De Nieuwe Stem. Jaargang 4
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Bonae litteraeGeorges Valois: L'Homme devant L'eternel. [Paris, Valois 1948]Gedurende zijn gevangenschap, eerst in Frankrijk waar hij slachtoffer werd van het régime van Vichy, daarna in Bergen Belsen, waar hij de dood zou vinden, heeft Georges Valois de vrucht van zijn overpeinzingen op schrift gebracht. In zijn werk heeft hij de ervaringen neergelegd van een leven, dat gewijd was aan de opbouw en uitwerking van de nieuwe cultuur. Hij geloofde in de noodzakelijkheid van een volkomen nieuwe beschaving, welke zou moeten ontstaan door een algehele ommekeer van alle waarden. Toegewijde handen hebben thans zijn aantekeningen gepubliceerd. Daarbij zijn sommige passages, die van te nabij verbonden waren met actuele gebeurtenissen, die nu reeds weer verouderd zijn, weggelaten, waardoor bereikt werd, dat in het werk de zuivere sereniteit is behouden gebleven, die passend is voor een studie omtrent de mens ten opzichte van God. De inhoud van het werk en de grondslagen waarvan de schrijver uitgaat, kunnen aldus worden samengevat: 1. Er bestaat een volstrekte tegenstelling tussen de instellingen waarop de moderne menselijke samenleving berust en de elementen waaruit de moderne menselijke beschaving is samengesteld. De laatste berust uitsluitend op de wetenschappelijke, economische en technische vooruitgang, die op zijn beurt voortkomt uit het rationele grondbeginsel, dat één bepaalde oorzaak slechts één evenzeer bepaald gevolg kan hebben. De instellingen der samenleving daarentegen berusten op beginselen, aan de wereld geschonken door één der geopenbaarde godsdiensten volgens welker leer het Wonder naar willekeur in de loop der gebeurtenissen kan ingrijpen. 2. De mensheid zal vrede noch voorspoed kennen, zo zij zich geen instellingen voor haar samenleving verschaft, die in overeenstemming zijn met het peil van haar kennis. Zij moet breken met de Openbaringen en zich een levensvorm scheppen naar beginselen, ingegeven door haar rationele kennis en haar intuïtie, getoetst aan haar intelligentie. Andere bronnen van kennis dan de menselijke bestaan er niet. Uit deze stelling volgt derhalve een nieuw humanisme. 3. Wanneer men Openbaringen aanneemt die ieder redelijk oordeel geweld aandoen, bestaat er geen religie meer, d.w.z. er bestaat geen band meer tussen de mens en het eeuwige, de Eeuwige; er bestaat dan geloof en bijgeloof, er zijn dan riten en gebruiken, maar er is geen religie. De mens moet zoeken naar wat hem bindt aan de eeuwigheid en hij moet dat doen buiten alle Openbaring om, met menselijke middelen, naar de wijze van Descartes en Pascal. 4. De mens moet, met zijn menselijke middelen, zelf de Eeuwige beschouwen. Hij zal weliswaar nooit het eigenlijk geheim van het Zijn kennen, maar het is hem wel gegeven door te dringen in de kennis van zijn eigen bestaan en dat van zijn soortgenoten, van het leven, van zijn planeet, van het hemelrijk. Heeft het leven een zin? Rede en intuïtie doen ontdekken dat het mens-zijn een zin heeft in het verband van het universele leven en dat het mensdom onder allen en alles is uitverkoren tot een uitermate grootse bestemming. 5. Het mensdom is weliswaar slechts één diersoort onder alle, maar heeft de neiging zich boven het dierenrijk te verheffen; de mens is de gave ten deel gevallen te kunnen scheppen, een gave die geen andere diersoort bezit. Door eigen toewijding kan hij zich nieuwe organen scheppen; hij kan de natuurkrachten te eigen behoeve aanwenden, hij kan - wat het voornaamste is - de gebruiksgoederen tot in het oneindige vermenigvuldigen. Alles wijst er daarom op, dat het zijn bestemming is, zich te bevrijden van alles wat hem gebonden houdt, ook van de wet der zwaartekracht, voorzover deze hem bindt aan | |
[pagina 312]
| |
een bepaalde omgeving, een bepaalde planeet. De mens bezit in letterlijke zin de middelen, zich te werpen op de verovering der hemelen. 6. Al onze kennis, hierop gericht, verplicht ons tot een volledige vernieuwing van onze beschaving. De begrippen, waarop de huidige samenleving berust, dateren nog uit de tijd der intellectuele kinderjaren van het mensdom. Daarom moeten al onze begrippen worden herzien, of die nu betrekking hebben op de staat, de maatschappij, het recht, de economie, de oorlog of op wat dan ook. In de eerste plaats dient de oorlog uit ons leven te worden gebannen; hij is een overblijfsel van de dierlijkheid, waaraan de mens reeds lang met grote inspanning bezig is zich te ontworstelen. Voor het destructieve begrip oorlog moet het constructieve begrip schepping in de plaats treden, voor de onderwerping van de medemens de onderwerping der natuurkrachten, de onderwerping van het heelal aan de menselijke geest. 7. Een nieuwe moraal kan worden opgebouwd op nieuwe begrippen. Van het ogenblik af dat de bestemming van het mensdom redelijk wordt begrepen en opgevat, kan een kennis van goed en kwaad ons eigen worden, die boven ons eigen en ons aller leven uit, zelfs boven onze overgang naar de eeuwigheid uit, haar gelding behoudt. Volgens Valois wacht de wereld een nieuw geloof, dat het geloof van Mozes, van Jezus of van Mohammed te boven gaat. Hij zou de gedachte van Nietzsche tot de zijne willen maken, dat de mens een overgang is naar het bovenmenselijke. Want de mens is met rede begaafd, hetgeen tegelijk zijn grootheid en zijn zwakheid is. Het individu is de veelvuldige uitdrukking van 's mensen ervaringen en wij moeten tot de slotsom komen, dat ieder levend wezen een democratie op zichzelf is. Want ieder levend wezen is een samenbundeling van samenwerkende organen, die elk hun eigen leven leiden, maar onderworpen zijn aan een leiding, die éénhoofdig schijnt, maar in werkelijkheid ontelbaar veelvuldig is. En zo leren wij de zin verstaan van het motto van het boek, dat luidt: Materie, energie en geest zijn de drie aspecten van het Oneindig Wezen. Dergelijke stellingen geven uiteraard aanleiding tot felle discussie. Gelovigen zullen deze stellingen dwaas vinden, maar ze zijn inderdaad ernstige beschouwing waard wanneer zij, zoals hier, afkomstig zijn van een alleszins oprecht man, die wellicht rechtlijnig, maar volkomen te goeder trouw is in zijn mening en zijn visie. Men zal in zijn boek een pantheïsme ontdekken, dat van zichzelf niet weet, een drang naar het volkomene, een intuïtief rationalisme, dat de Eeuwige zoekt zonder bemiddeling van een Heiland of profeet, zonder een van God gezondene. Het Boek van de Mens zal, van tijdperk tot tijdperk, de verwoording zijn van een schrede op de weg der mensheid naar de waarheid en het licht. Henri F. | |
J.S. Furnivall, Colonial Policy and Practice. A comparative study of Burma and Netherlands India, Cambridge University Press, 1948.Het is merkwaardig hoe schaars de litteratuur is, die het koloniale vraagstuk in breder verband behandelt. Men zou kunnen denken, dat wij juist in Nederland aan een uitgebreide litteratuur op dit gebied geen behoefte hebben, nu wij de beschikking hebben over De Kat Angelino's standaardwerk: ‘Staatkundig beleid en bestuurszorg in Nederlandsch Indië’, waarin het koloniale probleem uitputtend schijnt te worden behandeld. Maar het is niet zozeer de stof als wel de lezer die door de eerste twee zware delen van De Kat Angelino's monumentaal werk wordt uitgeput. Monumentaal - inderdaad! A.D.A. de Kat Angelino heeft in dit boek, dat ook in het Frans en Engels is vertaald, een monument willen oprichten voor de koloniale gedachte. Het is indrukwekkend van opzet, stijl en formulering, indrukwekkend ook door de geweldige beheersing van de stof, waarvan de schrijver blijk geeft. Maar, zoals Kraemer in zijn bekende critiek in Koloni- | |
[pagina 313]
| |
ale StudienGa naar voetnoot1 heeft aangetoond, kan het boek niet overtuigend zijn voor wie niet geneigd is om ethos en practijk van het koloniaal bewind in het rozige zonlicht te aanschouwen, waarmee De Kat Angelino alle lelijke plekken van het koloniaal landschap overgiet. Thans, na twintig jaar, is De Kat's strijdbare oproep tot synthese der culturen verdronken en verklonken in de cacophonie van de politieke en economische antithesen. En er bestaat nu méér behoefte aan een bezinning op het probleem, waarom de hooggestemde verwachtingen van de koloniale ethici noodzakelijk moesten falen. Ziehier de taak, die de Engelse koloniale deskundige Furnivall zich heeft gesteld in zijn pas verschenen werk over koloniale theorie en practijk. En kennisneming van Furnivall's werk is voor de Nederlandse lezer dubbel belangwekkend, omdat hij zijn beschouwingen vastknoopt aan een vergelijking tussen het koloniale stelsel van Burma en dat van Nederlands-Indië, van welke beide stelstels hij een uitmuntend kenner is.Ga naar voetnoot2 In deze nieuwe studie vinden zijn vroegere onderzoekingen over Burma en Indonesië een welkome theoretische aanvulling en verdieping. De schrijver distancieert zich onmiddellijk van het rozig optimisme van De Kat door te stellen, dat politiek niet slechts een kwestie is van doelstelling, maar ook van uitvoering, en naar haar werking in de practijk beoordeeld dient te worden. En bij zijn onderzoek, waarom, onder geheel uiteenlopende omstandigheden en stelsels, er steeds weer een factor aanwezig schijnt te zijn die de hoge doelstellingen der koloniale politiek doorkruist, vindt Furnivall de economische krachten als in dezen beslissend. In de uiterst scherpe analyse van de wijze waarop economische motieven telkens door de koloniale politiek, ook waar deze door louter-humanitaire overwegingen geleid schijnt, heen spelen, ligt misschien wel de voornaamste betekenis van Furnivall's werk - en hier lag juist de grootste zwakte van de lofzang op ‘the white man's burden’ van De Kat Angelino. Te zeer onderschatte De Kat Angelino de wolf in schaapsvacht, of noem het de kat in engelengedaante, die in elke koloniale politiek om de hoek gluurt. Zo bevat het hoofdstuk ‘Welfare: health and education’ tal van voorbeelden, hoezeer de schijnbaar zo idealistische zorg voor hygiëne en onderwijs in de practijk beheerst worden door economische motieven. Ook van de zending schrijft Furnivall, dat zij, ondanks de grote rol die humanitaire overwegingen hier spelen, toch de grootste vooruitzichten voor haar activiteit vindt, door te voorzien in medische faciliteiten voor de employé's in dienst van Overheid en westers bedrijfsleven, en dat op deze wijze ‘Christianity is enlisted in the cause of commerce’ [bl. 360]. De economische openlegging der kolonie vermenigvuldigt het aantal hospitalen en doktoren, maar inzoverre als hun enige patienten diegenen zijn, die zich krachtens de op een onderneming of in een bepaald bedrijf geldende regels aan een westerse behandeling moeten onderwerpen, bestaat er geen verband tussen de aanwezigheid van deze medische voorzieningen en welvaart; zij staan slechts in dienst van de ‘efficiency’. Hiermee komen wij tot de kern van het betoog in dit boek: de koloniale politiek heeft in al zijn stadia slechts de economische openlegging gediend [Furnivall spreekt, enigszins verwarrend, van ‘economic development’]. Maar er bestaat volgens hem geen enkele waarborg, dat deze econo- | |
[pagina 314]
| |
mische openlegging ten goede komt aan de inheemse welvaart. En de practijk wijst juist uit, dat de economische ‘ontwikkeling der koloniale gebieden’ niet leidt tot grotere, maar tot geringere welvaart voor de grote massa. Zo blijken de uitgaven voor inheems onderwijs het laagst waar de westerse ondernemingen het diepst zijn doorgedrongen. Van welvaart, aldus de schrijver, kan slechts sprake zijn, waar de bevolking uit eigen aandrift naar vooruitgang en ontwikkeling streeft. De schrijver brengt de mislukking van de doelstellingen der koloniale politiek in de practijk in verband met het ontbreken van deze wil tot vooruitgang bij de gekoloniseerde volkeren. De koloniale ontwikkeling, de economische openlegging, heeft hen in dat opzicht niet dichter bij het doel gebracht, maar ze er juist verder dan ooit van verwijderd. Er ontbreken in elke koloniale samenleving gemeenschappelijke idealen; de verschillende lagen der bevolking bezitten elk hun eigen waarden en doelstellingen, hetgeen leidt tot een onderling verdeelde maatschappij. Om de maatschappij tot een harmonische samenleving te doen uitgroeien zal men de in ieder volk sluimerende dynamische krachten tot ontwikkeling moeten laten komen. En dit kan slechts, door aan het eenmaal in geheel Azië gewekt nationalistisch sentiment volle speelruimte te laten, d.w.z.: hieraan volledig tegemoet te komen. ‘Nothing less than independence could transform nationalism from a destructive fever into a creative force’ - woorden om te onthouden! Maar op welke wijze verwacht de schrijver, dat de koloniale mogendheden ertoe zullen kunnen worden gebracht nu, voor het eerst, een politiek te voeren die inderdaad gericht is op de ontwikkeling van de inheemse samenleving en niet slechts op de openlegging in economische zin? Schrijver voelt zich hierbij gesteund door de ervaring, dat ook in het verleden humanitaire en ethische overwegingen op beslissende momenten samenvielen met economische belangen. ‘As so often in colonial history, humanitarian ideals proved plain common sense’ [bl. 465]. Schrijver meent, dat deze situatie zich ook thans voordoet, en dat de echte ontwikkeling der onderworpen volkeren samenvalt met de diepere belangen der westerse volken. En hij ziet in dit werk, dat geschreven werd gedurende de oorlog en reeds in 1945 werd beëindigd, nog mogelijkheden voor internationale samenwerking tot oplossing van de de met de bevrijding der onderworpen gebieden samenhangende vragen. Hij meent, dat wij wederom een stadium hebben bereikt, waar ‘idealism is justified by common sense, and visions of harmonious international co-operation in colonial affairs have come within the field of practical politics’. Intussen moeten wij, gezien de huidige wereldsituatie, thans ook dit als ‘rozig optimisme’ kenschetsen! De afstand van drie jaren - en wat voor jaren! - die ligt tussen de afsluiting van het werk en zijn verschijning, zou reeds voldoende zijn om duidelijk te maken, dat ook deze studie het koloniale vraagstuk allerminst uitput. De schrijver, die bij De Kat Angelino stellig achterstaat in geleerdheid en eruditie, reikt weliswaar boven hem uit in levenswijsheid, mensenkennis en critische zin - maar ook hij slaagt er niet in, op de komende gebeurtenissen door een diep begrip van de sociale krachten te anticiperen - misschien een schier onmenselijke opgaaf. Men mist in dit werk met name een bespreking van een voor de Aziatische wereld van heden zeer essentieel aspect: een behandeling van de sociale tegenstellingen die ook in elke, in de gedachtengang van de schrijver ‘homogené’, westerse samenleving voorkomen: de klassentegenstellingen binnen de inheemse maatschappij. In dit verband zal iedereen op het ogenblik denken aan de razend-snelle opmars der communistische legers in China, en aan de betekenis daarvan voor het gehele Aziatische toneel. In Furnivall's boek nu bevinden wij ons, als het ware, in een Aziatische wereld zonder communistische tendenties. Dit is te merkwaardiger, nu Furnivall de mislukkingen in de vervulling | |
[pagina 315]
| |
van de beleden idealen der koloniale politiek toeschrijft aan de economische openlegging en zich daarbij geen ogenblik schijnt af te vragen, of de door hem gesignaleerde verschijnselen misschien met name inhaerent zijn aan de kapitalistische ontwikkeling der koloniale gebieden en bij een ontwikkeling langs fundamenteel andere banen zich wellicht niet, of althans niet in dezelfde vorm, zouden voordoen. Gelukkig is dit boek niet het laatste woord van de schrijver. In een pas gedeeltelijk verschenen analyse van de gebeurtenissen na de oorlog in BurmaGa naar voetnoot1 toont de schrijver een bewonderenswaardig vermogen om zijn inzicht met de voortgaande maatschappelijke ontwikkelingen mee te doen ontwikkelen. Daardoor belooft deze nieuwste publicatie een uiterst waardevolle aanvulling te worden op het hierboven besproken boek. Maar ook zonder deze aanvulling kan Furnivall's werk warm worden aanbevolen als een belangrijke, het politieke denken stimulerende studie. Zowel de deskundige als de leek zal zijn kennis en inzicht na lezing verrijkt vinden. En het meest verrijkend zal het werk zijn voor lezers - en het kunnen er in Nederland op het ogenblik vele zijn! - die zich ten onrechte verbeelden in koloniale vraagstukken reeds voldoende ‘deskundig’ te zijn. W.F.W. Een oud watermerk met een omlijsting van bekende watermerken. De tekst luidt: Rags make paper - paper makes money - money makes banks - banks make loans - loans make beggars - beggars make rags
|
|