| |
| |
| |
Antoon Coolen
Het slot Dobris
Dit in onmetelijke parken en tuinen gelegen, rose slot Dobris met zijn langgerekte vleugels onder het zomerblauw van den Boheemsen hemel heeft iets van een sprookje. Niet natuurlijk dat slot zonder meer: steenrijke lieden hebben zoiets kunnen bouwen, en het is het geld niet, dat sprookjes verwezenlijkt. Maar als lustverblijf voor de Tsjechische schrijvers is het een sprookje: wie blies op den gouden hoorn, en toen was er dit slot voor hen, die naar een oude opvatting slechts luchtkastelen plegen te bouwen? Twee paarden, daar gestald, en ik noem het ene nu maar Jan en het andere Jozef, reden ook mij in een prinselijk brikje de weidse slotpoort binnen. En een zaal met een kristallen luchter en een zwaar tapijt en een behang, beschilderd met jachttaferelen en pastorales, bood mij een grafelijk bed, waarin de slaap komt bij het wiegelied ener ruisende fontein daar buiten...
Het slot ligt op een niet groten afstand van Praag, en men komt er, van Praag uit, langs een mooien weg door een heuvelachtig landschap met vele kleine buitens. De Tjsechische schrijvers houden ervan, hun gasten dadelijk te ontvangen in een der pralerige kasteelzalen met parketvloer en rijk plafond en hoge spiegels en portretschilderingen in lijsten met zware krullen van goud en met gigantische vazen en kristallen kronen. Vleugeldeur na vleugeldeur gaat voor u open, opdat ge nog allemaal net zulke zalen doordwalen zult met den drukken pronk van den Fransen rococosmaak. En ge eindigt in een moderne bibliotheek, waarvan de boekenplanken, meest met restanten van de oude kasteelbibliotheek, niet zo rijk voorzien zijn, maar waar uw voeten wegzinken in een mollig kleed, een zware hertenleren bank en clubs de behaaglijke zitjes vormen voor de koffie met cognac na de lunch, en een gepolitoerd reusachtig schrijfbureau u zijn heerlijke vlakte tegenstrekt en een markiezenstoel u nodigt tot nederzitten en een fraaie, hoge staande lamp slechts wacht op uw druk op het knipje aan het snoer, om haar matgulden licht te laten schijnen over het blank papier, waarop ge uw werk zult beginnen...
Het slot is twee eeuwen geleden gebouwd in den Fransen Rococo- | |
| |
stijl naar het model van het paleis te Versailles. Het ligt achter een langgerekt poortgebouw en is daarvan door een binnenplein gescheiden, dat aan een zijde door een afzonderlijken vleugel, die poortgebouw en slot verbindt, is afgesloten. Zo krijgt men den indruk van een carré. Het eigenlijke slot heeft niet den fraaisten gevel aan de zijde van het binnenplein, maar aan de andere zijde, die de zuidzijde is en uitziet op de uitgestrekte tuinen. Het bestaat uit een middengebouw voor de entree met ruime hall en met een renaissancefries en een smal balcon, afgesloten door een sierlijk hek van filigraansmeedwerk, waarop deuren uitkomen met lichtgroen geschilderde jaloezieën, - en twee gerekte vleugels, die met het middengedeelte een symmetrisch geheel vormen van ramenrijen onder en ramenrijen der verdieping en een leien dak met rococokapelletjes en aan de uiteinden een ronde fries en een kleine colonnade. De gehele gevel is zachtrose geschilderd, waarmee het wit van de kleingeruite ramen en het lichte groen van de balcondeuren onder de middenfries aardig contrasteren. De ramen van de benedenverdieping zijn door een weelderigen klimopgroei omrankt. Daarvoor ligt de Franse tuin met bloemperken en arabesken van lage, stijfgesnoeide palm, met grote zandstenen tuinbeelden op sokkels, een bassin met een fontein, en daarachter hoog gelegen terrassen en trappen naar een waterpartij met een barokke architectuur en beelden van paarden en leeuwen en Neptunus en najaden en tritons. En daarachter wordt de blik opgevangen door den daartoe in bruin en blauw tot pronkfaçade geschilderden, blinden gevel van het gebouw der kweekkassen.
In de tweede helft van de achttiende eeuw hebben twee katholieke kolonels, condottieri in het leger van Ferdinand II van Habsburg, de een een Colleredo, de ander een Mansfeld, het slot doen bouwen door den Fransen architect de Corte. Het is eigendom van de familie Golleredo Mansfeld gebleven, tot de laatste bewoner, een graaf van Mansfeld, in een schrijven aan de Duitse nationaal-socialistische regering zich als rijksduitser meldde met de toevoeging, dat hij geen druppel Tsjechisch bloed in de aderen had en dat hij altijd tegen Benesj was gekant geweest. Dit kostte hem, na den oorlog, zijn slot en zijn bezitting. Maar ook toen, toen hij er zich mee bij de Duitsers wilde veilig stellen, voorkwam dit voor hem niet, dat zij zijn slot vorderden: na Heydrich's dood betrok diens opvolger, Kurt Daluege
| |
| |
het kasteel, die als bewoner ervan in 1943 opgevolgd werd door Reichsminister Frick. Na de Duitse ineenstorting is op grond van het decreet van president Benesj ter onteigening van de bezittingen van hen, die zich voor de Duitse staatsonderhorigheid hadden gemeld, het slot geconfisceerd en staats-eigendom geworden. De staat heeft het toen den minister-president aangeboden. Deze echter heeft het aangeboden verblijf geweigerd, waarop het kasteel bij regeringsbesluit ter beschikking van de Tsjechische schrijvers is gesteld. De uitgestrekte bossen bij het slot zijn een ten dele voor het publiek toegankelijk gesteld nationaal park geworden.
In het slot wordt men nog op allerlei wijze aan de vroegere eigenaars herinnerd. Hun wapen staat nog boven de fries in het poortgebouw, hun bibliotheek met het Colleredo Mansfeldse exlibris is er nog; zij bevat enige zeer fraaie heraldische uitgaven, lexica e.d., en een grote hoeveelheid Duitse amusementslectuur. (Ik vond er ook enige in het Duits vertaalde romans van Louis Couperus.) In de zalen hangen de portretschilderingen van ik weet niet hoeveel Colleredo Mansfelds, alle vloermatten in de hallen tot de statige trappen hebben een ingevlochten C. en M., en de handdoeken in de badkamers en de lakens en slopen in de slaapkamers zijn met een rode C. en M. gemerkt.
Daar hebben nu in dien democratischen staat, waarin na den oorlog Masaryk's jonge republiek hersteld is, de Tsjechische schrijvers een verblijf te midden van de archaïsche praal en pronk van de overleefde hoge bourgeoisie. Een haar ontvreemd, onteigend huis, - ontvreemd op hoe goede gronden dan ook. Alle bezit is broos en betrekkelijk en als men met deze vluchtige gegevens over het jongste lotgeval van dit kasteel is ingelicht, is het niet onaardig de twijfelachtigheid der bezitsrechten na te gaan van de hier onttroonde bourgeoisie. De uitgestrekte bezitting, waarop het slot gebouwd is, is door Ferdinand II van Habsburg mildelijk geschonken aan zijn beide condottieri, de twee kolonels, omdat zij in dienst van de katholieke Habsburgerse dynastie vochten in den strijd tegen den protestanten Tsjechischen staat ten einde, nadat de Habsburgers de overwinning behaald hadden, het land te katholiseren en te germaniseren. Honderden domeinen werden van den deels ter doodgebrachten, deels gevluchten en deels verbannen adel onteigend en ter beschikking gesteld van meest Duitse kolonisten, die van heinde en
| |
| |
ver gretig toestroomden. Uit dien tijd dateert de milde schenking van Ferdinand van Habsburg aan zijn twee kolonels, die uit de gunsten, waarmee ze door den vorst werden overladen, op deze bezitting, welke ze van hem ten geschenke hadden gekregen, dit slot deden bouwen. De laatste eigenaar, die het door zijn houding weer verspeeld heeft, schijnt overigens deze spatieuse ruimte in zijn eentje te hebben bewoond en maar een of twee vertrekken in gebruik te hebben gehad. Nu, dank zij de voor de Tsjechische schrijvers zo vriendelijke geste van den staat, beantwoordt het slot aan een heel wat omvangrijker en ook beter doel, een doel van de gemeenschap. De materiele en sociale positie van den Tsjechoslowaaksen schrijver was tot voor korten tijd niet zo gunstig. In zijn levensverhaal, dat hij aan Karel Capek heeft gedaan, zinspeelt Masaryk erop, - en hij heeft er oog voor, deze zeldzaam fijne staatsman en geleerde, die zulk een opvallende belangstelling had voor de literatuur. De Tsjechische literatuur heeft een klein taalgebied, zij heeft geen wereldniveau, - zo min als de onze. In de vreemde literaturen vind ik meer denkbeelden, grotere schoonheid en volmaakter vormen, zegt Masaryk, en wij herkennen zijn opmerking als niet minder geldend ten aanzien van de Nederlandse letterkunde in verhouding tot de vreemde en grote literaturen, en niet minder merkwaardig voor ons, om er kennis van te nemen, is het feit, dat Masaryk in dit verband van een Tsjechische verenging spreekt. Hij spreekt evenwel bitter ook van de algemene armoede: de Tsjechoslowaakse schrijver kon niet in zijn levensonderhoud voorzien. De zelfstandigheid, de republiek zouden het geestesleven vrijer maken, en dit zal de literatuur ten goede komen, - en het komt haar reeds ten goede, meent Masaryk vriendelijk, wat men uit de belangstelling van het buitenland voor haar en voor de Tsjechoslowaakse kunst in het algemeen kan afleiden.
De positie van den Tsjechoslowaaksen schrijver in de vernieuwde democratische republiek is aanmerkelijk verbeterd, zeer zeker tengevolge van het in de regering steun vindende syndicaat van Tsjechoslowaakse schrijvers, dat minimumcontracten met hogere royalties bedong van de al te willekeurige uitgevers en met goed succes zich met oplage-contrôle bemoeide. De Tsjechoslowaakse honoraria zijn niet hoger dan in Nederland, integendeel, zij blijven achter bij de royalties, die in gebruik zijn bij de bonafide Nederlandse uitgevers, - dat voorbehoud bonafide moet ik wel maken, ook wat de eerlijk- | |
| |
heid betreft, die oplage-contrôle in ons land overbodig maakt. Maar in den nieuwen Tsjechoslowaaksen staat heeft de regering zeer zeker een heel wat groter belangstelling voor de culturele uitingen, en voor een nationale literatuur in het bijzonder, dan bij ons. Men ondervindt er dat ook, als men er als buitenlands schrijver te gast is, ik voor mij ben er zeer getroffen geweest door de voorkomendheden en attenties van de zijde van het ministerie van voorlichting. Men verkleine dit vooral niet tot propagandistische bedoelingen. Want voorkomendheid en wellevendheid jegens den vreemdeling, die stijl in de immer hartelijke Tsjechoslowaakse gastvrijheid, hebben een te diepen zin, dan dat er voldoende recht aan wordt gedaan door dat begrip propaganda, een in den laatsten tijd in Europa zo verpolitiekt en beduimeld begrip.
Tengevolge van een regeringsbesluit behoeven de Tsjechoslowaakse schrijvers slechts over de helft van hun inkomen belasting te betalen, een maatregel, die den literator vrijer adem geeft, en een die van een belangstelling getuigt waarvan wij allen weten, dat zij bij ons niet voorkomt. Zoals bij ons ook ondenkbaar is een geste gelijk deze van de Tsejchoslowaakse regering, om de schrijvers zulk een mooi slot te geven. Ook de Slowaakse schrijvers hebben een soortgelijk verblijf, dat, zij het kleiner en vooral ook minder pompeus, bijzonder liefelijk gelegen moet zijn, - maar ik ben er niet geweest. De Slowaakse schrijvers kunnen evenwel ook te gast zijn op het kasteel Dobris.
Inderdaad moeten de schrijvers een kleine vergoeding voor hun verblijf op het kasteel betalen, - deze vergoeding is evenwel slechts een fractie van de algemeen geldende verblijfkosten in pensions en hotels. En het is gemakkelijk te berekenen, dat de staat voor het onderhoud van dit slot en voor dat van de tuinen en parken en voor den staf van personeel elk jaar de staatsbegroting met een flink bedrag belast.
De Nederlandse schrijver, die op het kasteel Dobris te gast is, krijgt het gevoel van een waar geworden sprookje, waarmee ... de Nederlandse politieke en sociale werkelijkheid spot. De Nederlandse politici, staatslieden en regeerders hebben nooit de ware, spontane en oprechte belangstelling voor literatuur, - ten schade van de literatuur en ten schade van de politici ook, de staatslieden en regeerders. Zij zijn er vreemdelingen voor, tenzij de literatuur het
| |
| |
divertissement is voor sommige hunner vrije uren, en dan wijzen enquêtes, die hiernaar wel eens zijn ingesteld, nog dikwijls een zonderlinge waardering uit en voorkeuren voor amusementsliteratuur. Zelden of nooit ontmoet men een verrassende interesse, die op liefde en kennis berust. De regeringsbelangstelling is altijd een quasi-belangstelling, of het is een welwillende consessie, of het is die snobistische belangstelling, die tegemoetkomt aan een blijkbaar gangbare opvatting, welke aan een eigentijdse nationale letterkunde enige belangrijkheid toekent.
Ik geloof, dat dit in den staat der Tjsechoslowaakse republiek heel anders is en dat de republiek inderdaad dat democratische aspect heeft, dat er met haar inauguratie door Masaryk is ingekomen, wiens conceptie van de democratie zo wijsgerig, en zo realistisch en zo door en door gezond is. Ook hier geldt Masaryk's eigen woord: ‘De methode moet zakelijk zijn, verstandig en realistisch, maar het doel, het ganse, de conceptie, dat is een eeuwig gedicht, - het is Goethe's ‘exacte Phantasie’. Uit zulk een formulering proeft men den literator reeds, die Masaryk was. Hij kende verschillende Europese literaturen door en door, waaronder de Franse en de Engelse en ook de Amerikaanse, en ook die van zijn eigen land, - in de kennis van die literaturen zag hij een verveelvoudiging van zijn leven. Doctor en hoogleraar in de wijsbegeerte, politicus en staatsman van die grootte, die tot de uitzonderingen behoort, erkende hij, van de schrijvers en dichters meer geleerd te hebben dan van de wijsgeren: ‘Dichters en kunstenaars denken over het leven en zijn vraagstukken niet minder na dan de philosophen, en ze doen het concreter. Hem die lezen kan schenken zij onmetelijk veel kennis en wie de ziel en den geest van vreemde volken wil kennen, hem opent de literatuur den zekersten weg.’ Steeds komt hij er op terug. In den oorlog van 1914-1918 in Londen en Parijs als revolutionnair tegen Oostenrijk bezig met de vorming van de Tsjechoslowaakse republiek - die hij verwezenlijken zou - moet hij tegenstanders kennen en heeft hij medewerkers nodig, boodschappers en koeriers, en benut in het leren kennen van zijn tegenstanders en in de keuze van zijn medewerkers de psychologie: ‘niet de academische psychologie,’ zegt hij, ‘maar die van het leven, van de romans.’ Als grijsaard van in de tachtig bekent hij: ‘Zeventig jaar lang lees ik dag na dag romans, - nu moet ik wel eens een dag uit laten vallen, om mijn ogen rust te
geven. Ik leef in
| |
| |
de poezie, ik hield het zonder haar niet uit, zij bevat onmetelijk veel ervaring en kennis van de mensenziel.’
Deze toekenning van de hoge plaats aan de literatuur in het geestesleven van den democratischen staat is als zijn kenmerk overgeërfd in het huidig politiek bestel van de Tsjechoslowaakse republiek. Ik zie in het verblijf der schrijvers op dit mooie slot en hun zwerftochten door de bossen dezer parken een romantische daad van den staat: exacte phantasie! Ik ben er enige weken als gast met de mijnen gelukkig geweest in het gezelschap van die Tsjechische schrijvers, die men na twee dagen geen collega's meer noemt, maar vrienden. Ik ben er niet ongevoelig geweest voor den humor van dit archaïsme dat men, als hedendaags schrijver, slaapt in het baronnenbed, waar de gast sluimerde van den grafelijken gastheer. Men beweegt er zich sans façon langs de breed- en dikbeloperde staatsietrappen: in shirt met opgestroopte mouwen. Door de lange gangen spelen de kinderen, het meisje duwt haar poppenwagen en moedert op een stoeltje in een hoekje. Er zijn moderne badkamers in het slot, heldere met glanzende blanke tegels en andere, helemaal van witgeaderd, zwart marmer, wand en vloeren en ingebouwd bad en wastafels, bidet en douche en W.C. en allemaal verchroomde kranen en verchroomde, verfijnde utensilia ja, dat is natuurlijk van dien Daluegue, dien Calligula, en daar heeft wel menig plantureus Gretchen blank gesparteld in het warme, blauwe water, als de Duitsers hun liefje hadden. Maar nu doet het goed er de kousjes en de zandgrauwe schoentjes en de gekreukte broekjes en kieltjes verspreid te zien liggen van de kleinen, die moeder hier in bad doet en die in dat rijke bad met hun ingezeepte krullekop zo Godgezegend lief zitten onder moeder's boenende handen. Daar is een keuken met een ultra-moderne keukeninrichting, dat is natuurlijk ook weer van dien Daluegue geweest, het ontbrak den Duitsers aan niets bij den algemenen nood, dien ze met hun luxe hielpen vergroten. Nu staan daar de gemoedelijke kok en zijn vrouw voor de fornuizen en bereiden het eenvoudige
goede maal voor dat grote, blijde gezin. En de Duitsers hebben er ook een eetzaal gemaakt, een beetje Beiers en van Zuid-Duitse gemütlichkeit, met zelfs een grote, groene fayencekachel erin. En daar zitten ze, de schrijvers. Daar zit dr. Frantisek Langer - hier kennen wij zijn toneelstuk Peripherie onder regie van Defresne met Albert van Dalsum in de hoofdrol - een gezicht, dat die mengeling heeft van
| |
| |
nobele goedigheid en scherpe intelligentie, en zijn charmante, bereisde en belezen vrouw is bij hem. Daar zit, rond en gezond en hartveroverend, Jan Drda, schrijver o.a. van een in Tsjechië zeer populairen roman, waarvan de titel, vertaald, ongeveer betekent: Stadje op een handvlakte. - Jan Drda heeft dat gebrilde uiterlijk van gladde en glanzende jonkheid, hij lijkt, van gezicht, op Chesterton in zijn jeugd en hij heeft een stevig en realistisch optimisme, waarvan het inpalmende aan de Chestertonse innemendheid doet denken. Zijn vrouw zit met de kinderen, waarvan het oudste, naar vaders aard, een stevig figuurtje, van een lenteprille, roomfrisse kinderlijkheid is, getemperd door de bedaardheid van haar kleine meisjesernst, waarmee zij leest in een sprookjesboek van een kasteel van het geluk. Daar zijn Jiri Pober, die een aan politiek en cultuur gewijd weekblad leidt, en zijn Engelse vrouw, en hun kleine man, met Michaels strijdvaardigen naam. En dr. Saudek, Tsjechoslowakije's beste Shakespeare-vertaler, een man van felle spanningen en grote eruditie, die met een sneltrein-vaart in vier talen, Tsjechisch, Frans Duits en Engels tegelijk discussieert en die mij verrast met zijn interesse voor onze Geuzenliederen en met zijn fijne distinctie voor Vondels barok en Hooft's renaissancisme. En vele andere. Daar komen ook buitenlandse gasten, die een korter of langer tijd blijven, en hoe dikwijls is zo gauw de vriendschap gesloten, dat een vertrek een weemoedig afscheid wordt. Ik ontmoette er ook den schrijver Michael Sadoveanu, een reeds grijze, bejaarde heer, een der vier voorzitters van den Roemeensen senaat, auteur van een omvangrijk belletristisch oeuvre en die heel veel van zijn land vertelde en vooral van de schoonheid van de romantische Roemeense natuur van bergen en wouden en stromen, waarvan ik de beschrijving vond in een zijner boeken, dat ik in het Duits las: Nächte um Joannis. Tegelijk met hem was er ook een Palestijns auteur, die
Hebreeuws schrijft, en een Amerikaanse journaliste. Dit centrum voor de Tsjechische letterkunde, gelegen nabij een stad en in een land, die een middelpunt van het oude Europa vormen, is gelijktijdig een trefpunt voor internationale ontmoetingen van schrijvers uit ver vaneen liggende landen in oost en west. Regelmatig zijn hier buitenlandse schrijvers te gast, o.a. bezochten Jules Romain, Salacrou en Priestley het kasteel en werd de laatste dagen dat ik er was de komst van John Steinbeck aangekondigd. De gesprekken leven, daverend soms, en
| |
| |
de liederen ook, - op Koninginnedag heeft er zowaar het Wilhelmus geklonken, gevolgd door het Tsjechische en Slowaakse volkslied. Waar schrijvers bijeen zijn, die wonderlijke werkmannen met de lange rustpauzes als ze, met opgestroopte mouwen en de armen over elkaar zitten, daar wordt geredeneerd, daar worden concreet de vraagstukken van kunst en leven behandeld, daar divergeert men in beschouwingen met tref- en snijpunten, daar ziet de geest te helderder façetten naarmate men den tabaksrook kan snijden en het glas vaker geledigd is, (ook de Tsjechische schrijvers zijn geen abstinenten!) Het spraakverschil is geen rem, er zijn talen genoeg bij de hand voor de juiste aequivalenten, het begrip leeft, en allen zijn tijdig en snel elkaars tolk. Het leven zit stikvol problemen, de kunst ook, en stikvol orthodoxie en stikvol hartstocht, waarmee men die aanhangt, maar de spanningen lossen zich op in de twee heerlijke elementen van deze verrukkelijke oase: de kinderen en het spel. Geen sterker en blijder ernst dan die van de homo ludens, en tussen kinderen en volwassenen zijn er dan geen grenzen en geen onderscheiden meer. In de biljardzaal, aan het onmetelijke Engelse biljard met de zevenentwintig ballen, meet de hoogleraar, schrijver van tien Wetenschappelijke boeken, zijn krachten met den broekeman van de tweede gym. Hij deelt hartstocht en eerzucht met het kind en als aan het eind het wisselend kansenspel de spanning brengt wie winnen zal - en welke natie - dan heeft die spanning haar explosies in vreugde- en schrikkreten bij de dichte haag supporters, waarvan er op dat ogenblik niet een meer op een stoel zit, want alles is tot een gesloten haag rond het biljard genaderd. In het spel... omnes uni sunt. Van het balspel buiten weergalmt eenstemmig de hemel, en dit geluid lijkt een zingen daar in den tuin, waar de groten met de kinderen spelen. En stil en voornaam maar gepassionneerd is de wedstrijd van de schutters met boog en pijl. De zon ligt warm
over den bloementuin, de perken fonkelen van scharlaken kleuren, het water klatert, de vogels fluiten en de kinderen stuwen de hoge kreten van hun spel door de warmte. Rood van inspanning zitten de allerkleinsten bij den zandbak, als Godzelf bezig alsof zij orde uit den chaos moeten scheppen, en ze bakken hun koeken en zichzelf heet en gloeiend in de zon. O, het zweet is een warme dauw op die gezichtjes waarin, tussen de zandvegen over neus en wangen, de ogen zo hemel- en waterzuiver zijn en de monden als rijpe kersen
| |
| |
zo rood. Door het park, door de blauwe zomerschemeringen van de loverhal, klein en kleurig onder de bomen, wandelen en praten samen drie meisjes achter drie poppenwagentjes naast elkaar. En ginds tussen de stammen blankt in de diepte het water van den uitgestrekten vijver, daar ploegen de knapen hun wherry voort of staan op de spitse voorplecht ijl en gestrekt boven het spiegelbeeld, en knaap en beeld neigen langzaam en duiken snel, van omhoog, van omlaag, naar elkander en ontmoeten elkaar in het brekende, bruisende doorwoelde watervlak. Jan Drda en ik hebben over heel veel dingen andere gedachten - al krijgen we ook andere gedachten over die van elkaar. We delen die over Brueghel en van Gogh, wier namen we verschillend uitspreken (de Tsjechen kunnen geen g zeggen, zomin als wij raad weten met hun consonantencombinaties) Maar deze oase heeft de goede uren, waarin men ex corde leeft en het levenscomplex aanschouwt met het hart. Wij hebben een eenderen glimlach bij de kleine en heftige zwetertjes van de zandbak, bij de meisjes met de poppenwagentjes naast en in een rijtje op het pad in het woud, bij de knapen in het water. We zijn, als we ons bukken over zijn buks, het er over eens, hoe ze geladen moet worden met de kleine patroon en zelfs kunnen we weinig van mening verschillen hierover, dat de fasanten, waarop hij met een verbeeldingsrijk vertrouwen jaagt, tamelijk veilig zijn voor zijn schot...
|
|