| |
| |
| |
Lou Lichtveld
De exploitatie van de kunst en de organisatie der kunstenaars
De organisatie der kunstenaars
8. De eisen zijn duidelijk genoeg en al sinds lang bekend; maar welke zijn de middelen en wegen om hun inwilliging te bereiken, om ze desnoods af te dwingen? Ook hier kan een verdere verkenning van de sociaal-economische aspecten van het kunstenaarsberoep ons het antwoord helpen vormen.
Wij zijn arbeiders die een bizondere meerwaarde scheppen in het artistieke productie-proces, al behoren wij nog tot de meest uitgebuite soort, daar voor ons niet eens de ijzeren loonwet geldt, maar enkel willekeur en de toevallige gunst van het beest Publiek. Doch wij zijn tevens, hoe vreemd het ook klinken mag, ook nog kapitalisten. Bezitters van een geestelijk erfdeel aan cultuur, traditie en vermogens tot vernieuwing, een geweldig geestelijk kapitaal dat dagelijks toeneemt en dat wij ook voor de exploitatie van de kunst gebruiken, zonder dat het ooit vermindert. In dit opzicht zijn wij onaantastbare kapitalisten. Alleen, die rijkdom blijft een dood bezit, zonder onze arbeid. In de kunstproductie zelve heerst geen klassestrijd, omdat uiteindelijk kapitaal en arbeid bij ons in één hand zijn. Het probleem begint pas daar waar onze kunst in andere handen overgaat. Dan zijn wij plotseling alleen maar in de situatie van de arbeider... als eenlingen onbeschermd en weerloos.
Overal ter wereld nu, hebben de arbeiders hun sociaal-economische situatie kunnen verbeteren door zich aaneen te sluiten en eensgezind op te treden; door hun belangen toe te vertrouwen aan enkelen uit hun midden die gedragen werden door de groep als geheel. Individueel vermochten zij nooit iets te bereiken, maar hun vakverenigingen en syndicaten maakten hen sterk, zij konden steeds scherpere eisen stellen, en wat niet goedschiks werd toegestaan, wisten zij het ene jaar na het andere, de ene generatie na de andere al, tenslotte af te dwingen. Op sociaal gebied zijn de meesten van hen ons al een heel stuk voor, ondanks onze boord en das. De arbeider kan het vandaag niet meer zonder vakverenigingen stellen. Wij, voor zover wij arbeiders zijn, kunnen dat ook niet.
Menigeen onder ons voelt zich echter nog uitsluitend kapitalist, en meent zo alleen te kunnen staan. Maar ook de kapitalisten op ander dan geestelijk gebied weten maar al te goed, dat de eenling onder hen gemakkelijk het slachtoffer wordt van de onderlinge concurrentiestrijd, en dat ook de
| |
| |
rijksten en sterksten aaneensluiting behoeven, om niet door derden tegen elkander uitgespeeld te worden. Daarvoor vormen de kapitalisten hun trusts en cartels, waarmee zij de markt beheersen, de beunhazen van de markt verdringen en nieuwe afzetgebieden openen. Een op handelsgebied ondenkbare confederatie van arbeidersvakverenigingen en kapitalistengroepen, zou almachtig moeten zijn en de gehele wereld kunnen beheersen.
Welnu, wij op ons gebied hebben die laatste mogelijkheid, omdat wij ieder geestelijke kapitalist en arbeider tegelijk zijn. Wat ons alleen nog ontbreekt, is de aaneensluiting, de eensgezindheid, de gezamenlijke actie. Voor ons, individualisten ex professo, die het bolwerk van onze persoonlijke uitzonderlijkheid voor niets ter wereld prijs geven, is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan. Op artistiek gebied is dit ongetwijfeld waar. Maar sociaal-economisch gezien, staan wij er allemaal precies eender voor; de aangevoerde problematiek geldt voor iedere kunstenaar zonder uitzondering. En terwille van dit gemeenschappelijke sociaal-economische belang zijn aaneensluiting en eensgezind optreden noodzakelijk op dit zeer platte gebied, dat echter de grondslag van ons bestaan in de maatschappij vormt. Tenzij wij heus met het beruchte zolderkamertje genoegen willen nemen en ons licht onder de lege korenmaat houden, - liever nog dan eensgezind te zijn en ons particularisme opzij te zetten zolang wij nog op de begane grond staan en niet in onze verheven werkplaats zitten. Zelfs wanneer een eenling in staat mocht zijn zich te verbeelden dat zijn zolderkamertje ook voor de bakker en de slager en de huisbaas een ivoren toren is, blijft de meerderheid verplicht hem tegen zijn eigen dwaasheidte beschermen, en ook voor hem te bereiken wat er te bereiken valt.
Vakverenigingen dus in de eerste plaats. Beroepsverenigingen die onze sociaal-economische belangen in de wijdste zin voorstaan. Elk van de kunstberoepen heeft daarbij wel zijn bizondere belangen, maar de meeste hebben wij toch gemeenschappelijk, en bij een gezamenlijke actie der beroepsverenigingen van kunstenaars wordt de grootste kracht ontwikkeld, een veel grotere dan de som van al de afzonderlijke pogingen. Dat is de zeer bizondere kracht der eensgezindheid. En vandaar dat ook het streven voor de hand ligt, om zoveel mogelijk bestaande en nieuwe beroepsverenigingen van kunstenaars in één lichaam, een Federatie, onder te brengen.
Daaraan zijn grote technische en organisatorische moeilijkheden verbonden, maar zij kunnen geleidelijkaan overwonnen worden. Een der grootste raakt ook alweer ten nauwste de sociaal-economische kant van de exploitatie der kunst. Wie zijn namelijk kunstenaars, en wie niet? Wie moeten erbij en wie moeten geweerd? Het ligt in onze aard, dat ieder de scheidslijn een beetje anders zou willen trekken. In de Middeleeuwse vak- | |
| |
verenigingen, in de gilden, had men een zeer goed systeem. Wie zich ertoe geroepen voelde, kon als leerling worden ingeschreven. Na een zekere leertijd bij een volwaardig gildelid te hebben doorgebracht, kon hij een proefstuk laten zien, dat werd gekeurd, en als het deugdelijk bevonden was en van echt vakmanschap getuigde, de maker recht gaf om ‘gezel’ te zijn, dat is: een volwaardig werkzaam, maar nog geenszins leiding-gevend gildebroeder. Was zo'n gezel na verloop van tijd in staat een meesterstuk te leveren, dan werd hij door de oudere meesters in hun midden opgenomen, en kon hij ook, als hij daartoe uitgekozen werd, de gilde leiden en gezellen onder zijn toezicht laten werken en leerlingen opleiden.
In de haast van onze tijd beginnen de meesten helaas meteen als meester. Het is de kunst noch als beroep, noch als aesthetisch resultaat ten goede gekomen. Valse eerzucht, luiheid, oppervlakkigheid, materialistische gezindheid beletten maar al te velen die bescheidenheid in acht te nemen, die met hun kunnen overeenstemt. Dat is ook de bron van de grootste organisatorische moeilijkheid voor onze beroepsverenigingen, zo goed als de bron der grootste ellende bij de distributie en consumptie, nu de markt, zo klein als ze is, wordt overstroomd met zóveel gebeunhaas, dat de werkelijke meesterwerken daartussen verloren raken en nauwelijks tot de bedrogen massa doordringen.
De beroepsverenigingen zullen toch genoodzaakt zijn om vroeg of laat dit onderscheid te maken en door te voeren. Enkele zijn er al mee begonnen, en dit schijnt wel de enige weg om enerzijds niemand uit te sluiten, die de hulp en bescherming van de beroepsvereniging nodig heeft, anderzijds althans haar leiding, en dus haar idealen en niveau en prestige, in veilige handen en zo hoog mogelijk te houden, en haar niet in de macht te spelen van de beunhazen, die gemakkelijk de meerderheid vormen.
In dit opzicht zullen wij, omdat de kunst ook geen gewone arbeid is, en de geestelijke kapitaalkrachtigheid der kunstenaars zeer ongelijk, noodzakelijk moeten afwijken van de organisatievormen van andere vakverenigingen. Voor allen moet het criterium ‘werk’ gelden, om toegelaten te worden; maar slechts goed en volwaardig werk kan recht geven op een volwaardig lidmaatschap. Op deze wijze wordt de kunstenaarstitel ook het best beschermd; wij moeten hiermee zelf beginnen, voordat anderen ertoe zullen komen om het ook te doen.
Erger dan de individuele en gemakkelijk te weerleggen bezwaren van sommige kunstenaars om toe te treden tot de beroepsverenigingen, zijn de moeilijkheden die een aantal van deze verenigingen zelf maken, om zich met andere tot een groter geheel aaneen te sluiten. Hoewel zij daarbij hun zelfstandigheid geenszins prijs behoeven te geven, menen zij dat ‘verdeel en heers’ een betere wijsheid is dan ‘eendracht maakt macht’. Intussen is er bij hen van heersen nog allerminst sprake, of het moet het heersen van
| |
| |
een hardnekkig wanbegrip zijn, - wanbegrip over de hoofdtaak van een beroepsvereniging, die nooit ten volle de belangen van haar leden kan behartigen, als zij ook niet de belangen van alle andere kunsten dient, en tevens die van een behoorlijke distributie en consumptie. En dat kan alleen maar een grote, algemene vereniging, een federatie van zoveel mogelijk, zo niet alle beroepsverenigingen, die de verbinding met de Staat, en langs deze weg met het gehele volk zal moeten vormen.
9. Doch niet alleen hierom is samenwerking der verschillende beroepsverenigingen noodzakelijk en dienen zij zich onder een gemeenschappelijke overkoepeling te stellen. Er bestaan, zoals reeds gezegd werd, ook uiteraard zeer sterk uiteenlopende belangen, die dringend gecoördineerd moeten worden. De producenten van artistieke kapitaalgoederen zijn gedwongen eenzijdig te werk te gaan, zonder de samenwerking der producenten van artistieke verbruiksgoederen. Om een voorbeeld te geven: onze literaire productie vertoont een opvallend tekort aan dramatische werken, of liever, geen tekort maar een ontbreken, want een tekort zou er pas zijn, wanneer de acteurs om deze werken schreeuwden en ze niettemin uitbleven. Wat er thans door laatstgenoemden gedaan wordt, heeft meer van platonische liefdesbetuigingen weg, en van de teneur van dat klassieke engelse toneelstuk van John Heywood, dat getiteld is ‘A woman killed with kindness’. Over de houding der uitvoerende musici ten opzichte van de componisten bestaat een soortgelijke, hoewel minder ernstige klacht. Deze kwesties, en vooral hun sociaal-economische kant, kunnen misschien weleens incidenteel en individueel verholpen worden, maar ze raken pas uit de wereld wanneer de beroepsverenigingen hierover onderling beraadslagen en tot een regeling komen. De cineasten, die noodgedwongen tot het inzicht zijn geraakt, dat het met de éénmansfilm niets kan worden, hebben als groep allerlei met de literatoren, de musici - zowel componisten als instrumentalisten en vocalisten - te maken, evenals met de acteurs en soms zelfs de dansers en de architecten. De beroepsverenigingen dienen hier de groepsbelangen over en weer te behartigen. De dansers hebben met de musici en de beeldende kunstenaars in hun practijk te maken, de architecten met de cineasten en de acteurs, de beeldhouwers en schilders vaak genoeg met de architecten, de componisten met de dichters... Overal raken onze werkzaamheden elkaar, hebben
wij elkander nodig en kunnen wij ook van elkander leren. Het overkoepelingsorgaan is de plaats waar deze strikt artistieke aangelegenheden, die volkomen buiten de competentie van de overheid vallen, of van welke buitenstaanders ook, besproken en geregeld moeten worden. In een behoorlijk functionnerende Federatie mag dit niet langer worden uitgesteld, en... de afwezigen hebben ook hier ongelijk!
| |
| |
Dan zijn er weer de geheel andere belangen der verrichters van diensten: de vertalers, de functionarissen bij het kunstonderwijs en andere vakpaedagogen, de gegadigden bij de industriële vormgeving, de binnenhuisarchitecten die het niet zonder een innige samenwerking met de beoefenaars der beeldende kunsten en der kunstnijverheid kunnen stellen. Veel is ongedaan gebleven door gebrek aan samenwerking en onderlinge verstandhouding; veel is slecht gedaan bij gebrek aan behoorlijke regelingen vooraf. Om van de ruzies en het misnoegen tussen de verschillende kunstbeoefenaars maar te zwijgen. Terwijl zij in de eerste plaats op elkander aangewezen zijn, en zoveel van elkander kunnen leren en profiteren. Wie zal ons helpen, voordat wij beginnen met onszelve en elkaar te helpen? Al was het hierom alleen al, zou een Federatie broodnodig zijn, - maar dan een Federatie die niet alleen administreert, maar ook bijeen brengt, en alleen daar de scheiding tussen de verschillende beroepsverenigingen handhaaft, waar zeer speciale vakbelangen afzonderlijk behartigd moeten worden.
10. Er is tenslotte één heel groot belang, dat niet alleen wij allen met elkaar gemeen hebben, maar dat ook het gehele volk waartoe wij behoren, ten zeerste aangaat, al wordt het door de meesten nog onvoldoende of in het geheel niet beseft. Een behoorlijke exploitatie van de kunst brengt met zich mee, de noodzaak van een behoorlijke artistieke consumptie, en dus distributie, verdeling en spreiding. Zoveel mogelijk kunst voor zoveel mogelijk mensen. Kunst voor de rijken en kunst voor de armen; voor de eenvoudigen van geest zo goed als voor de geraffineerden en de snobs. Daartoe zijn kunstkringen, artistieke genootschappen en cercles nodig, ingericht naar het voorbeeld der verbruikers-coöperatieven op ander gebied. Het is misschien niet de taak der kunstenaars zelf, om deze instellingen te organiseren of te leiden, maar het is wel degelijk onze gezamenlijke taak om ze te bevorderen, te helpen en van raad te dienen. Daarvoor is ook alweer een Federatie het aangewezen lichaam, dat zonodig bizondere contacten altijd aan bizondere vertegenwoordigers kan delegeren.
Op geen gebied bestaat er zoveel gevaar voor de consumenten om af te zakken naar het minderwaardige of er bij te persisteren, als op artistiek gebied, bij een bevolking die tot dusver kunstloosheid voor de deugd van eenvoud en degelijkheid heeft aangezien, en die voor een groot deel nog van de meest elementaire kunstzin gespeend is, en daarbij voortdurend in haar artistieke ontwikkeling wordt belaagd door het bazarproduct, de voortbrengselen van Hollywood, de krant, de radio en andere kitsch. Wij zullen, hoewel het een strijd van David tegen een drievoudige Goliath lijkt, meer en meer de dagbladpers, de bioscoop en de radio-omroep moe- | |
| |
ten zien te veroveren, drie burchten van de meest onbeschaamde prostitutie op kunstgebied. Maar elke millimeter die daar door ons bezet wordt, is een grote winst voor de consumptie van het ware kunstproduct. Hier kan alweer een sterke en machtige Federatie tienmaal meer bereiken dan afzonderlijke beroepsverenigingen of personen. Die Federatie zal alles in het werk moeten stellen om filmliga's, concertverenigingen, organisaties en toneelliefhebbers en liefhebberijtoneel, boekenclubs en andere genootschappen van kunstvrienden te stimuleren, hun de juiste wegen aan te wijzen en hen in verbinding te brengen met de betrokken kunstenaars. Alleen zij kan ook waken tegen eenzijdigheid, tegen het op de voorgrond treden van persoonlijke belangen, tegen misleiding die hier maar al te gemakkelijk plaatsvindt.
Het kunstonderwijs en de aesthetische vorming van de jeugd kunnen aan geen enkele kunstsoort voorbijgaan, en kunnen dus onmogelijk door de afzonderlijke beroepsverenigingen voldoende behartigd worden. Slechts vanuit het punt waar deze verenigingen elkaar ontmoeten, kan dit alles op de juiste wijze worden gestimuleerd. En wanneer de overheid ons op de middelbare scholen bijvoorbeeld, naast een nog dikwijls bedroevend onderwijs in de letterkunde - ik bedoel niet de filologie, maar de aesthetiek der letterkunde - ook nog onderwijs in de muziek cadeau doet, dan kunnen wij toch niet tevreden zijn, voordat op die scholen waar dikwijls ook nog braaf getekend wordt, dat tekenonderwijs wettelijk wordt uitgebreid tot een elementaire aesthetiek van de beeldende kunst en een beter begrip van de overige kunsten, de architectuur, de film, de dans en de sierkunst. De aesthetica is tenslotte ondeelbaar, en een wederzijdse verduidelijking der kunsten waarlijk geen nieuwlichterij voor het onderwijs.
Dan is er eindelijk nog onze cultureel-artistieke taak ten opzichte van het buitenland, in de eerste plaats die landen tegenover welke Nederland nog grote culturele verplichtingen heeft: Indonesië en de West. Het is onze dure plicht eraan mee te werken deze landen met artistieke raad en daad bij te staan, en daarvoor is alweer de Federatie het aangewezen lichaam, dat in direct en innig contact zal moeten treden met de op dit gebied reeds bestaande instellingen.
11. Om dit alles te bereiken, zullen heel wat vooroordelen uit de weg geruimd, heel wat heilige huisjes afgebroken moeten worden. Er zal strijd nodig zijn; wij hebben een groot aantal sociaal-economische kunstenaarsbelangen te verdedigen, maar nog heel veel meer te veroveren. En veroveren doet men niet zonder aanval. Wij kunnen niet met een defensieve houding volstaan, om zelfs de eerste étappe te bereiken van hetgeen ons voor de geest zweeft. De Federatie der kunstenaarsberoepsverenigingen zal strijdbaar moeten zijn, wil zij haar bestaansrecht bewijzen en ons
| |
| |
eigen bestaan verzekeren. De historie heeft ons in dit land met grote groepen van heel speciale kunstvijanden opgescheept, die zich maar al te vaak achter religieuze, ethische of politieke schilden verschansen, om ons naar het hart te steken. Van allerjongste datum is nog een nieuwe dekking die zij gezocht hebben: achter de economische borstwering. Er is geen geld... De kunstenaars kunnen niet geloven aan dergelijke uitvluchten; waar geld voor oorlog en defensie is, moet er zeker geld voor werken van vrede en cultuur te vinden zijn. Zij kunnen desnoods nog een hele tijd van boter afzien, maar weigeren kanonnen in plaats van boeken en kunstwerken en goed-verzorgde uitvoeringen te aanvaarden. Hoe hoog de boorden ook zijn, waarboven de kruistocht tegen de kunst gepredikt wordt, wij zullen hardnekkig blijven antwoorden: Kunst is geen luxe, ook de kunstenaar dient zijn God met het werk van zijn handen, en dient bovendien de maatschappij waarin hij geplaatst is, minstens zo goed als ieder ander. De grondwettelijke rechten en vrijheden, die niets anders dan eenvoudige mensenrechten zijn, strekken zich ook en ten volle uit tot de kunst en de beoefening van het kunstambacht. Voor de onverkorte handhaving van deze maar al te vaak op kunstgebied belaagde rechten, zal ons niets teveel zijn, en zal vooral een strijdbare Federatie kunnen en moeten waken.
Wij kunnen er vrede mee hebben, als zij beroepsregisters gaat aanleggen. Dergelijke notariële werkzaamheden zullen wel even onvermijdelijk zijn als de halfslachtig geleide economie die ons het leven zo zuur maakt. Maar de Federatie mag niet ontaarden in het slaperig bureau van een kunstkadaster, terwijl er nog hele veldslagen te voeren en... te winnen zijn. Alle kunst is in zekere zin agressief, elke levende kunstenaar werkt met zijn blik meer op de toekomst dan op het verleden gericht. Hoe kan dan een vereniging van al die kunstenaars ooit hun geest vertegenwoordigen, zonder dezelfde eigenschappen te vertonen? Laat ons van onze Federatieraad vooral geen oude-mannenhuis en van onze beroepsverenigingen geen kletscolleges maken, maar een voortvarende generale staf en vechtklare regimenten.
12. Er mag ook geen angstvalligheid heersen, daar waar een lichaam dat eindelijk alle kunstenaars van het land omvat, moet samenwerken met de Staat, of soms de overheid bij een verkeerde stap de pas behoort af te snijden. Wij hebben reeds gezien, hoeveel gevaar er schuilt in staatsbemoeienis met de kunst; aan de andere kant bestaan bij haar ook neigingen om in de historische onverschilligheid of zelfs vijandigheid te vervallen. Wij zijn voorstanders van een staatszorg die ingetogen en onzelfzuchtig blijft, die middelen en mogelijkheden beschikbaar stelt, zonder daarvoor buiginkjes, een blind conformisme of directe voordelen terug te vragen;
| |
| |
een zorg waarbij het algemeen belang gediend wordt met en door de kunst. Niets minder en... niets meer.
Helaas, de overheid kan falen, en faalt nog maar al te dikwijls op dit voor haar nog erg onwennige terrein. Ministers komen en ministers gaan, de kunst echter blijft... maar de gaande en komende man brengt haar dikwijls voor jaren een knak toe, en de wijsneuzen die het over ministeriële verantwoordelijkheid hebben, denken er maar zelden aan, dat die verantwoordelijkheid zich ook uitstrekt tot op het domein van kunst en cultuur. Wij kunnen er niet vaak genoeg aan blijven herinneren. En waar de stem van een eenling niet meer is dan die van een roepende in de woestijn, kan aan die van een Federatie door wie de gezamenlijke kunstenaars van heel Nederland spreken, onmogelijk worden voorbijgegaan. De enkeling is zwak en wordt vaak door de nood gedwongen tegen beter weten in concessies te doen. Van ons aller eensgezinde actie mag echter verwacht worden, dat ze principieel en onwrikbaar blijft... zelfs als onze lasthebbers op bezoek zijn in den Haag.
De Federatie zal er voor te zorgen hebben, ten einde het goede bij de staatsbemoeienis op kunstgebied te bevorderen en te richten, en het kwade erbij te voorkomen, dat die bemoeienis onder voortdurende en scherpe contrôle der gezamelijke kunstenaarsorganisaties komt te staan. In de allernaaste practijk dus dat de Kunstraad geen wassen neus, de financiering van staatswege van ons artistieke leven geen fooiengeverij, met een lange lijst van vrome wensen zonder reële cijfers blijft.
Wij wensen veel van onze Federatie en verwachten veel. Dit brengt met zich mee, dat er geofferd zal moeten worden; in geld, in tijd, in vertrouwen. Alleen niet in geduld, want er valt geen tijd te verliezen. Wanneer elke arbeider weet, dat hij zijn vakvereniging financieel krachtig moet maken, wil zij in staat zijn veel actie te ontplooien, dan hebben ook wij, als arbeiders bij de exploitatie van de kunst, ons die wetenschap eigen te maken en er naar te handelen. Er worden nog grotere offers gevergd van degenen die voor een functie hun tijd en hun werkkracht beschikbaar stellen, en wij zouden in dankbaarheid tekort schieten, als wij hen niet zouden prijzen voor het vele reeds verrichte werk. Maar er is een enorme achterstand in te halen voor de kunstenaars, juist op het sociaal-economisch gebied dat de Federatie krachtens haar statuut en opgaaf in de eerste plaats bestrijkt. Daarom kunnen bij alle vertrouwen de zweepslagen van ons enthousiasme toch niet uitblijven. Maar degenen die zich aan het bestuurswerk en andere organisatorische taken wijden, mogen zich bewust zijn van het feit, dat zij niet alleen de kunst en het kunstleven in ons land als verrichters van diensten bevorderen en helpen, maar ook een noodzakelijke schakel vormen in het proces der productie, distributie
| |
| |
en consumptie van de kunst. Zonder hen zou er op de duur niet veel van de exploitatie van de kunst terechtkomen.
Deze dingen hebben zij regelmatig, wij gewone kunstenaars bij tijd en wijle onder het oog te zien. Wij moeten weten waar wij staan en wat er in de wereld eigenlijk met ons gebeurt. Het heeft geen zin alleen te klagen en te dulden en te wanhopen. Er moet actie komen; niet alleen verweer, maar aanval en initiatief. Die actie mag en moet van ieder onzer verwacht worden, als het ogenblik daar is. En wanneer wij zo eensgezind, duim na duim het terrein van onze sociaal-economische belangen weten te veroveren, dan is het ook juist en ons volste recht, dat wij ons verder weer op de immateriële hoogten van onze eigenlijke arbeid terugtrekken, de een in zijn ivoren toren, de ander voor zijn ezel of bok, en een derde boven op zijn boom der kennis, bij de fluitende vogeltjes, die zaaien noch maaien en toch schoner gekleed gaan dan Salomo in al zijn heerlijkheid; ieder naar zijn aard, maar samen bezig om een boze wereld met het werk van onze handen toch een ietsje bewoonbaarder en prettiger te maken, niet alleen voor anderen, maar ook een weinig voor onszelf.
|
|