De Nieuwe Stem. Jaargang 3
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
Lilo Linke
| |
[pagina 486]
| |
‘het grootkapitaal’. Volksopstanden in de grote steden dienen dikwijls tot het verjagen van een staatshoofd dat al te openlijk misbruik maakt van zijn macht, maar altijd blijft de mogelijkheid open dat de heldhaftige deelnemers aan de straatgevechten na enige tijd tot de slotsom komen, alleen maar een concurrerende tyran in het zadel te hebben geholpen. Europese dagbladlezers behoeven zich niet al te ongerust te maken over de veelvuldige ‘revoluties’. In de meeste hiervan zijn slechts een beperkt aantal personen betrokken en ze zijn niets anders dan een goedkopere en snellere wijze om nieuwe leiders uit te roepen dan de omslachtige en zelden geheel zuivere verkiezingen. Het spreekt vanzelf dat het in sommige van de twintig republieken bij de verkiezingen eerlijk toegaat, dat de regeringen er steunen op de meerderheid van stemmen, rekening hebben te houden met oppositie en critiek; en zelfs in de overige schommelen de politieke omstandigheden tussen slecht en iets slechter of iets beter. Venezuela, dat tientallen jaren te lijden heeft gehad van een der meest typisch Zuid-Amerikaanse dictaturen, heeft juist zijn eerste volkomen vrije verkiezingen voor het Presidentschap van de republiek achter de rug, waarbij speciale maatregelen waren getroffen om het stemmen van de analfabeten, die gewoonlijk hun stem verloren zagen gaan, te vereenvoudigen. Costa Rica, een der kleinste republieken (ca 700.000 inwoners), geniet alle voordelen van een goed functionnerende democratie, een hoog percentage mensen die lezen en schrijven (85%) en een welvarende landbouwgemeenschap. Sinds 1936 bestaat er zelfs stemplicht voor alle mannelijke burgers boven de 20 jaar, of 18 jaar indien ze gehuwd zijn. Het meest markante voorbeeld van een progressieve democratie is echter wellicht die van Columbia; het twee-partijensysteem en het vreedzame omzwaaien van conservatieven naar liberalen vice versa doen denken aan de toestand in Engeland. Het verdient vermelding dat zelfs hier, van de totale bevolking van 9½ millioen zielen, niet meer dan 600.000 personen bij belangrijke verkiezingen hun stem uitbrengen. De basis waarop het actief-politieke leven in Zuid-Amerika berust, is inderdaad smal, in hoofdzaak toe te schrijven aan de isolatie en aan de onwetendheid waarin zovele mensen nog steeds leven. De politieke partijen doen weinig om de burgers, in wie zij buiten | |
[pagina 487]
| |
de verkiezingstijd weinig belangstelling tonen, op te voeden. Bijna overal vinden we conservatieven en liberalen, hetzij onder deze of onder soortgelijke namen. Ruwweg gezegd vertegenwoordigen de conservatieven de landeigenaars en de katholieke kerk, de liberalen de grote ondernemingen en de banken met buitenlandse connecties. Noch deze twee partijen, noch een der andere, houden zich strikt aan enig program. Voor de meeste ervan zijn de ‘Beginselverklaring’ en het ‘Urgentieprogram’ wat de grondwet voor het parlement is: iets om over te redetwisten en om eventueel op de lange baan te schuiven. Vele van die partijen worden ad hoc, voor een speciale verkiezing gevormd en later met andere gefuseerd of opgeheven. Even anders is het gesteld met de socialistische en communistische partijen, welker geschiedenis nog jong is en die niet overal onder deze ondubbelzinnige namen optreden. Evenals elders het geval is, bestrijden ze elkander terwille van het heil der ‘arbeidersklasse’, voor zover aanwezig in deze overwegend agrarische landen. Zij laten zich niet veel gelegen liggen aan het wel en wee der boeren, zelfs niet waar dezen de overgrote meerderheid van de bevolking uitmaken; hun problemen zijn te groot, zij wonen te zeer verspreid en als gevolg van hun analfabetisme bestaat er een goede kans dat ze zelfs niet hun stem mogen uitbrengen. Als zij bovendien nog het ongeluk hebben Indianen te zijn, waarvan er alleen in de Andes al tien millioen wonen, staan zij volkomen los van de rest van de natie. De arbeiders daarentegen zijn althans voor een deel georganiseerd, ofschoon vele van hun ‘vakverenigingen’ weinig verschillen van de middeleeuwse gilden. Zij wonen in de grote steden, waar ze gebruikt kunnen worden om pressie op de regering uit te oefenen, kennelijk de reden waarom zij de belangstelling van de linkse politici trekken, ondanks hun geringe aantal. De communisten hebben momenteel met tegenspoed te kampen. Kort geleden werden ze in Brazilië buiten de wet gesteld (er werd beweerd dat de partij hier ongeveer 130.000 leden telde en aldus de grootste C.P. op het Westelijk Halfrond vormde), terwijl die van Chili, waar ze herhaaldelijk deel hadden genomen aan de regering, eveneens hevig werden aangevallen. Uit alles blijkt dat de Zuid-Amerikaanse regeringen, hetzij met eigen oogmerken, | |
[pagina 488]
| |
hetzij om bij de Verenigde Staten in het gevlei te komen, er op uit zijn, de communisten zoveel mogelijk hindernissen in de weg te leggen. De socialisten, die gewoonlijk meer van een generale staf van intellectuelen weghebben dan van een leger, zullen het misschien winnen. De pers, die ook een volksopvoeder zou kunnen zijn, trekt zich al even weinig van deze rol aan als de politieke partijen. Ze is een instelling om geld te verdienen, in weerwil van het feit dat de oplaag, door het hoge percentage analfabeten en door gebrek aan transportmogelijkheden, beperkt is. De exploitatiekosten zijn gering daar alle buitenlandse nieuws geleverd wordt door de grote internationale persagentschappen, die een onbetekenende contributie heffen, terwijl de plaatselijke verslaggevers en redacteuren maar net genoeg verdienen om hun baantje niet haastig op te geven. Zodra een dagblad goed en wel gevestigd is, beginnen de eigenaars - in de regel leden van een zelfde familie - week- en maandbladen uit te geven, kleine commerciële radiostations te openen en bioscopen te bouwen, totdat de stad beheerst wordt door één groot net van ondernemingen, die van alle kanten beslag leggen op de mensen en hun verdiensten. De binnenlandse politiek wordt uitsluitend behandeld als nieuws. Slechts betrekkelijk weinig kranten volgen een bepaalde politieke lijn. Critiek leveren op de regering is een riskante onderneming. Als een redacteur of verslaggever dit herhaaldelijk doet, kan het voorkomen dat de regering hem dwingt, de krant en misschien zelfs het land vaarwel te zeggen, tenzij hij er de voorkeur aan geeft, kennis te maken met de gevangenis. Elke regering wijdt warme woorden aan de persvrijheid, maar het kost de meeste presidenten van Zuid-Amerika weinig moeite, ‘onder de druk der omstandigheden’ volmachten van hun parlement te krijgen, of anderzins een wettig foefje te verzinnen, om af te rekenen met degenen die ‘misbruik’ maken van genoemde vrijheid. Het vernielen van drukpersen is een directer methode om blijk te geven van misnoegen, ofschoon de regering gewoonlijk in onschuld gewassen handen toont wanneer dergelijke barbaarse praktijken zijn toegepast. In boeken daarentegen mogen de Zuid-Amerikanen rustig de meest revolutionnaire denkbeelden verkondigen. Vandaar dat we de betrouwbaarste beschrijving van het leven der gewone Latijns- | |
[pagina 489]
| |
Amerikaanse burgers waarschijnlijk aantreffen in de jonge, vitale literatuur. Het verhalend proza houdt zich uit de aard der zaak veelal bezig met het geweld, met de strijd van man tegen man en die van de mens tegen de natuur. Een geliefkoosd onderwerp is ook het ontsnappen aan de justitie. Vrijwel overal in Zuid-Amerika worden geschillen over erekwesties, zaken en liefde, volgens de traditie, door de betrokkenen zelf beslecht met een haastig afgevuurde kogel of met een steek van het jachtmes. Een bekend gezegde luidt: ‘Boven mijn paard: ik.
Boven mij: mijn hoed.
Boven mijn hoed: God.’
In zo'n wereld is geen plaats voor een rechter. Bovendien, hoe zou in zo'n geweldig werelddeel, waar de jungle al de laatste uitlopers van de steden binnensluipt en waar een man verdwijnen kan zonder een spoor na te laten, zelfs de ergste misdaad gestraft kunnenworden? Slechts de Indianen en de armen in het algemeen kunnen niet zo gemakkelijk weglopen. In sommige streken van Zuid-Amerika kent men het bittere gezegde: ‘De wet is als een hond: ze bijt alleen degenen die een ponchoGa naar voetnoot1) dragen.’ Al heel licht komen zij in conflict met de wet; dronkenschap, het niet voldoen aan de grillen van een blanke, een twist over land- of waterrechten kunnen hen reeds voor het gerecht en in de gevangenis brengen. Een groot deel der beste werken van moderne schrijvers gaat over het ellendig lot van deze hulpeloze massa's, uitgebuit door hun meesters, door de in Zuid-Amerika nog uiterst achterlijke katholieke kerk, door advocaten van kwade zaken en door de regerings-bureaux. Een competent bestuursapparaat is ongetwijfeld een der beste waarborgen voor democratische rechten. Maar men stelle zich landen voor waar de overheidsdienaren door de telkens wisselende wind de bureaux in en uit worden geblazen. Welk vertrouwen kan de gewone burger hebben in zo'n apparaat? Toch mag men dit de regeringen niet te zwaar aanrekenen. Ze worden belegerd door de politici, die baantjes voor hun vrienden en hun kiezers moeten zoeken. Vooral voor de middenstand staat er, buiten de overheidsdienst, weinig werkgelegenheid open. | |
[pagina 490]
| |
Landbouw en mijnbouw, de voornaamste welvaartsbronnen voor Zuid-Amerika, worden in het algemeen met primitieve middelen bedreven. In hun strijd tegen de natuur gebruiken de mensen slechts de eenvoudigste wapenen: hakbijl, houten ploeg, jachtmes en houweel. Alleen Indianen, Negers - oorspronkelijk als slaven naar de Nieuwe Wereld gebracht - en de allerarmste en achterlijkste blanken werken op het land en in de mijnen. Aan opzichters en technici bestaat slechts geringe behoefte; velen hiervan zijn nog buitenlanders, aangezien de meeste mijnen en een aanzienlijk aantal grote plantages in handen van buitenlandse maatschappijen zijn. Tot nu toe tonen de Zuid-Amerikanen dan ook weinig belangstelling voor technische beroepen, mede omdat er op dit terrein nog altijd te weinig opleidingsscholen bestaan. De industrieën ontwikkelen zich de laatste jaren in snel tempo, van de fabricage van zeep tot die van autobanden. Het merendeel van de arbeiders, hierin werkzaam, lijkt meer op onze losse arbeiders dan op geschoolde vakverenigingsleden. De technische en administratieve staf is betrekkelijk klein en in de gemiddelde onderneming wordt ze vrijwel geheel gerecruteerd uit de wijdvertakte familie van de eigenaar. Handel van enige betekenis wordt alleen gedreven in havens en in de weinige grote steden; elders blijft hij beperkt tot winkelnering, alweer op familiebasis. Dan resten nog de vrije beroepen, inderdaad. Maar Zuid-Amerika lijdt reeds onder een overproductie van juristen en, zij het in mindere mate, van medici. Zij hebben de neiging, zich op te hopen in de grote steden, waar ze tot een harde concurrentiestrijd gedwongen worden. In een stad van 150.000 inwoners telde ik 187 advocaten en 120 practiserende artsen. Een nader onderzoek leerde me dat er onder hen velen waren die slechts met inspanning van alle krachten heel bescheiden in hun onderhoud konden voorzien. Toch dachten zij er eenvoudig niet aan, zich in kleinere plaatsen te vestigen, waar de volksmassa te arm is om hen, uitgezonderd in noodgevallen, te consulteren en waar het leven weinig aangenaams heeft te bieden. Uit een en ander volgt wel dat de gegoede en de kleine middenstand weinig anders overblijft dan zich tot de regering te wenden; zij beschouwen het min of meer als een constitutioneel recht, van haar een betrekking te krijgen. Daar de regering met geen mogelijkheid | |
[pagina 491]
| |
alle gegadigden tevreden kan stellen, hebben zij een of andere ‘kruiwagen’ nodig. Zoiets wordt gewoonlijk langs een omweg verkregen. Zo zal de heer A contact zoeken met B die hem naar C verwijst; na enige tijd gewacht te hebben introduceert C hem bij D, tot hij eindelijk bij de man komt die iets voor hem kan doen: dikwijls is dat eerst G, vaker nog H. Dan kan het evenwel gebeuren dat inmiddels de regering in andere handen is overgegaan, langs vreedzame of langs revolutionnaire weg, en in dat geval moet A helemaal opnieuw beginnen, met een nieuw stel mensen. Een en ander moge dan bevorderlijk zijn voor de hoeveelheid vrije tijd en het leggen van interessante persoonlijke contacten, het is het zeker niet voor de economie en de vooruitgang, terwijl het geenszins een bewijs is van ook maar de minste gelijkheid van alle burgers voor de wet. Iedere poging om de invloed van de regering in deze te verminderen, zou van de politici moeten uitgaan, maar zij zijn de laatsten om zulks te wensen. Verdienste legt zelden gewicht in de schaal. De gelukkige die een betrekking krijgt, doet in de regel weinig moeite, te tonen dat hij haar waard is. Hoogste wijsheid is, zich gedekt te houden, in de hoop dat men vergeten wordt als er weer eens een nieuwe regering komt, of het ijzer te smeden als het heet is. Het bestuursapparaat van Zuid-Amerika is dan ook uiterst stroef door de traagheid der ambtenaren, die bang zijn verantwoordelijkheid op zich te laden, of die zich inlaten met corruptie, of beide. De stadsbewoners in de eerste plaats zijn wel gedwongen, zich herhaaldelijk tot de regering te wenden, daar haar invloedssfeer groot is. Politiek en economie zijn nauw ineengevlochten. Deelnemers aan de regering zijn meermalen tevens de leidende zakenlieden van het land. Bij gebrek aan vooruitstrevende privé-ondernemingen neemt de regering hier en daar de productie zelf ter hand en exploiteert, behalve de openbare instellingen, fabrieken en zware industrieën. Onteigening van buitenlandse maatschappijen heeft petroleumvelden, spoorwegen e.d. onder staatsbeheer gebracht, terwijl de groeiende nationale trots en de wens, onafhankelijk te zijn van de ‘imperialistische mogendheden’, steeds aandrijven op uitbreiding in deze richting. Het gevolg is dat steeds meer mensen in hun onderhoud voorzien als overheidsdienaren. Deze beknopte beschrijving geldt voor de meeste republieken. | |
[pagina 492]
| |
Betekent dit dat de situatie hopeloos is? Geenszins. Het betekent alleen dat er zekere veranderingen moeten worden aangebracht alvorens er aan vooruitgang kan worden gedacht. Niemand weet dit beter dan de Zuid-Amerikanen zelf. Op mijn reizen heb ik zelden mensen ontmoet die meer geneigd waren tot eerlijke zelfcritiek. Over alle aspecten van hun politieke en sociale leven hebben de Latijns-Amerikaanse auteurs talrijke boeken geschreven, die onbeschroomd de zwakke plekken aanwijzen. Zo er al weinig gedaan is om de hoognodige wijzigingen tot stand te brengen, is het omdat de tijd er nog niet-rijp voor is. Meer dan eens is de ontwikkeling van Zuid-Amerika op noodlottige wijze onderbroken. De Spanjaarden, die ongeveer 450 jaar geleden als veroveraars de Nieuwe Wereld betraden, poogden zich te vermengen met de beste elementen van de oorspronkelijke bevolking (beste, uiteraard, van hun standpunt uit bezien), maar zij slaagden hier slechts ten dele in. In het begin van de vorige eeuw kwam er een einde aan hun heerschappij en werd een hele reeks onafhankelijke republieken gesticht. Om historische redenen, en ook omdat zij zich in hun nieuwe bestaansvorm onzeker voelden, bleven de jonge landen hun inspiratie uit Europa putten! Vervolgens, toen eindelijk het ogenblik voor hen gekomen leek om het oog te richten op hun eigen realiteit en om zich te gaan ontwikkelen langs eigen lijnen, kwamen de eerste en de tweede wereldoorlog gewelddadig tussenbeide. Na 1941 namen de Verenigde Staten de politieke, de economische en in vele opzichten ook de geestelijke leiding over het Zuiden op zich. Zij brachten nieuwe ontwerpen voor de exploitatie van grondstoffen, moderne radioprogramma's, Engelse lessen, studiebeurzen, voorlichting op hygiënisch gebied, bewapening. Ze brachten geld en activiteit en veel daadwerkelijke hulp, maar ook duwden ze Zuid-Amerika in een richting waarvoor het nog niet gereed was, of die strijdig was met zijn karakter. Thans mag een reactie op deze invloeden verwacht worden, een reactie die onderdeel uitmaakt van het ontwaken van Zuid-Amerika tot de historische rol die het ongetwijfeld zal spelen. Het ware kortzichtig hierin niets anders dan een communistische krijgslist te zien. Men dient nog iets in het oog te houden. Vele der innerlijke moeilijkheden van Latijns Amerika zijn te wijten aan de uitgestrektheid | |
[pagina 493]
| |
van dit braakliggend continent, dat zich van de Rio Grande, dwars door de tropische zone, uitstrekt tot aan de met sneeuw bedekte Tierra del Fuego, een wereld van vulkanen, rivieren als oceanen, ondoordringbare oerwouden en dorre woestijnen, waar de mensen zijn als vliegen op de rug van een olifant. Waar de natuur zelf onophoudelijk rebelleert, is het vestigen van orde inderdaad een taak voor geestelijke en morele reuzen, in ieder geval voor mannen die over betere gereedschappen beschikken dan hun voorgangers. Misschien zal van alle toekomstige technische verbeteringen het aanleggen van wegen de krachtigste zelfstandige factor zijn van de vooruitgang, zelfs op een schijnbaar zo ver daarbuiten liggend gebied als dat van de politiek. En zo er één eigenschap is die ten slotte de Nieuwe Wereld zal kunnen redden, dan is het de aangeboren liefde van de Zuid-Amerikaan voor de vrijheid. Te allen tijde zijn vooraanstaande intellectuelen of eenvoudige studenten bereid gevonden, hun leven op het spel te zetten, gevangenschap te verduren of in ballingschap te gaan voor de zaak van de vrijheid. In iedere Zuid-Amerikaanse hoofdstad zijn dozijnen, wellicht honderden mannen die er een wijkplaats hebben gevonden voor de vervolging in eigen land. De Argentijnse journalisten, hoogleraren en studenten die thans in een gestadige stroom de Rio de la Plata oversteken om te ontkomen aan Perons vervolgingen en die zich voor de duur van zijn heerschappij vestigen in Montevideo, de hoofdstad van Uruguay, zijn niet anders dan de jongste recruten in het Zuid-Amerikaanse vrijheidsleger, dat op dit continent gedurig op mars is. Hun leven staat er borg voor dat de democratie in Zuid-Amerika toekomst heeft. |
|