De Nieuwe Stem. Jaargang 3
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 634]
| |
G. van den Bergh
| |
[pagina 635]
| |
Intussen; Universiteit en Raad hadden gesproken en daarmede was de zaak ten einde, had zij althans ten einde behoren te zijn. Wel-is-waar bevat de Hoger Onderwijswet de bepaling, dat een hoogleraarsbenoeming van de Amsterdamse Raad de bekrachtiging van de Kroon behoeft, maar in alle gevallen, dat wil zeggen: een vijfhonderdtal, was deze bekrachtiging, zonder enige uitzondering, verleend. Deze bekrachtiging was dus tot een blote formaliteit geworden. Sterker nog, onder moderne staatsrechtsbeoefenaars is de opvatting vrijwel gemeen goed, dat hierdoor nieuw recht is gevormd, dat zulk een benoeming dus rechtens bekrachtigd behoort te worden, dat niet-bekrachtiging dus wel-is-waar niet in strijd is met de wet, maar wel met het recht. De niet-bekrachtiging door de minister, op quasi-formele gronden (welke bovendien nog apert onjuist waren) was dus een kapitale fout, erger - zij was een daad in strijd met het recht, waarvoor hij had verdiend door de volksvertegenwoordiging ter verantwoording te worden geroepen. Nu staat het met het ongeschreven staatsrecht (waartoe dus ook behoort - helaas moet ik thans schrijven: behoorde - de regel, dat de Kroon de bekrachtiging van zulk een benoeming niet weigeren mag) zò, dat het zijn sanctie alleen vinden kan, doordat de daartoe geroepen instanties een eventuele schending van de ongeschreven regel niet aanvaarden, maar er op de scherpst mogelijke wijze tegen reageren. Aldus en ook alleen aldus kan de schending worden ongedaan gemaakt en dus de regel worden gehandhaafd. Hetzelfde is trouwens, met name in het staatsrecht, met talrijke geschreven regelen, waaronder sommige der allerbelangrijkste, het geval. Hier gold dus voor alle betrokkenen: de voet stijf houden. Immers de hier bedoelde ongeschreven regel is uitermate belangrijk. Als Amsterdam (en ik denk hierbij aan Universiteit èn gemeentebestuur in onderlinge samenwerking) op enig gebied zijn autonomie, zijn zelfbeschikkingsrecht, met pijnlijke zorgvuldigheid en nauwgezetheid behoort te bewaken en te bewaren, dan is het wel op dit terrein. Dit zal toch wel ternauwernood nadere adstructie behoeven. De Universitaire instanties zijn hier niet te kort geschoten. Zij stelden zich - de een wat krachtiger, de ander wat minder krachtig, maar toch alle - op het standpunt, dat het nu niet meer ging om de knikkers, maar om het spel. Dat het nu niet meer de vraag was, | |
[pagina 636]
| |
niet meer de vraag kon of mocht zijn, of de benoeming van Dr Suys wel de gelukkigst denkbare was geweest, maar dat het nu gold de verdediging van nog veel hoger, nog veel gewichtiger belangen, n.l. het zelfbeschikkingsrecht der Universiteit en de zelfstandigheid van Amsterdam. Toen kwam de beslissing van de Raad. En het doet mij pijn het te schrijven tegenover een college, waarvan ik zelf vele jaren deel heb uitgemaakt, waarnaar nog steeds mijn warme belangstelling uitgaat en dat zovele leden telt, die mij na of zelfs zeer na aan het hart liggen, maar ik mag het niet verzwijgen: de Raad heeft volslagen gefaald. Hij heeft de ergst denkbare fout gemaakt, hij heeft op grond van onbewezen politieke verdachtmakingen zijn zelfstandigheid opgeofferd, zijn eerst-geboorterecht verkocht voor een schotel linzen, neen voor minder dan dat. De Amsterdamse Raad heeft het bekrachtigingsrecht van de Kroon tot een levende werkelijkheid gemaakt; voortaan zal iedere Minister van Onderwijs zich op dit praecedent kunnen beroepen. ‘Zie’: - zo zal een toekomstig Minister kunnen spreken - ‘Minister Gielen maakte aanmerking op een benoeming (quasi op formele, maar in werkelijkheid op materiële gronden) en de Raad heeft amende honorable gedaan, heeft erkend zich te hebben vergist, heeft erkend, dat een verkeerde benoeming door hem had plaats gehad, heeft getoond, dat het bestaan van dit bekrachtigingsrecht nut en redelijke zin heeft. Wat wilt gij nog meer? Het is een demonstratio ad oculos, dat dit bekrachtigingsrecht op zijn plaats is en niet kan worden ontbeerd.’ Nogmaals: zó zal in de toekomst een Minister van Onderwijs kunnen spreken, wanneer hij - onverhoopt - een nieuwe aanslag mocht doen op de zelfstandigheid van Amsterdam. En hij zal er nog aan toe kunnen voegen: ‘En de Raad deed dit en hechtte blijkbaar zo grote waarde aan deze erkenning van eigen falen, dat hij bereid was de geleerde, die reeds een halfjaar lang de hem voorlopig toevertrouwde (en - nota bene! - nog door een leeropdracht bevestigde) functie op voortreffelijke wijze, met volledige overgave van zijn persoon had uitgeoefend, de woestijn in te sturen en zijn loopbaan te breken.’ De Amsterdamse stedemaagd treurt om de misstap van hen, die haar dierbaarder zijn, dan wie ook. En op het gebouw der Universiteit hangt de vlag halfstok. |
|