De Nieuwe Stem. Jaargang 4(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] M. Mok Kleine woorden Kleine woorden moest ik kunnen zeggen, warm mijn lippen op de wonden leggen, waar je donker leven aan verbloedt, uren je bevreesde handen houden, tot de nauwelijks te blussen koude in je beenderen is uitgewoed. Alles wat je honger kan verlichten naar de diepe, witte vergezichten van den vrede, tast mijn liefde na. Elke nacht waarin je angsten blinde duisternissen zonder hemel vinden, is een hel waardoor ik met je ga. Nooit, hoezeer door God en mens verraden, wordt een eenzaamheid je opgeladen die ik niet verbijsterd met je deel, maar vergeefs is het gedeelde lijden buiten de beslotenheid der tijden, ver voorbij het laatste windgestreel. Naderende moet ik je verliezen; reeds zie ik de dodelijke vliezen van de waanzin op je ogen staan. Wit van angst verscheurt mijn stem het zwijgen dat ik als een oceaan voel stijgen om je hart dat nog wil opengaan. Een verdrinkende, een stikkend wezen, rochelend nog eens omhooggerezen, strek je beide armen naar mij uit. Maar het water is te diep, te donker en ik zie hoe aan het laatst geflonker van je ogen zich het duister sluit. Vorige Volgende