| |
| |
| |
Annie Romein-Verschoor
Jubileren of herdenken?
Vijftig Jaren. Officieel Gedenkboek ter gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van H.M. Koningin Wilhelmina, Amsterdam, Scheltens en Giltay. 1948.
Wilhelmina. Een levensgeschiedenis in foto's. Samengesteld door dr Jane de Iongh en drs M. Kohnstamm. Amsterdam, De Bezige Bij. 1948. W.L.M.E. van Leeuwen: Honderd Jaar. 1848-1948. Hengelo, H.L. Smit en Zoon. 1948
Van Moeder op Dochter. Het aandeel van de vrouw in een veranderende wereld. Leiden, E.J. Brill. 1948.
Vrouwen van Nederland 1898-1948. De vrouw tijdens de regering van Koningin Wilhelmina. Amsterdam, Scheltens en Giltay. 1948.
Een gedenkboek schrijven is zo iets als confectie-naar-maat leveren. Ieder immers, die het herdenkingsjasje thuis krijgt, hangt het om de leden van zijn eigen schrale of omvangrijke, stoer-vitale of kwijnend-neergebogen memorie en kijkt of het past. Al te vaak past het niet en dan krijgt het jasje de schuld of althans de kleermaker. Daarom heeft het zin bij de aanvang van dit overzicht van gedenkboeken over de laatste halve, hele en anderhalve eeuw de clementie van de lezer in te roepen zowel voor de schrijvers, die uit een oogpunt van onbevangenheid de moeilijkste historische stof gekozen hebben, als voor de recensent, die - ook maar een mens is. Het is op het eerste gezicht al duidelijk, dat voor alle samenstellers die onbevangenheid een probleem is geweest, met uitzondering van die van het fotoboek: (dr De Iongh en drs Kohnstamm), waarin het oorspronkelijke plan van De Bezige Bij voor een biografie van koningin Wilhelmina - terecht wel - werd omgezet en waarvan de werkwijze voor de hand lag, al is het resultaat dan altijd nog wel verrassend. Verrassend in zo verre als deze, voor een groot deel toch officiële foto's naast een noodzakelijk fragmentaire, officiële biografie, zo veel belangrijke elementen geeft van de menselijke biografie, die zwart op wit neergeschreven, van alle gedenkboeken wel de meeste kans zou hebben gehad op het probleem van
| |
| |
de onbevangenheid te stranden. Het officiële gedenkboek en de beide vrouwenboeken hebben het onbevangenheidsprobleem - en tegelijk dat van de ‘deskundigheid’ - gemeend te moeten oplossen door een vorm van samenwerking. Van Leeuwen heeft op eigen inzicht vertrouwd èn op eigen krachten: er steekt een respectabel stuk werk in dit blijkens de inleiding van oud-minister Bolkestein al ‘grotendeels in de donkere jaren der bezetting’ geschreven, of althans voorbereide, boek. Samenwerking, het is een mooi woord, maar in zijn letterlijke zin eigenlijk alleen van toepassing op ‘Van Moeder op Dochter’. Onder redactie van dr W.H. Posthumus-Van der Goot is hier naar een werkelijke, in elkaar grijpende en elkaar aanvullende samenwerking gestreefd. De tijd van 1798-1948 is in acht perioden verdeeld, waarvan de 19de eeuwse behandeld zijn door dra J. Brok-Ten Broek, de periode 1898-1928 door Clara M. Meyers en de laatste 20 jaar door mevr. Posthumus en E.A. Heringa-Van Ruth, terwijl het geheel doorschoten is met korte hoofdstukken: Voor- en Achtergronden, eveneens samengesteld door Mevr. Posthumus met medewerking van een aantal deskundigen op speciaal terrein. Het is duidelijk, dat alle medewerkenden gekozen zijn, omdat men meende in haar de meest bekwame te vinden - wel een voor de hand liggend argument, maar toch niet altijd het beslissende, zoals we straks nog zullen zien, en dat men zich de moeite gegeven heeft tot goed gecoördineerd ‘teamwork’, wat niet zo eenvoudig is.
Wat nu de samenwerking bij het ‘officiële’ gedenkboek betreft, daarvan kan men eigenlijk niet anders zeggen dan dat ze... officiëel is. Officiëel en - nog zo'n onplezierig woord, dat toch zo indrukwekkend bedoeld is: representatief. Dat begint al met de redactieraad, waarin de hoogste lichamen van Staat door de hoogste functionarissen zijn gerepresenteerd en waarin men maar één figuur mist, die in een historisch verzamelwerk zo al geen representatieve, dan toch een functionele rol had moeten spelen: een leiding gevend historicus.
Maar blijkens het inleidend woord van de voorzitter heeft toch ook deze redactieraad zich rekenschap gegeven van zijn taak: ‘Het streven is er daarbij op gericht geweest, alle eenzijdigheid te vermijden. Zowel op godsdienstig en cultureel als politiek, maatschappelijk en economisch terrein is daarom voor het schrijven van de
| |
| |
talrijke hoofdstukken medewerking verzocht aan vooraanstaande deskundigen van de meest verschillende richting.’
U ziet, ook deze redactieraad heeft zich voor alles bezorgd gemaakt over de twee hoofdproblemen, dat van de samenwerking en dat van de onbevangenheid, zo men wil van de objectiviteit. Maar waarborgt de wijze, waarop hij zijn taak uitvoerde een bevredigende oplossing van die problemen? Voor de talrijke hoofdstukken zijn vooraanstaande ‘deskundigen’ aangezocht d.w.z. mensen, die op het terrein van hun werkzaamheid een leidende functie hadden, maar betekent dat ook, dat zij bevoegd waren over de ontwikkeling op dat terrein te schrijven? dat zij een boek konden maken? Wie ontwierp het schema van het hele boek, wie kweet zich van de moeilijke redactionele taak de medewerkers een aantal leidende, maar soepele aanwijzingen te geven, waardoor hun werk een passende bouwsteen in het geheel werd, wie redigeerde en coördineerde hun bijdragen achteraf? Wie zorgde ervoor, dat dit boek door een benaderende uniformiteit, b.v. in het noemen van namen en jaartallen en door het samenstellen van een register voldeed aan een van de eerste eisen, die men aan een gedenkboek mag stellen: een betrouwbaar naslagwerk te zijn voor latere schrijvers, die zich met dezelfde periode bezighouden in een tijd, waarin het vaak niet zo gemakkelijk meer is de oorspronkelijke gegevens op het spoor te komen? Ik vrees, dat er op al deze vragen maar één antwoord is: niemand. En de gevolgen zijn niet uitgebleven:
Door het ontbreken van een register is het boek onhanteerbaar. Een niet gering aantal medewerkers was gediend geweest met zo iets als de tien geboden voor de representatieve medewerker in de trant van: begin niet meer dan één zin op de tien met ‘voorts’ of ‘helaas’, vertel niet wat je zal gaan doen en wat het je in de beperkte ruimte allemaal wel niet mogelijk zal zijn te doen, etc. Het is al te duidelijk, dat ook op dat punt leiding en coördinatie ontbroken heeft.
Door gebrek aan ordenende en deskundige leiding zijn er ernstige omissies en onregelmatigheden. Zo is er wel een bijdrage over de burgerluchtvaart, die leest als een vlotte reclamebrochure voor de K.L.M., maar de geesteswetenschappen vind ik nergens vermeld en bijgevolg evenmin de namen van b.v. Snouck Hurgronje, Uhlenbeck, Van Wijk en Huizinga. De laatste wordt alleen toevallig in
| |
| |
een citaat genoemd naast honderden pottenbakkers, sportlieden, directeuren van krantenbedrijven en leden van de generale staf, die het mij in gemoede niet kwalijk zouden kunnen nemen, als ik hen ter vergelijking noemde.
Een ordenende en gezaghebbende redactie had kunnen waken tegen de volslagen anarchie in werkmethode, die nu onder de medewerkers heerst en die het boek alle wezenlijke eenheid ontneemt: leg b.v. het in zijn soort voortreffelijke artikel van mr dr Van den Bergh over de gemeenten, dat geen enkele naam of jaartal bevat naast het griffiersverslag van mr De Wilde over de Staatkundige Ontwikkeling; het artikel van Dudok over de Bouwkunst, voorbeeldig in de wijze, waarop het hoofdstromingen en hoofdfiguren aangeeft naast de royale catalogus van Van Duinkerken over de Letterkunde naar het beginsel: als je niemand overslaat, kijkt niemand je boos aan. En Leopold? - maar daar heeft gelukkig de illustrator aan gedacht! Een redacteur met historisch verantwoordelijkheidsgevoel had ook kunnen waken tegen wat ik de overwoekering van de jubileumstemming zou willen noemen. Dit is een punt wat ten dele ook de beide vrouwenboeken raakt. Het boek ‘Vrouwen van Nederland’ heeft een opdracht aan Koningin Wilhelmina, het officiëel gedenkboek evenzo ‘uit naam van het Nederlandse volk’, ‘Van Moeder op Dochter’ wordt ‘eerbiedig aan de voeten der beide koninginnen gelegd’ en de meeste medewerkers vinden, waar het pas geeft en ook wel eens waar het er een beetje bijgehaald is, gelegenheid tot een huldebetuiging aan ons vorstenhuis. Daarbij valt de argeloze lezer één ding op. Duizenden jaren lang is de verhouding van gekroond hoofd en volk beheerst door het charisma van de gezalfde. Koningin Wilhelmina en haar dochter op haar beurt hebben er naar gestreefd die verhouding om te zetten in een van mens tot mens. Het lijkt erop of die, toch ook voor haar beiden niet zo gemakkelijke, verandering - Juliana heeft er bij haar inhuldiging maar al te duidelijk op gezinspeeld - de koninginnen natuurlijker afgaat dan haar volk. Ook Van Leeuwen is hier af en toe een tikje ‘overdone’. Maar waarin hij zich gunstig
vooral van ‘50 jaren’ onderscheidt is de wijze, waarop in zijn werk de feestredenaar ver op de achtergrond blijft bij de historicus. Omdat op een feest, nietwaar, geen sombere tonen passen krijgt men uit vele van de 46 hoofdstukken van het officiële gedenkboek de indruk alsof
| |
| |
er nooit een wereldoorlog geweest is, dan wel hoogstens als een kort intermezzo in een gestadige opgang. Zie het ergerlijke, want holle optimisme in het stuk Jeugd en Jeugdbeweging of in dat over de P.T.T., waarin de oorlog met een paar regels wordt afgedaan, die bovendien een onjuiste voorstelling van zaken geven. Zie het hoofdstuk Muziek, een ongetwijfeld deskundige uiteenzetting omtrent de opleving van het Nederlandse muziekleven in deze halve eeuw, waarin Willem Mengelberg al de eer krijgt die hem toe komt, maar met geen woord vermeld wordt - behoort dat niet tot de geschiedenis van ons muziekleven? - hoe hij die eer verspeeld heeft, en waaruit de argeloze lezer voornoemd nauwelijks zou merken, dat er in de oorlogsjaren iets met ons muziekleven gebeurd was, als hij, goddank, niet stuitte op de mededeling, dat ‘schrijver dezes’ tot 1941 lector in de muziekwetenschap ‘na schorsing door de bezetters, sinds 1946 buitengewoon hoogleraar’ is.
Niet minder dan de voorkeur voor het officiële heeft zich die voor het representatieve in dit boek gewroken. Men zegt, dat alle kleuren dooreengemengd het wit van de onschuld opleveren. Heeft U het wel eens geprobeerd met een verfdoos? Misschien was Uw verfdoos niet bont genoeg, maar de ervaring leert, dat het ook niet mogelijk is een voldoende bont gezelschap deskundigen van de meest verschillende richting op godsdienstig, enz. gebied bijeen te krijgen, dat gezamentlijk het blank der objectiviteit oplevert. Omdat objectiviteit nu eenmaal iets anders, iets waar meer spanning en bezinning in verwerkt moet zijn, betekent dan: ieder zijn zegje laten. Zelfs wanneer we buiten beschouwing laten, dat er op die wijze altijd groepen zijn die bewust of onbewust buitengesloten worden. Want men kan toch moeilijk vol houden, dat de arbeidersbeweging gerepresenteerd is in het hoofdstuk Het sociale Leven of het humanisme daar waar het in de hoofdstukken over Kerkelijk Leven - één r.k. en één hervormd natuurlijk - enkel als verlies geboekt staat. Maar er is nog een ander gevaar bij deze objectiviteit van het eerlijk delen: ze werkt verslappend op de persoonlijke objectiviteit van de medespelers in dit spel, die, vooral bij thema's, die moeilijk buiten de eigen levensbeschouwing om te behandelen zijn, al te vaak neiging vertonen om dan ook maar het eigen deel zo royaal mogelijk binnen te halen en lang niet altijd de beheerste redelijkheid van b.v. dr F.J.Th. Rutten of dr J. Lindeboom, die zonder
| |
| |
eigen inzicht te verdoezelen er naar streven werkelijk historicus te zijn. Het hoofdstuk over Jeugd en Jeugdbeweging is ook hier wel de ergste zondaar. Men kan moeilijk zelfs maar aan het streven naar objectiviteit geloven van een schrijver, die hulde brengt aan het Nat. Jong. Verb. ‘dat reeds in 1933 zijn lidmaatschap met dat van de N.S.B. onverenigbaar verklaarde,’ - men is geneigd zich af te vragen voor welke andere jeugdorganisatie dat nodig was -, die niet anders dan een paar schampere woorden over heeft voor de jeugd, die een of andere vorm van vredesactie voerde, die een volle bladzijde wijdt aan de N.C.S.V., maar niet vermeldt, dat er ook r.k. en socialistische studentenorganisaties zijn en die de niet-kerkelijke jeugdorganisaties afdoet met de volgende generaliserende en insinuerende uitspraak -: ‘Trachtten inzonderheid de jeugdorganisaties op godsdienstige grondslag een dam op te werpen tegen het steeds meer groeiende materialisme, vele van de daareven genoemden werden opgevangen in jeugdgroepen, die dit materialisme onbewust of ook wel opzettelijk - zij het dan ook vaak onder mooi klinkende leuzen - propageerden’.
De samenstelsters van ‘Vrouwen van Nederland’, die ook gemeend hebben zich niet aan het representatieve stelsel te kunnen onttrekken, vonden het nodig in haar ‘verantwoording’ er voor te waarschuwen, dat de lezer onvermijdelijk in deze ‘levende bijdragen’ meningen zal aantreffen, die hij - en ook de redactie - niet deelt. Het komt mij voor dat daarmee een bijdrage zo eenzijdig en liefdeloos tegenover andersdenkenden als die van zr M. de la Redemption niet verantwoord is.
Na bovenstaande principiële critiek mijn meer incidentele waarderingen gekruid met een paar critische kanttekeningen.
Om te beginnen: alle vijf boeken zijn royaal en verzorgd uitgegeven en in het algemeen goed geïllustreerd. ‘Honderd Jaar Nederland’ verdient een extra vermelding om een groot aantal leerzame grafieken en synchronistische overzichten. Waar ik met ‘Vrouwen van Nederland’ geen andere relatie heb dan de bijdrage van een historische inleiding, meen ik zowel van dit als van ‘Van Moeder op Dochter’ te kunnen zeggen, dat het een aantal artikelen bevat, die ieder, die zich met vrouwenarbeid en vrouwenbeweging bezig houdt, goed zal doen te raadplegen en die velen, mannen zowel als
| |
| |
vrouwen geboeid zullen lezen. Waar de redactie van ‘Van Moeder op Dochter’ uitdrukkelijk om gegevens tot verbetering van een herdruk vraagt, zou ik haar er op willen wijzen, dat zij het thema: de vrouw en de kunst wel erg verwaarloosd heeft. Bij de episode op blz. 121 - ik ga mijn lijstje maar langs - waar Majoor Frans een emancipatieroman genoemd wordt, zou ik een vraagteken willen plaatsen. Evenzo bij de opmerking op blz. 220, dat Aletta Jacobs behalve van de vrouwenstudie ook een pionierster van het schaatsenrijden zou zijn geweest. Dat deden de Amsterdamse meisjes in de 17de eeuw zeker ook al. Op blz. 445 mis ik de naam van mevr. Joosten-Chotzen onder de wegbereidsters van de Montessori-beweging hier te lande, waaraan zij toch zeker niet het minste aandeel heeft gehad.
In het algemeen, maar dat geldt vooral voor het laatste gedeelte - toegegeven: daar was het ook het moeilijkst! - vertoont het boek de neiging om meer een geschiedenis van de vrouwenbeweging te worden dan, zoals de titel aangeeft, van ‘het aandeel van de vrouw in een veranderende wereld’. Daardoor stuit men nog wel eens op uitstulpingen door een al te persoonlijk oordeel ingegeven, die buiten formaat en kader van het geheel springen, zoals de uitvoerige periode over ‘Famke’ op blz. 402 of het wel erg gezellige verslag van een conferentie van een groepje meisjes-studenten, dat meer dan drie bladzijden beslaat. Al te persoonlijk van keuze en inzicht lijkt mij ook in het algemeen het beeld van de oorlogs- en na-oorlogs-periode: was er over ons geestelijk leven en juist de rol van de vrouw daarin niet iets meer te vertellen dan we op blz. 526 vinden? Ik denk aan huisconcerten, en leeskringen, b.v. Valt van onze lectuur in die sombere jaren, waarin zoveel plotseling gloednieuwe oude boeken werden herontdekt, niet anders te noemen dan een ‘best-seller’ als Julia de Beausobre? Was er over de vrouw in Indonesië tijdens de oorlog geen dieper gaande en historisch meer verantwoorde beschouwing te krijgen (van Beb Vuyk b.v. of van Hetty Wertheim) dan dit oppervlakkige briefje en het geëxalteerde stuk van dr Baas Becking? Het doet mij een beetje onhumoristisch aan als vrouwen zo'n stuk van een man over vrouwen in een vrouwenboek opnemen. En zie ik het verkeerd of heeft werkelijk in onze na-oorlogse beslommeringen en vreugde de nationale feestrok zo'n belangrijke rol gespeeld? Tot slot - zou ik van mijn hart een moord- | |
| |
kuil maken?: waarom op blz. 229 die onredelijke en lichtelijk insinuerende opmerking over mijn ‘Vrouwenspiegel’?
Zo dat nog nodig was, dan ligt het boek van Van Leeuwen er ten bewijze dat de representatieve samenwerking niet de aangewezen weg is om tot een goed resultaat te komen. Waarbij het accent uiteraard op representatieve valt. Van Leeuwen noemt zelf aan het slot een reeks namen van wie hem hulp boden. Ook een veel ingrijpender vorm van samenwerking was mogelijk geweest, als maar het werk en het samen werken hoofdzaak blijft. ‘Van Moeder op Dochter’ bewijst dat overtuigend en het verheugt me, dat het vrouwen waren, die hier toe in staat bleken.
Van Leeuwen's boek omspant rond een eeuw, maar de eerste helft daarvan is hem meer aanloop dan onderwerp, wat zeker niet tegen zijn ijver pleit, want hoe dichter bij de eigen tijd hoe moeizamer het bijeen zoeken van de nog verstrooid liggende gegevens. Maar juist omdat de situatie zo is, komt onder het lezen de wens bij ons op, dat de schrijver zijn ruimte liever gebruikt zou hebben voor een minder sumiere behandeling van alleen de laatste 50 jaar, waarvoor hij mogelijk, stel ik me voor, bij zijn voorstudie al heel wat materiaal vergaard moet hebben, dat nu als te veel moest blijven liggen. Ik stipte al aan, dat het boek aanmerkelijk minder bruikbaar is geworden dan het verdient door het ontbreken van een register. Zuinigheid van de uitgever, die toch verder, dunkt me, niet te kort geschoten is? Maar een groot deel ervan had men al onder dak kunnen brengen, wanneer was afgezien van de ‘Lijst van Intekenaren, bijgewerkt tot 15 Febr. 1948’, die toch wel erg ouderwetsprovinciaal aandoet.
Intussen mag mijn klacht over het ontbrekende register niet de indruk wekken, dat dit boek alleen maar een soort encyclopedische waarde heeft: even in Van Leeuwen kijken, wanneer die of die geboren is of sinds wanneer we schoolartsen hebben. Niet minder waardevol zijn de talrijke uitstekende karakteristieken van ontwikkelingen en personen (ik denk b.v. aan het uiteraard summiere overzicht van het Indonesische conflict of de karakteristiek van de na-oorlogse literatuur, niet zachtzinnig, maar raak), het vaak zeer geslaagde aangeven van grote lijnen zonder in een star schema te vervallen. Maar de grote verdienste van dit boek ligt toch vooral
| |
| |
in de, goddank, niet kleurloze of uit vele kleurtjes gemengde, maar op een zeer persoonlijk inzicht veroverde objectiviteit en in het historisch evenwichtsgevoel dat Van Leeuwen in staat stelde het ware herdenkingsboek te schrijven, niet een jubileumboek, maar een verantwoord historisch overzicht, waarin een zo in ons persoonlijk en nationaal bestaan ingrijpend gebeuren als de tweede wereldoorlog niet met een minuut stilte en dan een optimistisch bevrijdings-hoeraatje wordt afgedaan of de tragisch-verwarde en teleurstellende na-oorlogse ontwikkeling, die onmiskenbaar van invloed is geweest op het aftreden van koningin Wilhelmina wordt weggedronken in een toast bij haar jubileum.
Natuurlijk zijn ook hier kanttekeningen voor een tweede druk te maken, maar ik kan mij, openhartig gesproken, die moeite en die demonstratie van nauwkeurigheid besparen, omdat ik mijn blauwe streepjes al opgenomen vond in het lijstje van een vlugger recensent. Ze veranderen bovendien niets aan de indruk, dat Van Leeuwen, veeleer dan die eerbiedwekkende lijst van deskundigen en ‘deskundigen’ het boek geschreven heeft, dat in dit tijdsgewricht geschreven moest worden, zowel voor wie nu zich op het eigen verleden wil bezinnen als voor wie later naar een samenvattend overzicht over deze periode zal grijpen.
|
|