| |
| |
| |
Anthonie Donker
De bliksem speelt om de doringboom
Fragmenten uit een dagboek
II
Een jong volk is in menig opzicht beschaafder dan een ouder. De nauwere band met de natuur schenkt den mens een natuurlijken levensstijl, die evenwichtiger en wellevender is dan die van den stedeling die van het land geen heugenis meer heeft. Bovendien ontbreekt het rauwe fabrieks- en havenproletariaat dat in onze grote steden zo verwilderd leeft. De arme blanken lijden een kommerbestaan, maar zij lijken althans niet aan een ontaarding in de massa als in de wereldsteden ten prooi gevallen
De jeugd, de kinderen, de studenten, zij winnen het in beschaafde houding en natuurlijke wellevendheid verre van de Europese. Naroepen, uitjouwen, molesteren, vernielen, burengerucht, uitspattingen komen niet voor. De studenten trappen geen keet, maken geen ‘lol’, de massa host niet op feestdagen. De rag, de studentenjool is kinderlijk maar ordelijk als in Engeland. In het algemeen gedraagt het publiek zich waardiger en beleefder. Er vormt zich een geduldige éénmansrij bij de bushalte, een vanzelfsprekend ‘in tou staan’ waar geen touwen of politie bij te pas komt. Laat ons hopen dat onze vindingrijke burgemeester in Amsterdam er eens in slagen zal ook het wilde beestenspel van het Amsterdamse trampubliek te temmen. Eén schoolgeneratie aandacht hiervoor, en het zal ons volk afgeleerd zijn!
Ook de voetbalwedstrijd - een Intervarsity van Pretoria en Witwatersrand, van Tukkies en Witsies - gaat onvergelijkelijk ordelijker in zijn werk dan soortgelijke evenementen bij ons, en de rivaliteit der twee universiteiten ontlaadt zich in een georganiseerd spel van elkaar afwisselende strijdliederen en ‘warcries’, onder leiding van een in lange, witte of blauwe jas levendig paljassenden, populairen koordirigent. Overigens winnen de reusachtige sportvelden het hier nog zelfs van de snel en Amerikaans zich uitbreidende gebouwencomplexen der universiteiten, maar daarmee is het Helleense ideaal van het geestelijke en lichamelijke evenwicht
| |
| |
evenmin bereikt als in het gehypertrofieerde geestelijke leven der oude doch vitale Europese wetenschapscentra, de weegschaal slaat door naar de sport. Trouwens, in meer dan één opzicht heeft het leven hier, met matches, dances, cocktailparties, cars en efficiency gevaarlijk Amerikaanse allures. Zuid-Afrika lijkt een jonger Amerika te worden. Tenzij de cultuurtendenzen een krachtig genoeg tegenwicht vormen. Verwonderlijk is hoe vaak men, tot in academische kringen, de ongedurigheid kan constateren, waardoor de huisplaag van de radio de kans krijgt tot een altijd gerede rustverstoring te worden. De radio is de vijand van de stilte der concentratie. Zij is spreiding van aandacht inplaats van samentrekking, zij ontbindt en vervluchtigt de aandacht inplaats van haar te binden en te bepalen. Men kan er dol en wanhopig van worden. Het is hier al niet beter dan in Europa, tot op de ‘plaas’, tot in de studeerkamer, overal sijpelen haar anorganische geluiden door. Er mocht wel een wetgeving zijn tegen het veroorzaken van bijgeluiden in de natuur. En tegen de geluidsverspilling van als stromende waterkranen doorlopende radios. Een badkamer zou vol water komen te staan, maar ook in een met nuziek, jazz, berichten, preken en redevoeringen volgelopen huiskamer kan men verdrinken.
De tijd ontbreekt om zonder de merkbare vermoeienissen van de reis nog te vergroten na de mensen ook de dieren te bezoeken. De Wildtuin in Oostelijk Traansvaal, over een gebied van anderhalf maal den omvang van Nederland, is de trots van den Afrikaner. Om de ongerepte natuur, om de rustgevende stilte daarvan, om de bekoring of om de sensatie der wilde dieren die men er in vrijheid bespiedt? Wij zullen het niet kunnen beoordelen. Wordt de illusie der ongerepte natuur niet verminderd als men het Krugerpark met twee honderd auto's tegelijk binnengaat? Is er iets onnatuurlijks in dit opwindend gezelschapspel, in het georganiseerd bezoek van de mensen aan de dieren? Maakt zich een overdreven zucht van vele bezoekers meester om ‘leeus’ te zien! Hoogtepunt is het aanschouwen van een ‘kill’ van een bok of wildebees, waarvoor men opgewonden boven op de ‘carren’ klimt om de beste plaats en het mooiste gezicht er op te hebben. Dit stukje wildernis, waar de beschaving zich niet gevestigd heeft maar omzichtig als bezoekster is doorgedrongen, kan men het als
| |
| |
een wildernis beleven? Is het het onderdrukte jachtinstinct van den Zuid-Afrikaner, dat hem hierheen trekt, al mag hij het er niet bevredigen? Wij kunnen het niet beoordelen, wij zullen geen behaaglijk dommelende leeuwen langs het pad zien liggen, onbekommerd om den benzinegeur van de rakelings langs hen gaande ‘car’, wij zullen geen ‘bobbejaan’ voor de rooibokkentroep zien uittijgen, en geen ‘kameelperd, wolkenkrabber van die veld’, als een uitgerekt hobbelpaard door de velden zien galopperen. De koning van Engeland heeft er bij zijn bezoek aan den Wildtuin geen leeuwen gezien, naar wij horen. De koning der dieren liet zich niet zien aan den koning der mensen.
De mensen zijn er de gasten der dieren. Althans gedragen zij zich als zodanig, inzoverre zij er de dieren ontzien en hun heerschappij eerbiedigen. Er zijn alle voorzorgen genomen, dat wel de nieuwsgierigheid der mensen wordt bevredigd, maar niet de nieuwsgierigheid der dieren voor den mens wordt opgewekt. Blijf in uw ‘car’, is het consigne. Toch kunnen wij de gedachten niet geheel van ons afzetten, dat wij nooit een zelfde schier alles overtreffende belangstelling zullen kunnen opbrengen voor het ‘game reserve’ als de meeste Afrikaners. Er is een uitgave over Zuid-Afrika, met een leeuw op den omslag afgebeeld: This is South-Africa. Daarin lijkt ons iets uitgedrukt van die zekere overschatting van het dierenreservaat, die wij soms menen op te merken. Of, ligt het aan ons? Is onze natuurliefde te klein of te groot om het naar waarde te schatten? Of, zijn wij te veel in beslag genomen en gefascineerd door de problematiek van de uiteen lopende, tegenstrijdige bevolkingsgroepen van dit in menselijk opzicht zo opwindende land met zijn Afrikaners en Engelssprekenden, zijn naturellen, zijn kleurlingen, zijn Joden, zijn Indiërs, zijn Maleiers, om ook voor zijn dierenbevolking de volle aandacht over te hebben?
De Joden - het dringt met een schok tot ons door. Wij hebben tot nog toe van niemand in dit land een goed woord over hen gehoord, en zelden of nooit werden wij een blijk van werkelijk besef gewaar van het rampzalig lot der bij millioenen door Hitler vermoorde Joden, onder wie meer dan honderdduizend Nederlanders. Het menselijk voorstellingsvermogen, hoe bitter beperkt is het en hoe gering zijn draagkracht over groten afstand! Of men hier, naar het heet, als Joden met name Oost-Joden aanduidt en daar in de
| |
| |
praktijk niet de Westerse Joden onder begrijpt, is mij niet geheel duidelijk, maar het maakt geen wezenlijk verschil. Het antisemitisme sluit begrip voor de Joodse tragiek hier vrijwel algemeen uit.
Hier op Waterkloof, dicht onder Klapperkop, op drie honderd voet boven Pretoria, waar de mensen die het zich veroorloven kunnen hun huizen bouwen om de hitte van de vallei te ontwijken, merkt men ook weinig van de hitte van den verkiezingsstrijd. Men kijkt er langs de groene glooiingen over bougainvillia's en pointsettia's, omlaag in het dal en over de stad heen op de Magaliesbergen, als een rij rustende zich half oprichtende figuren, en op de ‘poorten’ die naar verder ruimten het vergezicht openen, Koedoespoort, Wonderpoort, en de schemerende vlakten en verre lage bergen daarachter. De opwinding voor verkiezingen is hier veel groter dan in ons land, en met den onverwachten uitslag, de verrassende overwinning van de Nationale Partij op de regeringspartij van Smuts stijgt zij ten top. Nog des te meer, misschien, omdat die overwinning niet alleen nog door niemand verwacht werd maar ook slechts een uiterst krappe meerderheid aan de nationalisten verschaft; bij ons evenredig kiesstelsel zou er zelfs geen overwinning behaald zijn, want het stemmenaantal der Verenigde Partij van Smuts bedraagt een honderdduizend meer dan dat der Nationalisten, maar de stemmen van verslagen candidaten zijn bij het districtstelsel nu eenmaal verloren, al is de nederlaag ook nog zo klein.
Is er meer reden tot opwinding bij verkiezingen dan in het noodlijdend Europa? Ogenschijnlijk niet, de problemen van den directen materielen nood kent men in dit welvarend land, althans onder het overgrote deel der blanke bevolking, niet. Maar de opwinding komt voort uit den strijd in het verleden, de oude Engels-Afrikaanse tegenstelling en de nog niet uitgesleten, in den laatsten oorlog vooral weer tot bij de Afrikaanse jeugd opgeleefde of opgezweepte verbittering over eenmaal geleden onrecht, en niet minder uit den dreigenden strijd dien men algemeen voorvoelt, het probleem der negen millioen zwarten tegenover ruim twee millioen blanken, dat door de beide grote partijen zo verschillend wordt beoordeeld: de Verenigde Partij, meer optimistisch, liberaal en humanistisch, ziet de oplossing, als er ooit een oplossing mogelijk zal blijken, in aanvaarding der symbiosis, en in leiding, vorming
| |
| |
van de naturellenmassa in de Zuid-Afrikaanse samenleving den enigen weg om voor de toekomst bij de onweerhoudbare emancipatie van het zwarte ras een vredige samenleving der rassen voor te bereiden; de Nationale Partij, meer pessimistisch, exclusief, en defensief, en met een door de historie verklaarbaar, sterker instinct van zelfbehoud ziet, hoewel haar aanhang van de goedkope diensten der zwarte bevolking evenmin wil of kan afzien, vooral het ‘zwarte gevaar’ en zoekt de oplossing van het vraagstuk theoretisch (want gelooft men zelf in de uitvoerbaarheid?) in terugdringing van de zwarte bevolking in de reservaten en in het sluiten van de steden tegen den aanwassenden stroom van naturellen, in zo volledig mogelijke scheiding dus, in wat als verkiezingsleuze heet de ‘apartheid’. Beide partijen zien in elkaars tactiek gelijkelijk de oorzaak van dreigende toeneming van communisme, zij bestrijden elkaar merkwaardig genoeg over de bestrijding van een gemeenschappelijk beseft gevaar.
Maar in het heden overweegt, van hoe groten en ingrijpenden invloed de opvattingen over het naturellenvraagstuk ook op de verkiezingsprogramma's zijn, toch nog de oude Engels-Afrikaanse tegenstelling. Het is ons duidelijk, dat er nog redenen genoeg overblijven voor den culturelen strijd der Afrikaners, ook al is er wettelijk volledige gelijkstelling. Maar de nationale strijd? Het Afrikanerdom heeft zich in vroeger tijden gevestigd en gevormd in een moeilijke en hachelijke kolonisatie, het heeft zich in den zwaren en bitteren strijd, in de kafferoorlogen en in de Boerenoorlogen gehandhaafd. Het heeft voor altijd onze bewondering verdiend omdat hier in tegenstelling tot andere plaatsen in de wereld als Ceylon en Nieuw-Nederland, kolonisten van Nederlandsen stam zich onder de moeilijkste omstandigheden en bedreigingen hebben staande gehouden. Maar waartoe kan voortzetting van een exclusief Afrikaans nationalisme in de toekomst nog voeren anders dan tot blijvende verdeeldheid, in een staat die toch een Zuid-Afrikaanse natie zal moeten worden, die voorbestemd is tot in elk geval een tweetalige éénheid en waarin noch het Afrikaanse noch het Engelse volksdeel de andere groep zal mogen minachten of negeren, wil men in de toekomst zijn roeping in dit land ooit naar behoren kunnen vervullen? Geen van beide groepen zal de andere te veel mogen vinden, of zichzelf de ware Zuid-Afrikanen kunnen blijven
| |
| |
achten; indien dit zo zou blijven, zal het slechts tot onheil van het land strekken. Maar het kan van het Afrikanerdom moeilijk verwacht worden, dat het met het verleden van de Boerenoorlogen voor den geest, met de gewonde heugenis van een overwonnen volk een sterke ontvankelijkheid kan opbrengen voor een nieuw Zuid-Afrikaans volksbewustzijn, zolang zulk een besef zich ook juist bij de Engelse sectie zo traag en gebrekkig ontwikkelt. Moet men zich verwonderen dat het volksbewustzijn der Afrikaners bij dat verleden en bij deze huidige situatie eenzijdig Afrikaans is, met geringe neiging om een meer algemeen Zuid-Afrikaans karakter over te nemen, waar juist de andere sectie zoveel meer een Engelse dan een Zuid-Afrikaanse houding en denkwijze aan den dag blijft leggen? Ook al valt in de historie de verklaring te vinden van het verschijnsel der Duitsgezindheid tot zelfs tijdens den jongsten oorlog waarin het Duitse nationaal-socialisme de beginselen der beschaving zelf aanrandde en dreigde te vernietigen, dit vermindert toch niet het schokkende en beschamende van het incident, tijdens een verkiezings-vergadering van Hofmeyr hier in Pretoria, waar een honderdvijftigtal studenten als meetingbrekers uitdagend voor Hitler hebben gejuicht. Ongetwijfeld wisten zij niet, wat zij daarmede uitriepen en nog minder wat die kreet aan herinnering oproept bij een ieder die het daarvan uitgegane millioenenvoudige onheil aan lichaam en ziel heeft ondervonden. Laat het niet meer dan als een ongelukkige strijdkreet, een uitdaging, een contra-betoging bedoeld zijn geweest, dat neemt niet weg dat het feitelijk niet anders inhoudt dan een eerbewijs aan den man die verantwoordelijk is voor de ergste en wreedste misdaden ooit tegen de mensheid begaan, die millioenen slachtoffers heeft gemaakt en wiens cynisch stelsel alle christelijke en zedelijke grondslagen en beginselen heeft vertrapt. Ook zonder dat besef aanwezig is van den inhoud ervan is zulk een uitroep ernstig genoeg,
ja het feit dat dit besef ontbreekt is nog het ernstigst, want de Afrikaanse jeugd is hier te goed voor! De opvoeders dezer studenten zullen, hopen wij, niet verzuimd hebben hun het oneervolle van het gebruikte strijdmiddel duidelijk te maken, een handelwijze die bovendien, ook al betreft het een uiting van slechts een kleine groep misleide jonge mensen niet anders dan het aanzien van Zuid-Afrika in de wereld in gevaar kan brengen. Van de leiding, welke de Zuid-Afrikaanse jeugd ontvangt, van
| |
| |
haar goed democratische vorming hangt de toekomst van het land af. Ook als ik in alle opzichten en onzwaarwichtig aard en draagkracht van het verschijnsel doordenk, blijft een gewaarwording van ontsteltenis en pijnlijke geschoktheid over zulk een incident mij bij: dat dit heden ten dage nog ergens ter wereld mogelijk gebleken is! De onmenselijkheid van Hitler's systeem is dus tot velen hier nog niet doorgedrongen, zelfs komt het voor dat men de onomstotelijke feiten niet geloven wil! De geestelijke en godsdienstige leiders van het volk hebben een zware verantwoordelijkheid en een zware taak, om tijdens den oorlog ontstane verkeerde voorstellingen te bezweren, en te doen inzien dat men zelfs den vijand van zijn volk, gelijk velen Engeland zijn blijven zien, niet zonder schade voor zichzelf met den vijand der mensheid kan bestrijden.
Een jong volk - er zijn in dit land tal van verschijnselen die erop wijzen hoe moeilijk zijn politieke ontwikkeling is geweest en nog altijd is, en hoe het nog verscheidene phasen zal door moeten, om tot evenwicht te komen. De organische democratische ontwikkeling van den, naar het mij voorkomt, van nature democratischen Afrikaner is gestuit, ten gevolge van de Engelse oorlogen en den daaruit voortgekomen, nog voortlevenden verzetsgeest, een weerbaarheid tegenover achterstelling waar in sommige opzichten nog redenen voor lijken te bestaan, maar die anderzijds tot een onvruchtbare cultus van het verleden verwordt (waardoor ook de prachtige Voortrekkersgeschiedenis bijvoorbeeld in de actie der Ossewa Brandwag zo verpolitiekt is geraakt) en die mede onder alouden Duitsen invloed (al sinds Bismarck, sinds de Jamesonraid van 1895 en de Rebellie van 1914, en door Duitse imigratie) aan ondemocratische tendenzen blootgesteld raakte. Doordat Zuid-Afrika geen eenheid is, een unie maar geen volk, kan ook de democratie er haar evenwicht niet vinden. De Verenigde Partij heeft in de doelstelling en bevordering dier eenheid gefaald, inzoverre haar aanhang te veel naar het Empire is blijven zien en te weinig naar een waarlijk Suid-Afrika streefde. There are no South-Africans!
Het Afrikanerdom wil een Afrikaans overwicht verwerven, de Engelssprekenden willen een Engelse hegenomie handhaven. Beider nationale denken is niet Zuid-Afrikaans, maar Engels of Amerikaans. Beiden zijn beheerst door de gedachte: niet zij, maar wij!
| |
| |
De Verenigde Partij is te Engels gebleven om vat op de Afrikaanse jeugd te krijgen en hen voor een nieuwe eenheid, die er in de toekomst toch zal moeten komen, oog te doen krijgen en te winnen. De oude tegenstelling is te scherp gebleven. Aan wie de schuld? In elk geval zal Zuid-Afrika pas een natie kunnen worden als men het eens zal zijn geworden over het samengaan der volksgroepen. Als niet elk van beide groepen zich een natie in den staat voelt! Van die toekomstige natie zijn de generaals Botha en Smuts en generaal Hertzog, elk op eigen wijze, als pioniers te beschouwen, hoe men ook overigens de verdiensten of fouten van hun beleid moge beoordelen. Wat wij gisteren zagen, kan niet tot het geluk van dit land bijdragen: de duizendkoppige menigte studenten, in optocht, sommige met de opgestoken vuist van Ossewa Brandwag (die overigens als gebaar sprekend op den communistengroet gelijkt), haar vreugde over de verkiezingsoverwinning uitend in den gescandeerd uitgestoten kreet: Standerton, Standerton! De naam van het Transvaals kiesdistrict waar Smuts de nederlaag heeft geleden.
Mijn lezing, over Poëzie en verbeelding, voor de studenten raakte in den storm der actualiteit begrijpelijkerwijs van de baan. Een dame, die mijn vorige toespraak had bijgewoond, kwam op mij toe en zeide: U moet maar begrijpen, wat een vreugde dit voor ons is. Smuts is toch maar de aartsvijand van ons volk! - Zullen het zulke gedachten kunnen zijn die Zuid-Afrika een gelukkige toekomst tegemoet doen gaan?
De naturellen reageren niet merkbaar op den verkiezingsuitslag. Voor hen is dit alles nog gepraat. Alleen feiten zouden hen in beweging kunnen brengen. Zij eten hun mieliespap als andere dagen en roepen elkaar al tuinierend over de grasvelden hun lange, melodieuze relazen toe, en slapen er 's nachts niet minder om. Maar hoe kan men weten dat zij er niet over spreken? Zij kennen wel wat Engels en Afrikaans, maar wie hunner meesters en meesteressen verstaat hun taal? Wij vingen op, hoe een hunner in duidelijk Afrikaans uitsprak wat ongetwijfeld in velen van hen moet omgaan: Die nuu bass sal goed wees vir die witmense mar nie goed vir die bruinmense nie.
Pierneef is van geboorte Hollander, van Zuid-Beierland afkomstig.
| |
| |
De naam, die in ons land niet meer bekend is, is hier beroemd. Is er in ons land één schilder, wiens naam iedereen kent, ook de eenvoudigsten, ook de kinderen? In Holland maakte toen hij bij een bezoek aan ons land een telegram opgaf, de beambte van het loket bezwaar tegen het aaneenschrijven van Pierneef. Dat leek hem ontduiking. Een zuinig man betrapt een ander soms op vermeende zuinigheden. Holland op zijn smalst? Of een eresaluut waard aan de stiptheid van den Nederlandsen ambtenaar? Pierneef woont enkele mijlen buiten Pretoria. Wij rijden er heen langs de Uniegebouwen, door de deftige ministerswijk Bryntinion en dan de hoge vlakte over naar Brummeria. Daar woont hij op Elangeni. Het is oorspronkelijk een kafferkraal, tot de nederzetting van Zuid-Afrika's vermaardsten schilder verbouwd, ommuurd als met een oude ‘murasie’ en met bewingerde poortjes. Hier, in de uitgestrekte vlakte, met op eigen erf het vergezicht voor zich uit, werkt Pierneef, elken dag al in den vroegen morgen. Om vier uur staat hij op. Een schilder moet hier woekeren met het licht. Het wordt al gauw te scherp. En dan wordt de wereld wel niet kleurloos maar zij houdt toch te weinig kleur. Nu, in den winter, gaat de zon maar ‘kortpad’ zoals de naturellen zeggen. In de vroegte gaat Pierneef er op uit. Buiten maakt hij de potlood- en kleurschetsen, op zijn atelier werkt hij ze op zijn doeken uit. Het atelier ligt bezijden het huis. Wij gaan er, stoepjes af, onder poortjes door, heen. Er staan op het ogenblik niet veel schilderdijen van hem. Wel tegen den muur gestapeld een aantal van de landschapspanelen voor de grote stationshal in Johannesburg, waarvan wij de meeste ter plaatse hebben gezien. Prof. Bouman noemde ze een hoogtepunt in zijn werk. En op den ezel een enkele Pierneef, één gelijk men ze overal in Zuid-Afrika kent, maar een van de beste, de vlakte, onafzienbaar, zich als de zee naar den wijkenden einder in verten
verliezend, blauw paarse en roze verten, in een waas van vervloeiende en trillende tinten. Dat is Pierneefs stijl, al vele jaren. Zijn meesterschap, jammer genoeg wel tot in overproductie uitgebuit.
Men zou niet verwachten dat ook hij zijn modernistische periode heeft gehad. Er bestaat cubistisch opgebouwd werk van Pierneef. Daar is hij geheel van terug gekomen. Hij houdt niet van ‘malkuns’, zegt hij. In elk geval niet voor Zuid-Afrika. Een jong volk,
| |
| |
met een jonge kunst, kan niet ineens een sprong maken van Adam naar Einstein. Dat is ook zijn bezwaar tegen de tentoonstelling van Afrikaanse kunst die binnenkort naar Europa zal gaan. Er is zoveel werk bij van ‘bezoekers’ die de landschappen in Zuid-Afrika, de vergezichten, de baaien aan de Kaap zijn komen schilderen. Kan men dat als karakteristiek Afrikaanse kunst naar Europa zenden? Daar zal toch werk voor nodig zijn van hier getogen, met het land vertrouwde en ermee één geworden schilders. En niet te vergeten de aloude endogene kunst - de fijngelijnde, soms bijna Japans tere tekenkunst van Boesmannen.
Pierneef laat ons ook oud werk zien, uit zijn studietijd in Rotterdam, waar ook Van Wouw de academie bezocht heeft: een studie van een vissersmeisje, een van de markt in Brugge. Op het atelier hangt ook een ets van Aart Bijl, van de Rotterdamse St. Laurens, die thans als het skelet van onze jeugdherinneringen uit de kale vlakte der verwoeste stad omhoog steekt.
Bij het ‘skemerkelkie’ verhaalt Pierneef ons van zijn vriendschap met Leipoldt, den dichter, van zijn vaders vriendschap met Totius, van I.D. de Plessis, den Maleierkenner aan de Kaap, en Markus Viljoen, den redacteur van Die Huisgenoot, de illustratie die in formaat en inhoud een spiegel is van het royale en rustige Zuid-Afrikaanse gezinsleven. Hij gewaagt ook van de moeilijkheden, met materiaal, met verf, kwasten, etspapier, waarmee de schilders ook hier hebben te kampen.
Ik zou graag nog zijn etsen hebben gezien. En ook het oude schilderwerk interesseert mij. In een kunsthandel in Johannesburg zag ik een groot doek uit zijn jongen tijd, van de Transvaalse vlakte. Nog zonder die eigenaardige, van licht doortintelde waaskleuren van later. Men kan ze te vaak te zien krijgen, door zijn productiviteit, en ervan verzadigd raken, maar tot onze eigen verbazing kan men er ook geleidelijk meer door gefascineerd worden. Sinds men zelf vertrouwd begint te raken met het ijle mousserende, tintelende licht van dit land, wordt het ons duidelijk hoe deze kunst, in die unieke kleuren, alleen uit dit klimaat, uit deze zonnewazige wereld van vlakten, verten en lage bergen gepuurd kon worden en hier ontstaan moest. En een unicum blijft, ondanks het geijkte van het procédé.
Naast het atelier is de uiterst verzorgde beauty-parlour van zijn
| |
| |
dochter, een ander atelier, frivool en up to date. Er hangt aan den wand een Preller. Alexis Preller woont hier heel dicht bij, wij hopen hem nog te bezoeken in het kleine witte huisje waar hij zijn moderne nerveuse, frappante, psychologische doeken maakt. Pierneef en Preller, twee tijden, hier in de ruimte aan elkaar grenzend. Als wij uit Pierneefs atelier weer buiten komen, is het avond geworden. Het is er niet koeler dan binnen, maar men merkt den overgang nauwelijks, en wij zien in den lichten avond vlakte en bergen zich uitstrekken, in late violette tinten, de bergen als op een reusachtig doek geschilderd, onwezenlijk zoals Coleridge een schip als geschilderd zag ‘upon a painted ocean’, het landschap als een reusachtig onwerkelijk décor, de wereld als een openluchtatelier, de Transvaalse vlakte als een Pierneef. - De natuur als bewijs uit het ongerijmde van zijn kunst, de proef op de som.
De afstand tussen Pretoria en Kaapstad lijkt maar klein, als men aan de Kaap zo menigeen terugziet die men maar enkele dagen te voren nog in de hoofdstad heeft gesproken, alsof men Amsterdammers in Den Haag ontmoet. Toch liggen er twee dag- en nachtreizen in den trein tussen, en het verschil van Transvaal en Kaapprovincie, van Noord en Zuid.
De afstand ook in geestelijk opzicht, tussen de beide monumenten die twee werelden vertegenwoordigen, het Voortrekkersmonument (in aanbouw) in de Transvaalse vlakte en Rhodes-memorial boven Kaapstad. Het Voortrekkersmonument rijst massaal en log uit de hoogvlakte op. Het is allerminst karakteristiek Afrikaans en men moet zoeken naar den stijl ervan. Het houdt het midden tussen een Siegesdenkmal en een Egyptische pyramidebouw. Het is te Germaans, te kolossaal. Hoe veel eenvoudiger had het gekund! Al was het maar een kapel geweest, op de hoogte, en daarvóór een brede opgang met laat ons zeggen te weerszij als beeldhouwwerk een ossenwagen en aan den kop daarvan een voortrekkersgestalte geknield vóór de ruimte - het is slechts een fantasie, maar die in den geest van een Van Wouw zou zijn. Nu is het, of het Voortrekkersmonument heeft moeten wedijveren met dat van Rhodes dat ook niet werkelijk mooi is, van een conventionele maar imperiale, vanzelfsprekende, koel hooghartige monumentaliteit, eeuwen van zelfvoldane macht en onbetwist gezag tentoongespreid in terrassen,
| |
| |
trappen en een rij leeuwen, in verdiepingen boven elkaar, - het andere een zwaar, koppig, zwaar op de hands blok, een nors brok verzet, massaal van onverzettelijken wil doch zonder eigen karakter en zonder overtuigend verband met het volkskarakter en de historie in de machtige Transvaalse vlakte uitgestulpt. En toch valt juist in dit land te aanschouwen hoe prachtig monumenten tot hun recht kunnen komen, zoals zij zich verheffen tegen den achtergrond van vlakte en bergen, en oplossen in de ruimte: het aangrijpende sobere Vrouwenmonument bij Bloemfontein, de smalle naald een manend ten hemel geheven vinger in de ruimte, het nieuwe Hugenotenmonument op Franschhoek, beeld en omkransend bouwwerk als in het landschap gebed en opgenomen, zoals het land eens de Franse refugiés in zich opnam. De schoonheid in dit land - het is niet het Rio- en Los Angelosachtige, mondaine schoon van Kaapstad, met Tafelbaai, bos, strand en boulevard, het is de eenzaamheid en onafzienbaarheid van de Transvaalse vlakte met de eenzelvige doringboom, het is de grootse droefgeestigheid van de Karoo. De Karoo geeft dagen lang niet anders te zien dan lege vale uitgestrektheid, onschoon en eentonig zal menigeen haar vinden, maar wie er ontvankelijk voor is, over hem krijgt zij macht, op eenzelfde onweerstaanbare wijze als de oceaan. De Karoo zelf krijgt voor hem het voorkomen van een gestremden vloed. De lage bergen erin gelijken golven van een verdroogde zee, trouwens de steeds terugkerende tafelbergformatie heet te wijten, of te danken, aan de afslijping door de zee voor eeuwen, in oertijden. De wegen door de Karoo zijn rul, stoffig, van vergruisde, rode aarde. Hoe ondergaan de enkele bewoners, op groten afstand van elkaar, naaste buren soms op twintig mijl uiteen, die eenzaamheid en eentonigheid, hoe werkt dit in op de menselijke ziel, hoe veranderen de dikwijls in de mensendichtheid van Europese steden geboren bewoners hier? Is het de ruimte die behoefte aan
‘gesels’ heeft gekweekt? Is het daarom ook dat de naturellen, die niet minder dol op ‘gesels’ zijn (trouwens het zwijgzame mensentype is wel overal ter wereld in de minderheid), elkaar nog zo lang hun inlichtingen blijven toeroepen in een zich door de ruimte verwijderend gesprek?
De schapen, hier en daar, zijn langzaam bewegende zandhoopjes in de onmetelijke onbewegelijkheid. Een half droge rivier, met
| |
| |
zandbanken als lui uitgestrekte krokodillen, getuigt van het water waar het land naar snakt. Het water waar de toekomst van Zuid-Afrika mee gemoeid is. Als de duisternis snel invalt, verharden de golven der lage bergen tot starre pyramiden.
De nieuwe minister-president heeft in den blauwen trein zijn zegetocht van Kaapstad naar Pretoria volbracht, door grote menigten Afrikaners toegejuicht aan elk station, bij aankomst op de schouders gedragen. Er waren fanatici die hem op tussenstations voor dag en dauw wilden begroeten en huldigen, en op het vernemen dat Dr. Malan nog sliep in zijn coupé, zich om vier uur in den nacht uit alle macht met hun ‘carren’ naar het volgende station haastten, een twee honderd mijlen verder, om een glimp van hem gewaar te worden. De Unie verkeert in het stadium der demonstraties, massahuldiging in Pretoria, tegendemonstratie in Johannesburg. Een contrahuldiging wordt voorbereid in Kaapstad, bij de terugkeer van Smuts na zijn aanvaarding van zijn kanselierschap van Cambridge. De Engelse kranten hier deelden mee, dat Dr. Malan's eerste terugkomst uit Pretoria, weer in Kaapstad, maar een pover succes was en nauwelijks de aandacht getrokken heeft. De pers in de wereld heeft inmiddels op de regeringsverandering met weinig waardering gereageerd. Men is hier, zo niet verwonderd daarover, in elk geval teleurgesteld of ontstemd. Vooral over commentaren in de Nederlandse pers, waarvan overigens slechts weinig gezaghebbende uitingen, uit Elseviers Weekblad en de Haagsche Courant, hier doorgedrongen lijken. Handelsblad en Nieuwe Rotterdamse Courant, hoewel behoudende kranten, zullen hun critiek ook niet achterwege hebben gelaten, maar die ook met de toelichtingen hebben gedocumenteerd, waardoor zulke critiek hier, zij het geen aanvaarding, dan toch eerder enig begrip zou vinden. Nu is er hier alleen de bittere verbazing, op verwijtenden toon van Die Burger. De Nederlandse critiek vindt in het geheel geen begrip, maar omgekeerd begrijpt men ook in ons land de oorzaken van den verkiezingsuitslag niet. Anti-communisme, de minderheidsvrees der blanken in een wereld van sterk numerieke meerderheid der naturellen, een vrij algemene tegenzin of onmacht om de noodzaak te
aanvaarden om in ruime mate leiding te geven aan de nog zeer aanvankelijke maar onweerhoudbare en menselijk onafwijsbare
| |
| |
emancipatie van de niet-blanke massa's, ontevredenheid over eenzijdig Engelse orientering der regering Smuts, tegenzin in Hofmeyr, het zwarte schaap van het gevallen kabinet, onbevredigdheid van oud-soldaten (ook Engels sprekenden) over de regeringszorg voor hen, daarbij de hoge kosten van levensonderhoud, de woningnood (hoe zal enige regering daartegenover bevrediging verschaffen?), en in het algemeen de gewone tegenzin in een regering die al zo lang aan het bewind is geweest, en een zekere nonchalance der regeringspartij in den verkiezingsstrijd waartegenover een gesloten propaganda der nationalisten, ziedaar de voornaamste factoren, die de overigens uiterst krappe overwinning kunnen verklaren. In Nederland ziet men in de nationalistische partij begrijpelijkerwijs slechts de Duitsgezinden van tijdens den oorlog, die in ons slechts Engelsgezinden konden zien, wat de verwijdering tussen Nederlanders en Afrikaners aanmerkelijk heeft vergroot. Die verhouding der stamverwanten - het is niet zo eenvoudig als het lijkt, zegt iemand mij. Het lijkt zelfs niet eenvoudig, kan men eraan toevoegen. Hoe zou het ook anders? Na drie eeuwen uiteenlopende historie? Daarbij de kapitale vergissing van zovele Afrikaners, die in den wereldoorlog slechts een Engelse oorlog konden zien en niet beseften, dat het een wereldstrijd is geweest tegen een de mensheid noodlottig bedreigende demonische macht, hun begrijpelijke afkeer van de Engelsen, de nog niet geheelde wonden aan de Boeren een halve eeuw geleden zo bloedig en vernederend toegebracht, - maar niettemin blijft onbegrijpelijk de vergissing, dat voor het Afrikanerdom enig heil van Duitsland te verwachten zou zijn geweest, dat enig volk ter wereld iets goeds had kunnen hopen van Hitler's onmenselijk regime. Een vergissing die alleen mogelijk kon zijn door isolement, als men zo afgelegen woont, aan een Zuidpunt van de wereld, bij de Kaap, en die door welk een ontzettende ontgoocheling zou zijn opgevolgd als Hitler eens
had gezegevierd en de Afrikaners hadden ondervonden wat voor een gruwelijke ‘vrijheid’ hij hun zou hebben gebracht!
Men vergete, overigens, in Nederland niet, dat wel haast alle Afrikaners de Nationale Partij zijn toegedaan - hoe zou het ook anders kunnen, daar de meer vooruitstrevende United Party altijd een overwegend Engels karakter heeft bewaard en het van den conservatieven Afrikaner in het algemeen moeilijk te verwachten en te
| |
| |
vergen valt dat hij het heil der samenleving zoekt daar waar de Engelse sectie overheerst en de Afrikaanse zaak weinig geteld pleegt te worden, indien de Afrikaner zich niet zelf laat gelden. Men vergete, overigens, ook niet, dat er vele gematigde nationalisten zijn, dat ook de weldenkendsten en besten der Afrikaners meest de Nationale Partij aanhangen. En dat niet alle Afrikaners in den oorlog pro-Duits zijn geweest, al konden velen het ook niet verder brengen dan de afzijdigheid van wie in de mening verkeerden, dat men enkel te doen had met een strijd van twee imperialismen waar Zuid-Afrika buiten stond. Men vergete ook niet, dat duizenden voor de Ossewa Brandwag hebben bedankt, toen deze haar nationaal-socialistisch karakter onthulde.
Men vergete, daarenboven, toch ook niet, dat in het leger meer Afrikaners dan Engelssprekenden tijdens den oorlog hebben gestreden, en dat het bij El Alamein wemelt van de kruisen der gevallen Afrikaanse soldaten.
De algemene verwachting dat de Nationale partij bij haar labiele meerderheid een gematigd bewind zal gaan voeren, lijkt bevestigd door Dr Malan's eerste radiorede, waarin hij den nadruk legde op de harmonische wording van een tweetalige natie. Inderdaad kan voor Zuid-Afrika geen geluk zijn weggelegd, zolang een van beide delen het andere tracht te domineren of zou willen negeren. Die tweedeligheid, en de noodzaak der tweetaligheid is er nu eenmaal, als een feitelijk gegeven, onveranderlijk als het klimaat zelf. Men kan het niet wijzigen al zou men het zich anders wensen, zoals er bij voorbeeld aan het Hollandse klimaat nog wel wat te verbeteren ware, of zoals men zich de geschiedenis van ons land anders had kunnen wensen, als een uit de historie gegroeide Noord- en Zuid-Nederlandse eenheid. Die nu eenmaal niet bestaat!
Maar hoe bedenkelijk de leuze die na de verkiezingen in Pretoria weer opklonk: één volk, één taal! Dwars tegen de feiten in. Te verklaren, weer, door de achterstelling van het Afrikaans, die ondanks de officiële gelijkstelling der beide landstalen in de praktijk nog altijd wel voorkomt. Een gunstig effect van de verkiezingen is in elk geval, dat men in de winkels, treinen en postkantoren opeens heel wat beter Afrikaans blijkt te verstaan dan twee maanden geleden! Inderdaad krijgt men nog al te vaak den indruk: There are no South-Africans, er zijn (nog) geen Zuid-Afrikanen, toch zal dit
| |
| |
dubbelzijdige nationale bewustzijn tot stand moeten komen. De oude leer en leuze van Hertzog. Daarom kan men voor de toekomst niet beter hopen dan dat mettertijd weer een coalitie tot stand zal komen als voor den oorlog tussen Smuts en Hertzog bestond, een door den oorlog afgebroken ontwikkeling. Maar voorlopig ziet het er anders uit, en de nationalistische regering van Dr Malan bevat verscheidene radicale elementen, extremistische Afrikaners. Ook de eerste maatregelen van het nieuwe bewind zijn van een geheel ander karakter dan de toon van Dr Malan's rede deed verwachten. Daar is, allereerst, de vrijlating van den in 1943 door Hitler naar Zuid-Afrika gezonden agent Leibbrandt, een honderd procent Hitlerman, die de opdracht had de oorlogvoering van Zuid-Afrika te dwarsbomen en er het nationaal-socialisme te bevorderen, en van een viertal anderen, radiopropagandisten van Hitler en jonge heethoofdige saboteurs die een misdadigen aanslag pleegden op een postkantoor welke een mensenleven heeft gekost. De zo onmiddellijke invrijheidstelling door den nieuwen Minister van Justitie ‘na ernstige bestudering der stukken’ maakt den (toch niet bedoelden?) indruk alsof zij ten onrechte gevangen gehouden werden, en alsof Leibbrandt's ernstige inbreuk op Zuid-Afrika's democratie te rechtvaardigen was geweest.
Als men er in de sfeer van na den oorlog de gemoederen mee tot rust heeft willen brengen, zoals het in de toelichting heet, is het tegengestelde effect er wel grondig mede bereikt. In Johannesburg, en elders, hebben grote protestmeetingen plaats gevonden, met de oudstrijders in het middelpunt. Ook vele nationalisten, gelukkig, keuren dit ongelukkige en onhandige gebaar af, waarmede Zuid-Afrika de indruk in de wereld heeft gewekt alsof het de millioenen offers, voor mensdom en menselijkheid gebracht, niet telt, althans op zijn zachtst gezegd ten enenmale niet begrepen heeft. Kan werkelijk Die Burger zich ook thans nog verbazen over de slechte pers die de nieuwe regering in de wereld, en ook in Nederland heeft? Er zijn meer reactionaire maatregelen afgekondigd of aangekondigd. De opleiding van naturellen tot geschoolde bouwvak-arbeiders wordt gestaakt. In het aangezicht van den heersenden woningnood, onder blanken en niet blanken! Meent men dat het de beste uitvoering van de apartheidspolitiek is de vorming en scholing der naturellen tegen te houden, dat is de ontwikkeling der geschiedenis zelf tegen te gaan,
| |
| |
instede van haar in goede banen te leiden? De (trouwens slechts blanke) vertegenwoordiging der Indiërs in het Parlement, waartoe onder de vorige regering was besloten, zal niet doorgaan. De bemoedigende verklaring, uitgesproken over toekomstige Duitse immigratie, tegelijk met de overigens geannonceerde verstrakking van het immigratie-beleid, versterkt den indruk van voortlevende Duitse sympathieën, waarvan zelfs de verklaarbare aloude Engelse antipathie der Afrikaners géén gezonde verklaring kan opleveren; in elk geval wordt op dit tijdstip en in dezen vorm de indruk in de wereld erdoor versterkt, dat men hier nog altijd onvoldoende beseft hoe gevaarlijk anti-democratische invloed van de Duitse infiltratie in haast alle landen der wereld tientallen jaren achtereen is uitgegaan, hoe deze Hitler's dreigende macht heeft versterkt en hoe die invloed ertoe heeft bijgedragen de wereld aan den rand van den ondergang te brengen! Men kan de noodzakelijkheid inzien en erkennen het Duitse volk de gelegenheid te geven zich te herstellen, het weder op te voeden en weer een eervolle plaats in de wereld te helpen verwerven, maar iets anders is het te menen dat men thans van Duitse immigratie voor enig volk een gunstigen invloed zou mogen verwachten. De eerste maatregelen van het nieuwe bewind maken den indruk uitvloeisels te zijn van het Afrikaans isolationisme, van de wereldvreemdheid der Afrikaners, tezeer vastgehouden door het verleden, en daardoor belemmerd de eisen van het heden te zien en vooral dit te zien in den samenhang van de belangen der wereld waar heden ten dage geen volk kan menen buiten te staan, anders dan tot eigen schade! Zelfs: ‘Suid-Afrika eerste’, is thans, nu de wereld nog steeds of steeds meer voor de eis en de noodzaak staat de belangen der mensheid gemeenschappelijk tot oplossing te brengen en te verdedigen een kortzichtige leuze, een geborneerde idee waar men in het belang van Zuid-Afrika zelf en
van de wereld bovenuit zal moeten groeien. Tenzij men deze leuze mag uitleggen als: Zuid-Afrika's eenheid voor en boven Afrikaanse of Engelse exclusiviteit. Hoeveel kortzichtiger nog de gedachte dat men de belangen van Afrikaners of van Engelssprekenden afzonderlijk bovenal zou moeten laten gelden, terwijl alleen een wijselijk samengaan van beide volksdelen Zuid-Afrika tot een gelukkige natie zal kunnen maken!
| |
| |
De Maleiers zingen onze oud-Hollandse liedjes. In een bonte, met slingers en kartonnen borden versierde schuur, een feestzaal in een smal, oplopend, Oosters straatje, net even afzijds van het Kaapse grotestadsleven gelegen. Niet enkel bij het vijftigtal amateurs dat op dezen avond is komen zingen, onder heel de bevolkingsgroep van ruim vijfentwintig duizend Maleiers in Kaapstad zijn deze liederen bekend. Er komt nog een tweede gezelschap zangers binnen, dat toevallig in de buurt was. Men kan willekeurig elk gezelschap Maleiers bijeenbrengen, en zonder studie of voorbereiding zullen zij de oude liedjes kunnen zingen, bij honderden hier bekend. Het zijn allen amateurs, overdag zijn zij kleermakers, timmerlieden, chauffeurs. Zij zingen hier onder de hoede van Dr I.D. du Plessis, den Kaapsen dichter en kenner van het Maleise volksleven, ‘den ongekroonden koning der Maleiers’. Hun zingen is een pure uiting van levensvreugde. Zij hebben de kinderlijkheid behouden, waardoor zij nog in staat zijn de liedjes met volle ernst en toewijding te zingen, die voor de meeste Nederlanders nog slechts een jeugd-, een schoolherinnering zijn, de liedjes te kinderachtig of zijzelf te volwassen om ze onbevangen te kunnen zingen, en dikwijls zijn ze hun zelfs al geheel onbekend. De Maleiers hebben onzen ouden liederenschat beter bewaard dan wijzelf. En wat nog beschamender is, hoeveel beschaafder klinkt hun volkszang dan het zingen, als men het zo noemen kan, van landgenoten, op nationale feestdagen en op verjaardagen. De Maleiers zingen de oud-Hollandse liedjes en de Afrikaanse ‘moppies’ met even sterke spontaneïteit als zin voor traditie. Zij hechten zeer aan de overlevering, van de tekst mag niet worden afgeweken, zelfs niet van de ingeroeste fouten. Als de drie meisjes in hun midden, wier namen zelf al een gedicht zijn, zoals Dr du Plessis zegt, een liedje zingen, wiegen de mannen met hoofd en romp mee. Als de mannen zingen, blijven de drie jonge
meisjes, ook bij de vrolijkste of meesleependste wijsjes, onbeweeglijk; als prinsessen, met onaangedaan gelaat, laten zij de melodieën als watervallen langs zich afstromen, in Oosterse rust of afwezigheid, verdroomdheid. Al zingend raken de Maleiers in vervoering, jonge, oude, met gelijke geestdrift, ernst en vuur werpen zij hun liederen het zaaltje in. Een sterke falsetstem springt er schel en grillig bovenuit, moeilijk bepaalbaar vanwaar. Zo daveren zij van Daar komt Ali-bama en het liedje op enkel de namen der maanden, tot zelfs
| |
| |
hun Patertje aan den kant en Al is ons prinsje nog zo klein, en hun zilvervloot, met curieuze afwijkingen van de ons bekende tekstmelodie. In hun midden, een vriend en een vader, zingt Dr du Plessis geestdriftig mee. Er komt aan hun zingen geen eind. Ook na het slot van den avond gaan zij door, zij blijven zingen, zij kunnen er niet genoeg van krijgen, in een onuitputtelijke levensvreugde. Aan den ingang drommen, uit het straatje, kleine jongens, meeluisterend, meezingend, met grote open aandacht, één en al oog, één bruin oog en al.
Een rijk land, Zuid-Afrika, doch met zeer vele armen, zwart en blank; een land met vooral een rijke industriële toekomst, een land het rijkst echter aan problemen. Wat is het dat zovelen erheen trekt, dat de immigratie zo begeerlijk maakt? Niet alleen de drukkende zorgen van het Europese bestaan, de strijd erom, de moeilijkheden van de voedselvoorziening, de rantsoenering op haast elk gebied, de dichtbevolktheid, de politieke dreiging veroorzaken de trek naar dit ruime land. Ook, omgekeerd, natuurlijk de grote verwachtingen die men ervan koestert, een heerlijk klimaat, de minerale schatten, goud en diamant, mogelijkheden van zo niet rijk worden als in vroeger jaren dan toch van beter vooruitkomen dan in Europa, met hard werken, overigens, en niet opzien tegen de grote moeilijkheden van het begin, met name de worsteling met den woningnood ook hier. Een land vol problemen, van twee bevolkingsgroepen die na de botsing, waarvan de bittere herinnering en vaak de haat nog ongedoofd in de Afrikaners voortleeft, langzaam en moeilijk naar elkaar toe groeien, en van twee rassen wier samenleving een groeiend probleem is en waarvan de oplossing nog in nevelen van dreigende onzekerheid schuil gaat. Dit land gaat zijn grootste problemen nog tegemoet. De atmosfeer is er electrisch mee geladen, als de lucht boven Transvaal in den zomer, wanneer er, en hoe vaak is dat het geval, onweer dreigt: kleine witte wolkjes die al groter uitzetten en zich dan opstapelen tot reusachtige witte formaties, marmerstapelingen, allengs zwart wordend, totdat ze zich geweldig ontladen.
Jan Celliers dichtte ervan in Die Vlakte:
So's 'n vlokkie skuim uit die sfeere se ruim
kom 'n wolkie aangesweef,
| |
| |
maar hij groei in die blouw tot 'n stapelbouw
van marmer wat krul en leef,
- kolossaal monument op zij zwart fondament,
waar die bliksem in brul en beef.
Totius vertelde ons in zijn vredige woning met tragische herinnering van het geweld van het onweer. De onweren spelen hier hun machtige rol in den zomer. Iemand verhaalde ons hoe zijn zwarte bediende telkens als het bliksemde voor het raam stond te kijken naar het dreigende spel van het grillige hemelvuur over de vlakte. Hij wees dan naar een doringboom voor het huis waar steeds weer de bliksem omheenspeelde. Hij zeide met angstige overtuiging: hij zal getroffen worden, bass! En op een dag was de doringboom zwart verschroeid. Aan dit verhaal moet ik telkens terugdenken als het grote probleem van het land voor mij opdoemt. De bliksem speelt er om de doringboom. Zal hij eenmaal inslaan? Een ander beeld daagt voor mij op. Het was ook in de Transvaalse vlakte, niet ver van Totius' huis. Zo ver men zien kon was er niets te zien, dan vlakte, glooiing, berg en lucht op den achtergrond. En midden in die vlakte danste een kaffertje, tenger, lenig, een smal beweeglijk silhouetje in de ruimte, blij met niets dan enkel het leven. Het is een tafereel dat men vaker kan zien. In de Karoo, een naturel, geheel alleen op weg in de onafzienbaarheid, in dansende loop, de armen los bewegend, zingend in zichzelf, voor zichzelf, van loutere levensvreugde. Het mag een simplistische gedachte zijn, maar toch, moet er een oplossing mogelijk zijn ook voor het moeilijkste probleem, waar zoveel levensvreugde is en zoveel ruimte! Als die beide goed aangewend worden, zal dit land dan de toekomst niet anders dan als dreiging of noodlot kunnen tegemoet zien, een toekomst waarin een goede, vreedzame samenleving van verschillende rassen tot stand zal komen, als het tijdperk van dienstbaarheid en geestelijke minderwaardigheid der niet-blanken eenmaal overwonnen zal zijn?
|
|