De Nieuwe Stem. Jaargang 4(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Hendrik de Vries Romance van het blanke meisje ‘Blank zijt gij, mijn vrouwe: blanker Dan stralen der zon zijt gij. In vrede, en vrij van mijn pantser, Wilde ik sluimren aan uw zij. Nog sliep ik nimmer hierzonder, Wel zeven jaar dat ik doolde, Zo werd mij 't lichaam daaronder Zwart, of ik tot roet verkoolde.’ ‘Geen schrik hoeft uw rust belagen, Kom tot mij: De nacht begon, En de graaf is ginds uit jagen Naar de bergen van Leon.’ ‘Dat nu de dolheid zijn honden En de aadlaar zijn valk vermoord! Dat hij, dood aan 't paard gebonden, Versleurd word naar deze poort.’ Toen, op die vervloekingskreet, Verscheen de graaf, en trad nader. ‘Blank meisje, zeg wat gij deedt, Gij dochter van een verrader!’ ‘Heer, stil alleen in groot leed Kam ik mijn haar: thuis alleen, Omdat mijn man mij vergeet: Hij wil naar de bergen heen.’ ‘Deze onrust heeft andre reden Dan mij 't valsch meisje verklaart. Ik hoor nu duidlijk beneden 't Gehinnik van een vreemd paard.’ ‘Dat paard, als geschenk, had heden Mijn broeder u toegezonden.’ ‘Van wie, in 't portaal beneden, Heb ik dan wapens gevonden?’ ‘Heer, deze wapens beneden Heeft ook mijn broeder gezonden.’ ‘En zond hij dan mee die speer Die ik nog van hier kan zien?’ ‘Neem die speer, en dood mij heer, Daar ik zulk een dood verdien.’ [Naar een Spaans lied van omstreeks het einde der Middeleeuwen] Vorige Volgende