| |
| |
| |
Paul Catz
Zuid-Afrika: land van verrassingen
Zuid-Afrika is een land vol verrassingen. Zijn rijkdom en welvaart, ja, zijn bestaan als moderne natie, zij zijn uitvloeisel van verrassende vondsten van diamant en goud in de jaren '70 en '80 der vorige eeuw. Ook de politiek zit er vol verrassingen. Men heeft er gezworen vijanden elkaar zien omhelzen, om enige tijd later onder hevig gescheld weer uiteen te gaan en elkaar op de felst mogelijke wijze opnieuw te gaan bestrijden. Is het een wonder, dat het verrassende element in Zuid-Afrika zulk een belangrijke factor vormt? Het land is nog zo jong! Als natie heeft het Zuid-Afrikaanse volk [indien wij het al zo mogen noemen] nog nauwelijks een historie. Het Afrikaans-sprekende deel kan wel is waar over de laatste honderd jaren op een belangwekkende en deels samensmedende geschiedenis terugzien, maar ten slotte vormt dit deel slechts iets meer dan de helft der blanke bevolking. Met andere woorden: er is nog geen de geesten dragende en schragende historisch gegroeide eenheid, er is geen Zuid-Afrikaanse natie.
Ja, dit land is nog zo jong en als alle jeugdigen leeft het meer op gevoel dan op nadenken. Die jeugd heeft ongetwijfeld ook haar frisheid en levendigheid, haar recht-door-zeeheid, maar zij heeft het grote nadeel, dat zij, geplaatst voor de ontzaglijke vraagstukken van naoorlogse structurele wijzigingen van inlanderspolitiek, meer vaart op het kompas van gevoel, instinct en vrees dan op dat van redelijk, vèrziend overleg.
Gevoel, instinct en vrees: zij zijn de voedingsbodem voor verrassingen en zo is de nederlaag van Smuts eigenlijk zo verrassend niet geweest. Wij zien haar als een wederoplaaiing van de nimmer gebluste afkeer van al wat Engels is, van al wat niet-blank is. Een afkeer, waartegenover redelijkheid het moet afleggen.
Men moet er zich wel van onthouden, de Zuid-Afrikaanse vraagstukken met Europese ogen te bekijken. Want Zuid-Afrika, hoe graag het zich ook Europees wil voordoen, is niet Europees en kan niet Europees zijn, omdat zijn leven wordt beheerst door een element, dat Europa volkomen vreemd is: de aanwezigheid en onmisbaarheid van een overweldigende meerderheid van niet-blanken. Wanneer men nooit in dit land heeft geleefd, is het onmogelijk zich ook maar enigermate de geest eigen te maken, die de Zuid-Afrikaan beheerst, zodra het om huidskleur gaat. Men dient zich te verplaatsen in de sfeer van de Zuid-Afrikaan, die zijn land terecht als zijn home beschouwt, die er zijn kinderen groot brengt en de toekomst voor zijn nageslacht veilig wil stellen. Maar die tevens
| |
| |
het gevaar ziet van de groeiende bruine en zwarte massa's. Zijn voorvaders hebben veelal temidden dier massa's geleefd en hebben ze beschouwd als een ander soort wezens en ze deels daarnaar behandeld. En ook nieuwe immigranten werden en worden al zeer spoedig door diezelfde mentaliteit aangetast, waaruit men zich niet kan losmaken, zelfs al zou men het willen: want het ostracisme in Zuid-Afrika is bijna dodend. Gepaard aan de historische, de instinctieve en de besmettelijke afkeer van alles wat niet-blank is of lijkt gaat de vrees: de vrees voor de toekomst, de vrees voor de zwarte vloedgolf, waarin de kleine massa der blanken geen stand zou kunnen houden. Die vrees is natuurlijk niet ongerechtvaardigd, zij is een werkelijkheid en juist daardoor roept zij de felste reacties op.
En daardoor vooral is het Malan ditmaal gelukt, een groot deel der blanke bevolking achter zich te krijgen. Men was er zich immers van bewust, dat in de Verenigde Party van Jannie Smuts gestadig-aan liberalere invloeden merkbaar werden. Men was er zich van bewust, dat ten noorden van Zuid-Afrika, in dat enorme midden-Afrikaans gebied dat zich tot de Sahara en Abessynië uitstrekt, een geheel andere mentaliteit ten opzichte van de behandeling der inlandse bevolking was gegroeid, dat men daar inderdaad bezig was de inlanders omhoog te stuwen naar zelfrespect, verantwoordelijkheid en zelfregering. Men zag deze ‘gevaren’ van binnen en buiten de grenzen en men vroeg om advies bij de vrees.
Inderdaad was hier en daar in Zuid-Afrika een wat minder repressieve gedachtengang binnengedrongen. Men was hier en daar gaan begrijpen, dat aan deze uiterst rigoureuze rasdiscriminatie in een meer verluchte wereld geen plaats meer kon worden ingeruimd. Men was ook gaan begrijpen, dat een permanent geproletariseerde bevolkingsmassa, die meer dan driekwart van de gehele bevolking uitmaakt, op den duur nooit de basis kan vormen van een welvarende natie. Men had ook leren inzien, dat allengs conflicten, mede door het toenemende contact tussen Zuid-en midden-Afrikaanse zwarten, niet konden uitblijven. En zo poogde men, bijna ongemerkt, bresjes te schieten in de ‘Colour Bar’, in die tergende ‘kleurslagboom’, die het zelfs de bekwaamste zwarte arbeider onmogelijk maakt, de grens naar geschoolde arbeid te overschrijden. Zo poogde men ook elders kleine verbeteringen in lot, rechtsbedeling, sociale zorg, onderwijs, behuizing enz. der ‘kaffers’ aan te brengen.
Deze liberale ideeën hebben het onderspit gedolven. Malan heeft ze weggevaagd of zal ze wegvagen. Door deze ietwat ethischere politiek wordt thans ruwweg een streep gehaald. Instinct en vrees regeren weer in Zuid-Afrika. Wat wil Malan? Ja, het liefst, het allerliefst zou hij het leven
| |
| |
der zwarten zó moeizaam en ondraaglijk maken, dat zij uit eigen beweging het land zouden verlaten, waarna het ideaal van ‘Zuid-Afrika-Witmansland’ zou zijn bereikt. Maar in de eerste plaats zullen de acht millioen zwarten hiertoe, zelfs onder de hevigste repressie, noch geneigd noch in staat zijn, in de tweede plaats heeft Zuid-Afrika die zwarten dringend nodig. Want Malan weet even goed als wij, dat... Zuid-Afrika Zuid-Afrika niet zou zijn zonder zijn zwarte bevolking. Met andere woorden, hij weet, dat zonder de ruime toevoer van zeer goedkoope zwarte arbeidskrachten de gehele goudindustrie in elkaar zou zijn gezakt en daarmede de kurk, waarop het land dreef, zou zijn weggenomen. Wanneer Malan dan ook uitroept: ‘Onze leuze is segregatie, apartheid!’ dan bedoelt hij minder dan hij zegt. Hij wil de zwarten wel is waar territoriaal, economisch, sociaal, politiek en cultureel nagenoeg geheel van de blanken afzonderen, maar hij moet hun arbeid blijven gebruiken in mijnbouw, industrie, havens, landbouw en in de particuliere huishouding en zo zullen wij die ‘apartheid’ voorshands wel met een korrel zout moeten aanvaarden.
Dit neemt niet weg, dat de toekomst er voor de zwarten in Zuid-Afrika duister uit ziet. Bijna alle concessies, hun onder Smuts gedaan, gedeeltelijke openstelling van geschoolde arbeid, opneming in vakbonden enz., zijn hun al weer ontnomen. De pasvoorschriften, waardoor de bewegingsvrijheid dezer ‘derde klas’ burgers ernstig wordt belemmerd, worden verscherpt, de gevangenissen zullen weer worden volgepropt met zwarte pas- en belastingovertreders. De vraag is, in hoeverre Malan het aandurft, ook de onderwijs- en behuizingsverbeteringen ongedaan te maken. De vraag is ook, of hij thans aan het enige alternatief voor een behoorlijk inlandersbestaan meer aandacht zal besteden: toewijzing van meer grond als reservaat en verbetering van die grond.
Zeker is het, dat de ‘apartheid-politiek’ van Malan en zijn aanhangers voor Zuid-Afrika niet de oplossing van het naturellenvraagstuk betekent. Zij kan op korte termijn wellicht een adempauze scheppen, maar op den duur, en vermoedelijk niet op zo heel lange duur, zal het vraagstuk zich klemmender en gevaarlijker dan ooit opdringen. Men kan nu eenmaal niet een massa, hoe primitief ook nog, voor eeuwig onder een laag hangend plafond drukken. Er zijn onder de ‘kaffers’ lieden, die in bekwaamheid en intellect ver boven de massa uitsteken, zelfs ver boven de blanke massa. Het is onmogelijk, die bekwaamheid, dat intellect te smoren. Het is een kortzichtige politiek, een grote, ja, de grootste bevolkingsgroep tot permanente paria's te maken. En wij vrezen dan ook, dat deze middeleeuws aandoende reactie in de uiterste zuidpunt van een sterk vooruitstrevend Afrika tot ernstige gevolgen zal moeten leiden.
| |
| |
Er zijn nog andere vraagstukken, die door Malan's optreden op de voorgrond worden geschoven. Blijven wij nog even verwijlen bij het rassenvraagstuk, dan trekt onmiddellijk het Indiër-probleem de aandacht. Toen omstreeks 1860 in Natal de suikercultuur opkwam, wist men, bij gebrek aan behoorlijke arbeidskrachten, niet beter te doen dan Brits-Indiërs als koelies te recruteren. Allengs zijn deze Aziaten merendeels in de vrije economie terecht gekomen, hun aantal groeide tot bijna 300.000 en hun ijver en lage levensstandaard riepen al spoedig conflicten met de blanke gemeenschap in het leven. In enkele Natalse steden vond ‘Indianisatie’ van gehele wijken plaats. Het verzet der blanken hiertegen heeft reeds geleid tot scherp discriminerende maatregelen, tot afkeuring van Zuid-Afrika's beleid door de Veiligheidsraad, maar Zuid-Afrika wenst nu eenmaal geen gelijkgerechtigden van andere huidskleur, die hun bovendien zo zware concurrentie aandoen, binnen de grenzen. En zo is het te verwachten, dat Malan de Indiërs de duimschroeven nog steviger zal aanzetten. Ook hier liggen tal van conflicten in het verschiet. Reeds is een bloedig conflict tussen Indiërs en zwarten in Durban uitgebroken.
Wij verlaten nog niet geheel het terrein der inlanderspolitiek. Er zijn immers nog twee vraagstukken, die hiermede nauw verband houden. Bij de totstandkoming der Unie in 1910 zijn drie gebieden aan het gouvernement der Unie onttrokken, te weten Basoetoland, Betsjoeanaland en Swaziland. Zij bleven ‘Hoge Commissariaten’, d.w.z. Britse enclaves, die in de vorm van kroonkolonies worden bestuurd en waarin de belangen der inlanders primair bleven. In de Grondwet der Unie is vastgelegd, dat deze gebieden uiteindelijk bij de Unie van Zuid-Afrika kunnen worden ingelijfd, echter uitsluitend met medewerking van Londen. Herhaalde pogingen van Zuid-Afrikaanse zijde, om aan deze inderdaad vreemde toestand een einde te maken, zijn evenwel afgestuit op de weigering van Whitehall, waar men [niet ten onrechte] vreest, dat de inlanders der Hoge Commissariaten in een ongunstigere positie zouden worden gebracht.
Ge kunt er ja en amen op zeggen, dat Malan zich bij de handhaving dezer anomalie niet zal neerleggen. De drie enclaves zijn een doorn in het vlees van Zuid-Afrika. Hij zal die doorn trachten uit te trekken. Wij zijn er van overtuigd, dat hij de grootst denkbare druk op Engeland zal uitoefenen, om tot inlijving te geraken en wij achten het zelfs niet onmogelijk, dat hij het recht in eigen hand zal nemen. Ook hier staat dus weer een vat vol kruit.
Iets anders ligt het vraagstuk van het mandaat Zuid-West Afrika. Zuid-Afrika ziet met lede ogen, dat de mandaatvoorschriften een vol- | |
| |
ledige inlijving als vijfde provincie onmogelijk maken. Het land moet zich bovendien als C-mandataris houden aan de verplichtingen, die het mandaat het oplegt ten behoeve van de behandeling der inlandse bevolking. Een verzoek aan de U.N.O. tot inlijving is het vorige jaar kort en bondig afgewezen. Maar ook hier zien wij weer de mogelijkheid, dat, in tegenstelling tot Smuts, Malan zich van die afwijzing niets zal aantrekken en het parlement tot eenzijdige inlijving zal doen besluiten. Met alle gevolgen van dien voor de bevolking en wellicht voor de rust in ‘Lake Success’.
Malan's verschijnen op het podium der Zuid-Afrikaanse politiek wekt, naast de vraagstukken van inlanderspolitiek en onderdrukking, echter ook nog andere gewichtige problemen uit hun sluimer. Deze problemen kan men grotendeels samenvatten in de vraag: blijft Zuid-Afrika theoretisch en practisch binnen het Britse Gemenebest? Deze vraag stellen is reeds moeilijkheden oproepen, omdat het eigenlijk zo moeilijk is, vast te stellen, welke banden dit dominion theoretisch nog met de andere delen van het Rijk verbinden. Zij hebben zeer zeker een gemeenschappelijke Kroon, zij zijn alle nog onderworpen aan de uitspraken van de Privy Council, zij scharen zich nog binnen het Britse defensiesysteem. Het is de vraag, of Malan de stap tot volledige secessie zal durven nemen... en of hij hem zal kunnen nemen, omdat hij niet over een gekwalificeerde meerderheid in het parlement beschikt. Maar wel is hij in staat, om ‘het Britse Rijk in Zuid-Afrika’ in de praktijk sterk te ondermijnen, een kans, die hij te gereder zal nemen, nu dit Rijk aan alle kanten wordt aangevreten. Of hij dit in de volle omvang der mogelijkheden zal doen, hangt er van af, of zijn anti-Britse gezindheid het zal winnen van de rede.
Een slag in het gezicht van Engeland en de wereld was het reeds, dat enkele dagen na de verkiezingen de beruchte landverrader Leibrandt, ter dood veroordeeld en begenadigd tot levenslange gevangenisstraf, op vrije voeten werd gesteld. Hier treedt thans duidelijk een met anti-Britsheid gepaard gaande Duitsgezindheid in bepaalde Zuid-Afrikaanse kringen aan de dag, die zelfs door de grootste Duitse misdaden niet kon worden verstoord. Het is, naar onze overtuiging, de voorbereiding voor meer: men zal ongetwijfeld beginnen met een sterke discriminatie in de immigratiepolitiek.
Een slag in het gezicht van Engeland kan ook zijn de houding, die Zuid-Afrika zal aannemen ten opzichte der Britse defensie. Nu het Verre Oosten is uitgevallen, moet Afrika dienen als bolwerk voor de Britse verdediging: slechts midden-Afrika, zoals Kenya en Tanganyika, maar vooral ook het Zuidelijke deel met zijn grote moderne havens. Wanneer
| |
| |
Zuid-Afrika weigert, zijn havens en zijn kolen en voorraden hiervoor beschikbaar te stellen, gaat die defensie op drijfzand rusten. Dit geldt nog meer als, gelijk waarschijnlijk is, de Zuid-Afrikaanse burger wordt verboden, dienst te nemen ten behoeve van een Britse zaak en Zuid-Afrika's leger en luchtmacht evenmin voor een dergelijke zaak mogen worden ingezet. In hoeverre Zuid-Afrika hiermee zijn eigen ruiten ingooit en zijn eigen defensie op volkomen losse schroeven gaat zetten is natuurlijk een tweede zaak. Maar Zuid-Afrika ligt zo afgelegen en is eigenlijk nog nimmer ernstig in een internationaal conflict betrokken geweest. Het kan blijkbaar dit risico nemen.
Wenden wij ons ten slotte tot de economie, dan liggen ook hier tal van mogelijkheden, om Engeland de voet dwars te zetten, hoewel in dit opzicht Malan toch wel wat voorzichtiger moet zijn, omdat de reeds ingetreden reactie op de sinds 1933 bijna onafgebroken hausse zijn regering ‘de das zou kunnen om doen’.
Het is nog steeds een feit, dat Zuid-Afrika's economisch leven volkomen wordt beheerst door de goudmijnen. Denkt men deze weg, dan blijft er een zieltogend lichaam over, dat de grootste moeite zou hebben zijn leven te rekken. Noch diamant, noch wol, noch landbouwproducten, noch industrie zullen in staat zijn de taak van het goud over te nemen. De goudindustrie drijft, wij schreven het reeds, op de goedkope zwarte arbeidskracht, maar ook voor een aanzienlijk deel op buitenlandse, voornamelijk Britse, ondernemingsgeest, ‘know-how’ en kapitaal. Hoever die afhankelijkheid gaat, is niet vast te stellen, al is het aan geen twijfel onderhevig, dat gedurende de oorlog Zuid-Afrika door de grote accumulatie van pondensaldi in Londen in staat is geweest, die afhankelijkheid, althans wat kapitaal betreft, belangrijk te verminderen. Het is waarschijnlijk, dat het Zuid-Afrikaanse kapitaal in de goudmijnbouw op het ogenblik ongeveer 50% van het totale hierin geïnvesteerde kapitaal uitmaakt tegen 14% voor de oorlog. Dit streven naar ‘afwerping van het Britse kapitaaljuk’ zal men natuurlijk trachten te versterken. Maar het is een grote vraag of dit zal lukken. De goudmijnbouw is een zeer kapitaalintensief bedrijf en de enorme uitbreiding, die men aan deze industrie wil geven door de exploitatie van nieuwe, grote, diepliggende mijnen in de Oranje Vrijstaat vereist dusdanige investeringen dat Zuid-Afrika nimmer in staat zal zijn deze op te brengen. Zal Havenga, de huidige minister van financiën, bereid zijn het Britse kapitaal af te schrikken, zonder eerst hiervoor een vervanger [Amerika?] te hebben gevonden? Het valt te betwijfelen. Te meer ook, omdat het nu blijkt dat Zuid-Afrika ver boven zijn stand heeft geleefd, daarom zijn importen scherp moet beperken en eigenlijk slechts heil kan verwachten
| |
| |
van een verhoging van de grondprijs, waarvoor Amerika niets blijkt te voelen.
Ook is het twijfelachtig of de economisch nationalistische soep wel zo heet wordt gegeten als zij wordt opgediend. Wij bedoelen hiermede dit, of het nationalistische streven, in Zuid-Afrika meer en meer de agrarische factor te laten overwegen, in de praktijk wel voor verwezenlijking vatbaar is. Zuid-Afrika is uit hoofde van zijn betrekkelijk arme grond en de zeer wisselvallige neerslag geen agrarisch land en men kan nog zo veel propaganda maken, regen slaat men nu eenmaal niet uit de lucht, noch vruchtbaarheid uit de grond.
In het voorgaande hebben wij enkele losse grepen gedaan uit de veelvuldigheid van vraagstukken, die het Zuid-Afrika van Malan ons toewerpt. Wij hopen te hebben duidelijk gemaakt, dat het onjuist is Malan en de zijnen als ware boemannen voor te stellen. Zij menen inderdaad het heil van Zuid-Afrika te dienen door een politiek van apartheid zowel tegenover de inlanders als tegenover het Britse Rijk door te voeren. Zij hebben hiervoor, gezien van hun eng nationalistisch, niet al te vèrziend standpunt, ongetwijfeld redenen.
Maar anderzijds hopen wij ook te hebben aangetoond, dat deze politiek van ‘dubbele apartheid’ aan alle zijden kruitvaten plaatst, die tot de hevigste explosies aanleiding kunnen geven.
Laten wij het aldus formuleren: of al dan niet Zuid-Afrika zich blijft thuis voelen in het Britse Rijk, is een zaak, die dit land en dit Rijk aangaat, al geloven wij, dat Zuid-Afrika zichzelf en de wereld met deze ‘apartheid’ geen dienst bewijst.
Maar de ‘apartheid’, die Zuid-Afrika ten aanzien van zijn grote gekleurde bevolking thans rigoureus gaat doorvoeren, is een zaak, die de wereld wel aangaat. Wij willen hiermee niet zeggen, dat de wereld zich positief kan mengen in de binnenlandse politiek van een land, zelfs wanneer het de behandeling van een bevolkingsgroep betreft. Zolang de staten hun souvereiniteit niet ten behoeve van een supranationaal lichaam hebben beperkt, zou dit inderdaad een ongeoorloofde en ongewenste inmenging zijn.
Toch gaat het de wereld aan, wanneer een land, om welke redenen dan ook, een spaak in het wiel van de vooruitgang steekt, wanneer een land teruggrijpt naar methoden, die niet meer van deze tijd zijn en die elders op hevig verzet zullen stuiten. Men kan immers de ‘apartheid’ nog zozeer aanprijzen als een ‘heil' voor de negers’: het had dit wellicht een eeuw geleden kunnen zijn, doch nu de ‘blanke’ en ‘zwarte’ economie zo sterk zijn samengegroeid, nu er geen land genoeg meer is, om de ‘inlander volgens eigen behoeften en langs eigen lijnen tot ontwikkeling te laten
| |
| |
komen’, thans is deze segregatie niets anders dan een daad ingegeven door vrees en rashoogmoed.
Is het teveel te hopen [zelfs nu] dat binnen kort niettemin een redelijkere mentaliteit weer ingang in Zuid-Afrika vindt? Een mentaliteit, die als axioma erkent, dat tussen rassen, hoe verschillend in beschavingsgraad zij ook mogen zijn, slechts een compromis, een modus vivendi mogelijk is, maar dat elke vorm van onderdrukking op den duur op de onderdrukker zelf moet terugslaan?
|
|