Noegroho
Chairil Anwar †
Onder de Nederlanders, die de Indonesische taal kennen, zijn het slechts de philologen, de ethnologen en een enkele zendeling of indoloog, die de tijd vinden om zo nu en dan werken van Indonesische letterkunde te lezen. En voor zover deze mensen dat doen, bekijken zij die werken als taalphenomenen, die nog wel enig nut hebben voor allerhande wetenschappelijke archieven, of als koloniale curiositeiten, die een neerbuigende welwillendheid van indologen en goedmenende ethici verdienen. Slechts een hoogst enkele leest deze werken zoals hij dergelijke werken van westerse schrijvers ook zou hebben gelezen: als een serieuze lezer, die zijn auteur ook au serieux neemt. Daarbij gebeurt het uiterst zelden, dat hij het genotene aan anderen door geeft. Daarom is het niet te verwonderen, dat hier in Nederland buiten de kring van technische beoefenaars van de Indonesische taal- en cultuurwetenschappen de Indonesische letterkunde vrijwel onbekend is gebleven.
En toch, hoeveel aanrakingspunten zou de Nederlandse letterkundige kunnen vinden in de zich ontwikkelende Indonesische letterkunde. Hoe zouden de schrijvers uit de Forumgroep zich gevoeld hebben, indien zij wisten, welke vurige navolgers en geestverwanten zij hadden onder de jongere Indonesische schrijvers en dichters, zelfs in de tijd, toen zij hier in Nederland nog niet met algemene instemming door het kunstminnend publiek werden ontvangen.
Een van deze jongere Indonesische schrijvers, die een markant aanrakingspunt vormt met de west-europese letterkunde, was Chairil Anwar. Had hij lang genoeg geleefd, ongetwijfeld zou deze jonge vitale dichter nog wel de gelukkige momenten hebben ervaren, dat vertalingen van zijn werken door zijn Nederlandse en andere Europese collegae worden gelezen, zoals hij ook hun werken heeft gelezen. Helaas overleed hij te vroeg, op 28 April j.l., nauwelijks 26 jaar oud, en in de bloei nog van zijn litterair kunnen.
Hij werd op 26 Juli 1922 te Medan [Sumatra] geboren. Hij was nog leerling van een Muloschool, toen de Japanse inval plaats vond en een einde maakte aan zijn schoolopleiding. Sindsdien legde hij zich, haast zonder enige leiding, toe op de letterkunde. Hij las vooral buitenlandse boeken, waaronder Nederlandse. En reeds in 1943 onder de Japanse bezetting schreef hij zijn eerste gedichten. Dat deze gedichten niet in de door de Japanse censuur gecontroleerde tijdschrijften en kranten werden opgenomen lag voor de hand. De bezetter keurde immers alleen de nuttige geschriften waardig voor zijn publicaties; nuttig voor zijn oorlogs-