De Nieuwe Stem. Jaargang 4
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
J.M.E.M.A. Zonnenberg
| |
[pagina 406]
| |
te citeren - ‘dat Rusland zich bij de huidige constellatie in de Westerse wereld onbehaaglijk gevoelt, is zeker.’ Over de derde poging, die van New York en Parijs 1949, wordt zeker in vele Westerse kringen gevoeld, wat wederom de ten deze onverdachte N.R.Ct. van 21 April uitspreekt: ‘Het valt moeilijk uit te maken, wat er in bewegingen als deze onoprecht is.’ In het Latijn zouden wij haar met een vraagteken - want de Parijse agenda vermeldde o.a. de kwestie ‘UNO and the defense of peace’ - voorlopig toch maar met de in Westerse kringen gegeven titel willen doodverven: ‘Si vis pacem, para communismum’ [= ‘Als gij de vrede wenst, bereidt het communisme voor’], vooral ook daar zeer vele congresleden dit zelf zo voelen. Het Toestandartikel van 21 April van de N.R.Ct. schrijft in dit verband: ‘Moskou's vredesoffensieven staan in een kwade reuk. Zij willen weliswaar een gewapende strijd voorkomen, maar dienen toch in hoofdzaak om de tegenpartij te verzwakken en om middelen te scheppen welke het doordringen van het communisme kunnen vergemakkelijken.’ Het reeds eenmaal geciteerde Toestandartikel van 19 April merkt nog op: ‘bij betere betrekkingen met het Westen [zijn] de kansen op een vreedzame penetratie van het communisme hoger.’ Na hier reeds enkele kern-moeilijkheden rond deze drie practische vredespogingen te hebben aangeduid, zullen wij in de volgende drie paragrafen elk dezer pogingen - zeer schetsmatig - nader analyseren, teneinde in een slotparagraaf enkele conclusies te trekken ter adstructie van onze inleidende opmerkingen, waarin wij terwille van de overzichtelijkheid van dit artikel op deze conclusies vooruitliepen. | |
II. Si vis pacem para exercitum internationalemReeds in 1910 in zijn artikel in ‘De Gids’ getiteld ‘Roeping van Holland’, duidde Prof. C. van Vollenhoven deze vrede als de enige echte mogelijkheid aan. Op geniale wijze voorzag hij, dat de doorslaggevende rol bij het bereiken van deze vrede door de kleine naties zou moeten worden gespeeld. Dit is daarom zo geniaal, omdat men in 1910 noch een Volkenbond, noch een mislukking van die Volkenbond, noch een UNO, noch een OGENSCHIJNLIJKE mislukking van die UNO achter de rug had. Uit de mislukking van de Volkenbond is lering getrokken bij de opzet van de UNO. Wie nu de UNO grondig heeft bestudeerd aan de hand van ‘first evidence’ en daarbij zich heeft bediend van goede moderne politiek-wetenschappelijke theorieënGa naar voetnoot1, komt tot de tweeledige conclusie, dat | |
[pagina 407]
| |
de organisatorische opzet hiervan is aangepast aan het in de gegeven wereld van elkaar wantrouwende, souvereine en vasalitaire staten thans maximaal bereikbare enerzijds, en tevens dat uit die organisatorische opzet een bevestiging van Prof. van Vollenhoven's opvattingen is af te leiden. Wij kunnen hier, wegens de beperkte plaatsruimte, niet uitvoerig zijn en moeten naar andere publicaties onzerzijds verwijzenGa naar voetnoot1. Volstaan zij met de opmerking, dat een juist politiek hanteren door de kleine staten van de grondslag van de UNO tot het bereiken van de éne en ondeelbare wereldvrede, nl. de van de Grote Vijf geëiste eenstemmigheid [c.q. het aan de Grote Vijf toegekende veto-recht] in de Veiligheidsraad, welke hen, zolang de UNO bestaat, onverbrekelijk aan elkaar smeedt en elke legale [d.i. via het uitbuiten ten deze van een meerderheidspositie in de Veiligheidsraad verkregen] oorlogsverklaring onmogelijk maakt - geleidelijk kansen zal scheppen voor een universele, werkelijk democratische ontwikkeling volgens het recept van Van Vollenhoven. Ware de term al niet in andere zin gebruikt, men zou bovenstaande politiek ‘de politiek van de derde macht’ kunnen noemen, maar dan de macht, die speculeert op de macht van het geheel, daar zij de belangen van het geheel wil dienen. Europese denkers van uiteenlopende richting in 1946 te Genève bijeen voelden - zoals blijkt uit het boek ‘Rekenschap van Europa’ - intuïtief aan, welke rol Europa hierbij zou kunnen spelen, ook al slaagden zij er toen niet in dit recept concreet uit te werken. Bij een dergelijke rol zal wellicht bijval van India kunnen worden verkregen, zodat toch ‘the twain could meet’. Gezien de verbinding van India met het Gemenebest rond de Britse Kroon, zou aldus verdere versterking dezer macht kunnen optreden. De concrete invloed dezer macht zal kunnen blijken als geleidelijk door één of meer der ‘kleine’ mogendheden in de Veiligheidsraad [waaronder wij verstaan alle 11 leden met uitzondering van de USA en de USSR], eventueel optredende mede namens niet in de Veiligheidsraad vertegenwoordigde kleine ledenmogendheden van de UNO, initiatieven worden genomen, die op een bemiddelende rol neerkomen in een oprecht tegen het gebruik van geweld gerichte zin. De drie hiervoor onder auspiciën van de Veiligheidsraad werkende commissies, waarin die rol middellijk of onmiddellijk tot uiting zal kunnen komen, zijn: a] het Generale Staf Comité, belast met de taak van het voorbereiden van het internationale leger; b] de Atoomenergie-commissie, belast met het tot stand brengen van | |
[pagina 408]
| |
een voor alle in aanmerking komende landen aanvaardbaar internationaal verbod met daaraan uiteraard te verbinden contrôle voor de atoombom en haar energiebron[nen]. c] de commissie voor Conventionele Bewapeningen, die de verbods- en daaraan te verbinden contrôlebepalingen voor de overige zgn. conventionele wapensoorten dient op te stellen. Het interessante is nu, dat elk land ten deze vrij is zelf initiatieven te nemen, onafhankelijk van de andere landen en onafhankelijk van de toestemming van één der of de beide Grootste Twee. Immers volgens lid 9 van de eenstemmig aanvaarde resolutie van de Assemblée der UNO van 14 December 1946, is elk land uitgenodigd ten deze voorstellen te doen terzake van de kwesties, die bovenstaande drie commissies behandelen, daar bedoelde resolutie alle taken van deze drie commissies samenvat. Formele diplomatieke bezwaren bestaan er dus ten deze niet voor souvereine kleine staten, die merkwaardigerwijze, voorzover ons bekend, tot nu toe geen van alle aan die uitnodiging gevolg hebben gegeven. Het hierbovenstaande - waarmede, indien tot in finesses uitgewerkt, een dik boek gemakkelijk zou zijn te vullen - is een recept voor het zowel formeel als wezenlijk juist gebruik der UNO. Dit recept staat nergens in het handvest aangegeven, doch is bij zorgvuldige studie van de gehele politieke werkelijkheid op basis van goede moderne politieke wetenschap er uit af te leiden. Wij bieden het voor beter hierbij aan. In teamwerk zal stellig in elk land - waarbij het land dat het eerste een dergelijk recept uitwerkt, andere landen, bv. via de UNESCO, kan voorlichten - kunnen worden uitgewerkt, hoe de UNO te gebruiken, zoals zij is bedoeld. Nu begin April jl. meer dan 300 millioen burgers uit de gehele wereld, die samenwerken in particuliere organisaties hun vertegenwoordigers naar New York hebben gezonden om o.a. besprekingen te voeren ‘over het onderwijs over de UNO’Ga naar voetnoot1, is het slechts te betreuren, dat een dergelijke mogelijkheid nog niet reeds lang bekend is. Aldus zouden deze burgers een aanzienlijke invloed ten goede kunnen gaan uitoefenen. Een ernstig verwijt moet in deze tot de wereldpers worden gericht. Deze toch heeft verzuimd de opzet der UNO grondig te bestuderen en regelmatig op ernstige objectieve wijze over haar voornaamste werkzaamheden te berichten. Afgezien van allerlei andere invloeden, die tot dit allerernstigste verzuim hebben geleid, vormt één facet hiervan, de zeer geringe deskundigheid der journalisten. Wat Nederland betreft, is hier voor de politiek-sociale faculteit een uiterst nuttige taak weggelegd, t.a.v. studenten, die journalist wensen te worden. Concluderend mag worden vastgesteld, dat de mensheid nagenoeg volledig in het duister verkeert over deze mogelijkheid en de daarbij te | |
[pagina 409]
| |
gebruiken organisatorische instrumenten, die tot een werkelijke universele democratische vrede kan voeren. Voorwaar een fraai resultaat in deze door voorlichting zo verlichte eeuw! Het blootleggen van de oorzaken hiervan, zal uiteraard een onderdeel dienen te zijn van de in groepsverband te verrichten wetenschappelijke werkzaamheden voor het vredesprobleem. | |
III. Si vis pacem para bellumUitgaande van deze vaststelling, het tot nu toe falen van voorlichting èn wetenschap terzake van het vredesprobleem, schuilt er enige waarheid in de zin, voorkomende in het Toestandartikel van 21 April van de N.R.Ct., luidende: ‘Het is hard om het te zeggen, maar het moet toch telkens weer herhaald worden, er blijft de vrijheidminnende volken ter verzekering van de vrede geen andere weg open, dan die zij de laatste jaren hebben ingeslagen.’ Wij kunnen niet meer zeggen dan ‘enige’ waarheid, want wij vermogen niet in te zien, waarom voorlichting èn wetenschap op het allerbelangrijkste terrein: het voortbestaan van het begrip samenleving ‘an sich’ - dus afgezien van het ‘hoe’ dezer samenleving - nu juist zo jammerlijk moeten falen, waar dit toch haar eerste taak lijkt te zijn. Of doet men alleen, wat men ‘leuk’ vindt en vermijdt men de moeilijke zaken? Dan wordt onze samenleving onvermijdelijk negatief ingesteld. ‘De Russen zijn niet ten onrechte van oordeel, dat de huidige Westerse aaneensluiting voor een belangrijk deel van negatieve aard is’, schrijft de N.R.Ct. van 19 April. Zoals men ziet, weet het Westen dit ook wel. Het verzuime derhalve niet de wellicht gigantische en niet steeds ‘leuke’ studies te ondernemen, die nodig zullen blijken te zijn om het ‘Si vis pacem para exercitum internationalem’ door te zetten. Wij doen een enkele greep uit daarbij niet te vermijden onderwerpen: 1] Is het bv. juist, dat het bereiken van of ernstig streven naar het Van Vollenhovense recept op UNO-basis, de kansen op wereldrevolutie vergroot? Wij beweren van niet, doch Mr Dr van Maasdijk in zijn boek ‘Kengetal 3.5.39’ [blz. 309] beweert van wel. Wetenschappelijk teamwerk zal stellig kunnen uitwijzen, wie van ons beiden hier met grote mate van waarschijnlijkheid gelijk heeft. 2] Is het misschien juist, dat het ernstig streven naar het Van Vollenhovense recept op UNO-basis, de nationale en internationale overheden voor sociaal-economische problemen - als bv. planmatige opvoering der consumptie, nieuwe inzichten in rente-, schulden- en investeringsvraagstukken - zal stellen, die thans nog kunnen worden vermeden, omdat in steeds sneller tempi terugkerende herbewapening de zaken in dit opzicht | |
[pagina 410]
| |
‘eenvoudiger’ houdt? Wij beweren van wel, doch anderen zullen misschien het tegendeel zeggen. Ook hier zal dus de wetenschap aan het werk moeten. Inderdaad, de wetenschap zal kunnen bevestigen of bewijzen of er ‘geen andere weg open’ blijft, dan het ‘si vis pacem para bellum’. ‘Rusland, zo valt aan te nemen, wenst geen oorlog’ - schrijft de N.R.Ct. van 19 April - ‘maar het beseft, dat bestendiging van deze spanning wel eens tot oorlog zou kunnen leiden.’ Laat het Westen dit ook gaan beseffen. Het Westen behoeft toch niet dommer dan de Russen uit de bus te komen? Want in deze uit de N.R.Ct. geciteerde zin, zijn de twee mogelijkheden van het ‘si vis pacem para bellum’ besloten. De éne mogelijkheid - stellig, gezien de historie en de pleidooien van de invloedrijke oorlogsleider Churchill, laatstelijk in Massachusetts [USA] gehouden, voor een preventieve oorlog, de meest waarschijnlijke mogelijkheid - is een catastrofe, welker omvang zelfs niet is te gissen. De tweede mogelijkheid is een zeer onbevredigende, vrijwel permanente toestand van onveiligheid en armoede, waarbij er over valt te twisten of het Westen hiervan meer zal hebben te lijden dan het Oosten. Immers de strategisch-geografische situatie èn het sociaal-economische stelsel, zijn beide in deze van belang. Een groot aaneengesloten gebied [volksdemocratieën + USSR + CHINA], rijk aan dicht bij de natuur staande mensen en rijk aan grondstoffen, waarin geen werkloosheid, stakingen en crises voorkomen [m.a.w. de ‘openbare-werken’-politiek die men in het Westen slechts schuchtertjes aanbeveelt, komt aldaar zonder onderbreking op steeds gigantischer schaal tot zijn recht], zou ten deze op de duur wellicht in het voordeel kunnen zijn boven een zeer versnipperd dito gebied, zeer dicht bevolkt met veelal minder dicht bij de natuur staande mensen, waarin naast grondstoffenrijkdom, rijkdom aan werkloosheid, crises en stakingen gebruikelijk is. Neem echter maar eens aan, dat het totaal der voor- en nadelen van beide antagonistische deelmachten, waarin de aarde thans lijkt te zijn opgesplitst, gelijk is, dan houdt de tweede of gunstigste mogelijkheid van het ‘si vis pacem para bellum’ de gehele mensheid ‘allergezelligst’ in onveiligheid en armoede [c.q. geringe welvaart i.p.v. ruime welvaart] met altijd de kans op ondergang van het geheel in geval toch nog een conflict mocht uitbreken. Concluderend mag worden gezegd, dat wel buiten kijf is, dat Russen en Westerlingen het roerend er over eens kunnen zijn, dat het ‘si vis pacem para bellum’ editie 1949, een oplossing van negatieve aard is. Alle reden dus om te trachten het ‘si vis pacem para exercitum internationalem’ vooraan in de belangstelling te krijgen. En het is alleen maar onbegrijpelijk, dat dit tot nu toe niet is geschied. | |
[pagina 411]
| |
IV. Si vis pacem para communismum?Zoals wij reeds in de inleidende paragraaf van dit artikel schreven is het de vraag of deze titel wel juist is. Uit de Russische pers [‘New Times’ van 6 April 1949, blz. 15/16] weten wij inmiddels, dat de eerste resolutie van het New Yorkse vredescongres is: ‘To do everything in its power to strengthen the United Nations’. In de communistische pers [‘De Waarheid’ van 4 Mei jl.] lazen wij, dat het eenstemmig aanvaarde manifest, waarmede het wereldvredescongres te Parijs besloot, o.m. de drie volgende belangrijke uitspraken bevatte: ‘...de mogelijkheid... van het naast elkaar bestaan van twee verschillende maatschappelijke stelsels.’ ‘...weigeren mee te doen met hen, die het ene statenblok tegenover het andere willen stellen.’ ‘...zijn vóór het Handvest der Verenigde Naties.’ Vooral de tweede uitspraak had dit blad wel wat dienen toe te lichten. Immers wij vermoeden niets onjuist te zeggen, indien wij als onze mening uitspreken, dat de communisten vaak de indruk wekken op het om de USSR gegroepeerde statenblok te wedden. Derhalve misten wij zeer in ‘De Waarheid’ het zó belangrijke betoog van de Italiaanse socialist Pietro Nenni, die, naar wij aan het Russische blad ‘New Times’ van 27 April jl. [blz. 5] ontlenen, op dit congres o.m. zeide: ‘Our Congress does not place before the nations of the world the dilemma of choosing between the Soviet Union and the United States of America... This Congress places before all the peoples of the world the choice between a policy of peace and collective security and a policy of war and false security...’ De geciteerde uitspraken noodzaken de titel ‘Si vis pacem para communismum?’ nog met een paar vraagtekens uit te breiden. Kan men nu zeggen, dat te New York en Parijs de kansen op het ‘si vis pacem para exercitum internationalem’ uitdrukkelijk zijn overwogen? Wij moeten hierop het antwoord schuldig blijven en hopen slechts hierover nog voorlichting te ontvangen. Wel lijkt het ons zeer goed mogelijk dat met deze vredesgroeperingen wordt samengewerkt door alle aanhangers van de UNO-gedachte en dat men zich gezamenlijk beraadt over de werkelijke moeilijke kwesties: de besluitvorming in de Veiligheidsraad, die geaccepteerd dient te worden als in het Handvest der UNO voorzien; het werk van het Generale Staf-Comité; het ontwerpen van nationale en internationale bijdragen tot het effectief maken van de taken genoemd in de UNO-resolutie van 14 December 1946; de kwesties, van het instellen van bevredigende doch ook weer niet te ver gaande internationale contrôles op een eventueel verbod van atoombommen en andere oncon- | |
[pagina 412]
| |
ventionele wapenen en dito voor overige [conventionele] wapenen. Hoewel wij dus wegens gebrek aan gedetailleerde voorlichting, de uitspraak van de N.R.Ct. van 21 April hierover: ‘Het valt moeilijk uit te maken, wat er in bewegingen als deze onoprecht is’Ga naar voetnoot1 nog wel tot de onze kunnen maken, zouden wij toch de Westerse pers dringend willen aanbevelen zich in deze voor de mensheid allerbelangrijkste vredesvraagstukken meer te verdiepen en ze niet, zoals tot dusver gebruikelijk is, te negeren, vals voor te stellen of voor eigen engere doeleinden te misbruiken. De Russische pers licht ten deze precieser in. Wil het Westen, wat wij vóór alles wensen, zijn geestelijk aandeel in deze zaken behouden, dan moet het bovendien zich een klaar begrip over alle aan het vredesvraagstuk verbonden problemen, kortom over de problemen verbonden aan de schepping van een internationale rechtsorde, gaan vormen. Want alleen hierdoor is mogelijk werkelijke VOORUITGANG tegenover de wereld van vandaag en gisteren. De mensheid wil Vrede. Men werke dit in de hand, verzekere het Westen van een leidend of goed aandeel hierin en predike het ‘si vis pacem para bellum’ niet als het alleenzaligmakende doch integendeel geve het de negatieve, tweede plaats, die het toekomt en zette het werk voor het bereiken van het ‘si vis pacem para exercitum internationalen!’ voorop. Wil men nog een voorbeeld? Het voor deze echte vrede zó uitermate belangrijke rapport van het Generale Staf-Comité van de Veiligheidsraad, van 30 April 1947 is slechts in een enkele Nederlandse krant met enkele woorden vermeld geweest. De zeer uitvoerige behandeling van dit rapport in de zomer van 1947 voor de Veiligheidsraad is geheel genegeerd door de gehele Nederlandse pers, van uiterst links tot uiterst rechts! Resumerende kunnen wij ons dus niet aan de indruk onttrekken, dat de congressen van New York en Parijs voor het ‘si vis pacem para exercitum internationalem’ zijn te winnen en er dus een betrekkelijk hoog oprechtheidspercentage aan toe te kennen is. Via het volgende betoog kan deze conclusie nog worden versterkt. Ruim drie-en-een-half-jaar lang worden alle na-oorlogse vredesinitiatieven van Russische zijde, ingediend voor het forum der UNO, voor het forum dus van het ‘si vis pacem para exercitum internationalem’, | |
[pagina 413]
| |
door het Westen afgewezen. Naar de historie kan aantonen, was dit ook het geval met deze initiatieven ten tijde van de Volkenbond. Wat zijn hiervan de voornaamste redenen? Naast meer triviale redenen als de belangen der bewapeningsindustrie, vermoedelijk ook de suggestie - zie bv. N.R.Ct. van 19 April jl. - dat ‘bij betere betrekkingen [van het Oosten] met het Westen de kansen op een vreedzame penetratie van het communisme hoger zijn.’ Hieruit is veel af te leiden. Men zou bv. kunnen zeggen, dat dan de betrekkingen van het Westen met het Oosten slecht moeten blijven, ook al is er dan - theoretisch geredeneerd - een kans op niet-vreedzame penetratie van het communisme, hetgeen ons een zeer onprettige kans lijkt. Derhalve optéren wij voor goede betrekkingen, ook al zou er dan een kans zijn op vreedzame penetratie van het communisme, volgens de N.R.Ct. althans. Is er geen andere mogelijkheid in dat geval? Zo neen, dan lijkt het alsof het Westen niets goeds meer te bieden heeft, niets wat de mensheid achter de vele cultuurwaarden doet staan, die het Westen toch ongetwijfeld bezit. Wij beluisteren dus uit het zinnetje in de N.R.Ct. onvoldoende vertrouwen in eigen cultuur, in eigen visie en scheppingskracht tot het voortbrengen van positieve waarden en vormen. Want het is nodig dat het Westen voor de volle 100% aan algemene ontwapening en schepping van een wereldpolitiemacht gaat medewerken en tevens de weerslag hiervan op zijn sociaal-economisch stelsel zódanig opvangt, dat het door eclectische hergroepering van elementen ontleend aan diverse sociaal-economische en politieke stelsels, EEN NIEUWE CULTUUR SCHEPT, welke bijvoorbeeld beter is dan het communisme. ‘Beter dan het communisme’ - wie in gedachten het merendeel der Westerse pers overziet, acht niets gemakkelijker bereikbaar dan dit. Vooral de R.K. pers schildert het communisme als de baarlijke hel af, hoewel zij het tevens [in een ‘catechismus over het communisme’ opgenomen in het blad ‘Sursum Corda’ van het Dekenaat Den Haag] er van beschuldigt het paradijs op aarde te willen brengen! Zou - daar hel en paradijs moeilijk synoniem kunnen worden gesteld - er misschien iets voor zijn te zeggen om het communisme grondig te onderzoeken en ook de eigen cultuur vooral critisch te bezien? Er is anders gevaar, dat de geestelijke leiding aan het Westen ontglipt. Stel eens, dat betere betrekkingen tussen het Westen en het Oosten niet meer kunnen worden omzeild, dan staat men door een dergelijk objectief onderzoek ook zekerder ten aanzien van het antwoord op de vraag, of deze betere betrekkingen de mensheid onmiddellijk communistisch zullen maken. Want, zoals wij al met het voorbeeld inzake de verwarring van hel en paradijs aantoonden, voorlichting in de zin van aan Goebbels herinnerende ‘propaganda’ loopt onherroepelijk uit op super-Babylonische spraakverwarring! | |
[pagina 414]
| |
Het is derhalve de taak der wetenschap hier een gebiedend halt toe te roepen, want zij moet de ‘waarheid en door haar de mensheid’Ga naar voetnoot1 dienen. In Christelijke bewoordingen vertaald, lijkt die taak der wetenschap heel nauwkeurig op de grondwet van het Evangelie: ‘God boven alles en de naaste gelijk U zelven’. De taak der kerk is dus in wezen synoniem met die der wetenschap. De R.K. kerk heeft in Nederland bij monde van één harer meest bekende priesters Henri de Greeve, daarbij nog het nuttige adagium verbreid: ‘Verbeter de wereld, begin met U zelven’. Is dus het volgende zinnencomplex ontleend aan de N.R.Ct. van 21 April wetenschappelijk-filosofisch-religieus gezien wel juist?: ‘Zonder wederzijds vertrouwen zijn de woorden Verenigde Naties [UNO] zonder betekenis. Wij moeten dit vertrouwen weer terugbrengen.’ Aldus heeft prof. Joliot-Curie zich uitgedrukt. Men kan met hem instemmen, maar dan in die zin, dat het niet de Westerse naties zijn maar Rusland, dat het wantrouwen, dat men ten aanzien van zijn bedoelingen koestert, zal moeten wegnemen,’ zo schrijft de N.R.Ct. Is professor Juliot-Curie, die als communist bekend staat, hier niet Christelijker dan de N.R.Ct, die blijkens haar beginselen het program der V.V.D. moet onderschrijven, hetwelk juist die Christelijke waarden wil verdedigen? Want hij wil met zichzelven (d.i. met het Westen) beginnen. Genoeg echter met deze vragerij. Beter is zakelijk optreden met inachtneming van de preambule van het UNO-charter. De kansen op vreedzame penetratie van het communisme nu maar eens in het midden latende, lijkt het ons juist, toch maar weer eens de moed te hebben, betere betrekkingen met de Russen te bepleiten. Indertijd heeft het Westen een ontwerp-conventie, door Litwinow op 15 Februari 1928 bij de Volkenbond ingediend, getorpedeerd. Dit document inzake algemene, onmiddellijke en volledige ontwapening doet bij lezing degenen, die vrede en welvaart willen bevorderen, watertanden. Zou het nu niet mogelijk zijn aan de hand van een dergelijk document - in redactie geadapteerd aan de opzet der UNO - met de Russen in de Veiligheidsraad met haar drie commissies op basis van de eenstemmigheidsregel - door ons genoemd ‘Uitpraatregel’Ga naar voetnoot2 - uit te praten? | |
V. BesluitNadat de wetenschap door teamwerk op het terrein van het vredesvraagstuk er in zal zijn geslaagd, een totaal beeld van dit zeer gecom- | |
[pagina 415]
| |
pliceerde en diep ingrijpende probleem te brengen en via de bezonnen pers te verspreiden, zal dit misschien in een of meer volkeren gaan wortelen en bij de politici en regeringen gaan doordringen. Uiteindelijk zal dit dan hopelijk leiden tot een poging om de gebruiksmethode van het UNO-handvest voor souvereine kleine staten practisch te doen toepassen: éénmaal, vele malen door één of meer dezer kleinere staten, net zo lang tot er succes wordt geboekt. Onder ‘succes’ verstaan wij, dat het Westen met de Russen - onder wederzijdse erkenning van de co-existentie van verschillende sociaal-economische stelsels - bereid is uit te praten over algehele, volledige en onmiddellijke ontwapening daarbij tevens oprichtende de noodzakelijke zo afdoend mogelijke internationale contrôles en een wereldpolitiemacht, bv. op basis van het program voorzien in de eenstemmig aanvaarde UNO-resolutie van 14 December 1946, waarbij ieder lid der UNO is uitgenodigd voorstellen hiertoe te doen. Kortom: door volledige uitbuiting van de organisatorische opzet van het UNO-handvest zouden bv. Nederland of meerdere kleinere staten in West-Europa pogingen kunnen ondernemen tot synthese van antagonistische deelmachten, door speciaal in de als tegenstander gedoodverfde deelmacht het goede te ondersteunen wat deze aanbiedt daarbij overwegende, dat het goede in de andere deelmacht-cultuur dan wellicht zodanig tot zijn recht kan komen, dat het ook de als tegenstander gedoodverfde deelmacht op de duur zal kunnen bevruchten. Een dergelijk streven naar strijdbare, positief gehanteerde verdraagzaamheid zou eventuele onverdraagzaamheidsverschijnselen in beide deelmachten kunnen tegengaan en derhalve misschien toch kunnen worden ‘verdragen’ op de duur, zodat het begin van vrede, vrijheid, democratie en welvaart zou kunnen worden ingeluid. M. a.w. men brenge het Atlantisch Handvest weer meer in het gehoor, dat thans te veel wordt opgeeist door zijn negatieve antipode, het Atlantisch Pact. Men ga dus in de geest van het Atlantisch Handvest aan het werk en voere dit uit op basis van het UNO-Handvest. Nederland dient hierbij een leidende rol te spelen. Regering en particulieren moeten dan de handen in elkaar slaan. De Nederlandse Beweging voor Internationale Vrede en Veiligheid [NBIV] gesteund door de stichting Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek [ZWO] zouden hierbij de leiding kunnen nemen, waarbij de nationale UNESCO-commissie eveneens steun zou kunnen bieden. Want de zaak, wij herhalen het, is niet eenvoudig. Tot besluit nog enkele suggesties. Zou men in Nederland werkelijk ernst willen gaan maken met het bestuderen van het ‘si vis pacem para exercitum internationalem’ en alle daarom heen te groeperen vraagstukken, dan is uiteraard een veelzijdig samengestelde adviescommissie nood- | |
[pagina 416]
| |
zakelijk. Het zal wellicht nuttig zijn hierin ook een communist te benoemen, omdat vooral de CPN voortdurend in haar organen oproept tot samenwerking van politiek verschillend-georiënteerden voor de vrede. Juist waar er twijfel bestaat of de communisten de gedachte van het ‘si vis pacem para exercitum internationalem’ wel ten volle steunen, moet men door hun medewerking hiervoor te vragen deze twijfel wegnemen. Nog om een andere reden is dit nuttig. Een dergelijke brede studiecommissie toch moet de voorbereiding van een lichaam zijn, dat men 't best zou kunnen aanduiden met de naam ‘Nederlandse Veiligheidsraad’, een politiek lichaam dus, waarin bv. de 6 grootste partijen zitting hebben en hun het genot [en de verantwoordelijkheid] van het veto-recht is toegekend. In een uitvoerig artikel in het tijdschrift ‘Atoom’ van Juni/Juli 1948 hebben wij de oprichting van dit uiteindelijk noodzakelijk lichaam bepleit, daar wij met anderen van mening zijn, dat een vredes-streven, dat geen bedrog of illusie is, in de vrede, begrepen als politieke- of partijenvrede, zijn uitgangspunt zal moeten nemen, als enige waarborg voor zijn echtheid. Elk land kan door zijn binnenlands gedrag laten zien of het voor ‘echte vrede’ is, dan wel of het de voorkeur geeft aan een eindeloos touwtrekken tussen het ‘si vis pacem para bellum’ en het ‘si vis pacem para communismum?’ Wij eindigen derhalve met de wens, dat Nederland in staat zal mogen zijn een zodanige bijdrage te geven om het alles overheersende vredesvraagstuk onder de knie te krijgen, op basis dus van het ‘si vis pacem para exercitum internationalem’, opdat de Nederlanders en andere volkeren nog eens mogen beleven, dat het Vredespaleis ten slotte toch aan het doel beantwoordt, waarvoor het in de jaren voorafgaande aan de Eerste Wereldoorlog is gesticht.
Den Haag, 18 Mei 1949 [50-jarige herdenkingsdatum der eerste Wereldvredesconferentie] |
|