aan, een hoor en wederhoor, een levend geworden kritiek op een boek. Het bracht dat boek zeker niet in discrediet, al waren de gevaren niet denkbeeldig, en het enige bezwaar is weer dat het zich dit keer zelfs wenden moest tot een groep die men in zekere zin ‘insiders’ zou mogen noemen, in dit geval mensen die het boek in kwestie gelezen hadden.
De zaal is goed bezet als voorzitter-rechter J. Buys, die ook zo voortreffelijk de ‘Radiolympus’ presideert, thans geflankeerd door een vrouwelijke en een manlijke ‘rechter’ de zitting opent. Er zal vonnis gewezen worden in de zaak van ‘Het Publiek versus Eenzaam Avontuur’, de roman van Anna Blaman die aanleiding is geweest tot uitersten van kritiek, een boek dat het de besprekers blijkbaar onmogelijk maakte het midden te kiezen tussen hevige toorn en hevige bewondering. Luchtigjes bewandelt Buys in juist deze onvindbare middenweg. Neutraal en bondig vertelt hij de inhoud van het boek en geeft dan het woord aan de ‘openbare aanklager’: Albert Helman.
Deze legt ten laste:
‘Een reeks van verregaande tekortkomingen op literair gebied, subsidiair grove en schuldige onkunde van het romanschrijversvak, subsidiair opzettelijke misleiding van het lezerspubliek’.
Deze aanklacht berust dan verder op drieërlei geconstateerde feiten:
1. Van psychologische inconsistentie, zijnde:
Een uitsluitend burgerlijke opvatting van het liefdeleven, aan de dag gelegd door de hoofdpersonen Kosta, Peps en Alide, waarbij voor de schrijfster uitsluitend sensualiteit als criterium der liefde gegolden heeft.’ Hierbij nog enkele andere punten.
‘2. Van roman-compositorische gebrekkigheid, zijnde:’
volgen 6 punten, waarvan ik slechts noem: ‘De meeste openlucht passages spelen zich af in hyperromantische kastelen of maneschijn [blz. 45, 137, 139, 141 enz.]’
beweringen die hij niet altijd even gemakkelijk waar kan maken. Het wordt de rechters bijvoorbeeld niet zo dadelijk maar duidelijk wat er precies op kastelen en maneschijn tegen is.
‘3. Van verwordings-tekortkomingen, zijnde:’
volgen 5 punten waarvan ik slechts noem: ‘Kennelijke onzin [blz. 35 38, 42, 56, 99, 174, 227, e.a.]’,
waarbij het helaas wel duidelijk wordt hoe gevaarlijk het is een zin uit het verband van het verhaal te lichten.
Zijn boeiende, omstandige en soms wat te spitsvondige aanklacht wordt door een goed voorgedragen en even omstandige verdediging punt voor punt door Johan v.d. Woude weerlegd. Hierna roepen beiden getuigen uit de zaal op. Bij hun ondervraging valt het mij op hoe vooral de dames dit boek verdedigen en hoe ze van zich af weten te bijten onder de slim-