven door een deelnemer, te kunnen aankondigen, waarin een poging wordt gewaagd van het verloop en de sfeer van het congres een zo eerlijk en genuanceerd mogelijk beeld te geven. Wie geen behoefte heeft mede te werken aan legende-vormingGa naar voetnoot1 kan hier de historische gegevens vinden. Daisne zegt dat hij maanden over deze tekst heeft gebroed, aarzelend bij elk woord dat hij neerschreef. Dit aarzelende afwegen, dit ‘gesprek met zichzelf’ is een stijl die helaas in de wereld van vandaag steeds schaarser wordt. Het is ook een stijl die op het congres zelf helaas al te schaars was. Daisne bespaart de deelnemers van het congres zijn critiek dan ook niet. Maar het is en blijft een critiek, voortkomend uit liefde zowel voor sociale rechtvaardigheid als voor geestelijke vrijheid, en bovenal uit oprechte liefde voor de vrede. In elk der twee kampen, waarin de wereld is verdeeld, ziet de schrijver een waarde vertegenwoordigd. Hier de vrijheid - daar de rechtvaardigheid. Wie ‘het ene zou willen opofferen om het andere te behouden of te verwezenlijken, verminkt uit naam der cultuur diezelfde cultuur’. En de schrijver wenst in de huidige wereldsituatie niet te zien een dwang om te kiezen ‘tussen de afzetting van ons linkerbeen en de afzetting van ons rechterbeen’. Ziehier in een notedop zijn vrede van Wroclaw. Het is niet het beslissende, en het zal niet het laatste woord zijn over de vredescongressen; maar het is een eerlijk woord, dat als zodanig verdient gehoord te worden. W. |
|