De Nieuwe Stem. Jaargang 4(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 402] [p. 402] Michel van der Plas Drie gedichten I Midden in de zomer jaagt de regen door de schuwe bloesems der priëlen, door het zwakke lied, uit ijle kelen in de achtermiddag aangeheven - en dan sluipt het duister langs de wegen en op dit verdriet voorspellend teken vangen alle berken aan te beven, vangen alle rozen aan te breken. Midden in vertederde rondelen blijven zoete regelen verzwegen en de woorden, met zichzelf verlegen, moeten zich aan stilte overgeven en de altijd hunkerende minstrelen die voor klank en woord waren bezweken zien de verzen uit hun geest verdreven en er baat geen vloek, geen tegenspreken. Midden in de sprookjes, op de deken door bedeesde moeders neergeschreven, overwint de slaap het tegenstreven van de kinderogen, en de vege zinnen blijven in haar monden steken - en geen droom is samen meer te delen en haar ouderdom gaat zwaarder wegen en zij gaan de prenten schreiend strelen. Midden in de droomtijd van mijn leven, wonderlijke God van stilte en regen die de liefste dingen laat verzwegen, komt gij mij het koningsschap ontstelen over liefdes uren, en heel even waar ik lig, aan half verholen kreken, hoor 'k u op uw harp een klaaglied spelen of ge u vernederde tot smeken - voortgejaagd tussen vergrijsde dreven en de lokstromen van liefdes beken: van verlangen nimmer meer te helen, ach, ga ik u onherroepelijk tegen. [pagina 403] [p. 403] II Na de radeloze dromen, in de radeloze jaren, van de jongen die soldaten en granaten neer zag komen, die in honger en gevaren de muziek, de vrouw, de bloemen bij hun namen leerde noemen, bij hun zoet leerde beminnen, komt gij zacht zijn leven binnen om zijn vrezen te bedaren. O, gij komt en legt uw kalme woorden tussen zijn gedichten als robijnen tussen stenen: onverwacht herkende psalmen toveren nieuwe vergezichten voor de al zo lang bedrogen, al zo lang besmette ogen die zich blind staarden op vrezen waar de waarheid van uw wezen niet oorspronkelijk meer in lichtte. O, gij komt en gij zegt dingen die hij bijna had vergeten, die de tijd in leugens smoorde; en uw woorden, fluisteringen tussen krant- en radiokreten en zuchten om tederheden, zijn zo vele zekere eden dat zij bij hem waken blijven als hij snel begint te schrijven om 't geluk nabij te weten. En gij ziet over zijn schouder naar de verzen die de vellen aarzelend nog maar blijde vullen: o, zij zullen, zachter, ouder, aan een najaarsvuur vertellen van de man geworden jongen die eerst blijde heeft gezongen toen hij 't hoofd daar neer kon leggen waar hij alles uit kon zeggen en waar hij uw naam kon spellen. [pagina 404] [p. 404] III Er ging een vogel zingen tegen het hemelraam, maar God deed hem niet open. Er waren zoveel dingen waar Hij naar luisteren moest, zieken die bleven hopen dat Hij hen zou verstaan, kindren die bang voor 't donker onder de lakens kropen, en meisjesfluisteringen in een geliefdenlaan. Toen zonk de vogel lager, tussen de wolken neer en zong over de aarde; maar daar, uit hinderlagen, beschoot men hem, daar één een vliegtuig dacht te ontwaren. Een vleugeltje, een veer dwarrelde, in de wolken verloren, naar gevaren - zijn lied, een zachter klagen verstond men al niet meer. Nog verder zonk de vogel, ontgoocheld, vleugellam, tot waar tussen de bomen de andere vogels vlogen - hij zong, en zong en zong: ‘Geen heeft mij opgenomen toen ik om weerklank kwam’... Maar o, zelfs deze zangers lieten, in eigen dromen, hem eenzaam en bedrogen - en daar weet niemand van - Vorige Volgende