| |
| |
| |
A.L. Constandse
Indrukken uit hedendaags Spanje
‘Spanje is een bijenkorf. De bijen wonen hier in Catalonië, de darren in Madrid’. Het is een bekende en oude klacht. Maar het valt op, haar in Barcelona weer te horen, en wel uit de mond van een man met een verantwoordelijke positie in het bedrijfsleven. Het bewijst namelijk, dat de Spanjaard niet is veranderd. Hij blijft individualist en separatist. Zeker, het huidige regiem, met zijn voorliefde voor discipline, regelt in Madrid - het centrum van alle autoritaire experimenten - nu streng het verkeer, treedt (ook elders) op tegen de bedelarij, poogt een nieuwe stijl in te voeren, die van puriteinse strakheid, van eenvormige tucht, een stijl welke zich ook weerspiegelt in het uiterlijk van de nieuwe bouwwerken. Maar nog blijft het uiterst moeilijk, Spanjaarden in een rij te laten staan - ik heb de leden van de ‘guardia civil’ meermalen wanhopig de armen omhoog zien heffen - het is onmogelijk, de zwarte handel, die vrij is (of anders wel gedekt wordt door gekochte geleidebiljetten) te voorkomen, de architecten smalen niet zelden op de ‘van het Derde Rijk uit ingevoerde nieuwe zakelijke stijl’ en halen hun schade in door de binnenhoven en de zalen licht en sierlijk te verfraaien. Kortom: het zo veelsoortige Iberische schiereiland biedt weerstand aan het uniformerende centralisme, ook onder deze dictatuur.
Het meest valt zulks wellicht op in de boekwinkels: er worden, gewoonlijk uit Argentinië, een keur van werken ingevoerd, welke men hier niet zou verwachten, en in bibliotheken is veel verboden waar. Stefan Zweig, Berdjajew, Hans Fallada, Sinclair Lewis, Salvador de Madariaga, John Ruskin, Oscar Wilde, Tolstoi, zelfs Trotszki (maar met zijn boek tegen Stalin) zijn in de etalages vertegenwoordigd, in de Spaanse taal. Van een door de falangisten vermoorde schrijver als García Lorca waren de complete werken, zelfs het vermaarde gedicht over de ‘guardia civil’, te koop. Natuurlijk moet men hier weer niet al te optimistische conclusies aan vast knopen: Argentinië wilde nog wel iets anders kwijt dan alleen zijn graan, en wat voor het volk, voor de grote massa, beschikbaar wordt gesteld (want de goede boeken zijn zeer duur) zijn gelijkge- | |
| |
schakelde kranten en flodderige boekjes. Amerikaanse en Britse films worden verminkt. In de universiteitsbibliotheken is veel - Nietzsche, Auguste Comte, Darwin kan men er nog evengoed bestuderen als Bergson, Freud en Sartre - maar veel méér nog is er niet, en de studenten behoeven bijzondere vergunning om zich op de hoogte te stellen van door de katholieke kerk verboden lectuur, terwijl hun gebrek aan talenkennis en het grote tekort aan studieboeken hen wel erg afhankelijk maakt van het oordeel hunner hoogleraren. Lager en middelbaar onderwijs zijn bovendien geheel katholiek. Maar alles tezamen valt de geest mee. Men mag het aantal studenten, dat tegen het regiem is, op dertig procent stellen en het getal van hen, die overtuigde falangisten moeten wezen, schijnt even groot te zijn. De overigen zijn nog kneedbaar. Volgens kenners is de arbeidersklasse in de steden, zelfs een deel der boeren verloren voor de kerk en afkerig van de falangisten. De massa is overwonnen, maar niet overtuigd. Kan het anders, na een verzet tegen het Franco-regiem, dat (anders dan in Duitsland) bijna
drie jaar heeft geduurd?
Daarom is het mogelijk, dat velen u in gesprekken toevertrouwen, dat ze democraten zijn, anderen in beginsel een dictatuur verwerpen (en dit in gezelschap verklaren) doch in de huidige situatie berusten, de meesten met humor, ironie of sarcasme, spreken over de economische moeilijkheden, de corruptie en het gebrek aan organisatie, en over Franco de schouders ophalen.
Hoe echter handhaaft deze zich dan?
| |
Franco: vóór alles generaal
Natuurlijk kan men de opmerking maken, dat Franco steunt op het leger, en dat hij daarom voorlopig onafzetbaar is. Inderdaad: het leger wordt beter gevoed dan de grote massa, in de lagere rangen vindt men veel falangisten, de bevoorrechte officieren ontvangen voor zich zelf en hun gezinnen bijzondere rantsoenen, zodanig dat een deel ervan naar de vrije markt verdwaalt. Er is nog steeds - Spaanse en Zuid-Amerikaanse traditie - één generaal op vijf honderd soldaten. Maar de door dienstplicht gerecruteerde milicianos komen uit alle kringen van de bevolking, en, wat ik van de opleiding heb gezien was niet Pruisisch. Bovendien kan men slechts betrekkelijk regeren met en op bajonetten. Er moet zeker een andere reden zijn, dat een Caudillo zich handhaaft: de afwezigheid van een
| |
| |
partij sterk genoeg, om hem te vervangen. Franco's grote kracht is een negatieve factor: er is geen alternatief. Hij regeert zelfs niet, zoals Hitler, door middel van één alles controlerende partij. Veel meer speelt hij de uiteenlopende groeperingen die achter hem staan, tegen elkaar uit, doet nu eens naar deze, dan dan naar gene zijde concessies. Hij zou zelfs passen in Spaanse tradities - vaak kon men toch de Spaanse caudillo vergelijken met de Italiaanse condottiere indien niet zijn systeem leed aan een ‘vitium originis’: dat hij aan het bewind is gekomen na een door hem ontketende burgeroorlog, welke zulke verwoestingen, zulk een wreedheid, zulk een slachting van beide zijden (men schat het aantal gedoden op een millioen) met zich meebracht, dat de wonden niet spoedig helen.
Hoewel het ietwat vreemd lijkt, mag men zich afvragen, of Franco wel heeft bedoeld, wat hij heeft verricht, en bereikt. In een thans in Spanje veelgelezen boek van zijn zwager Serrano Suñer, een werk dat is getiteld: ‘Entre Hendaya y Gibraltar’, wordt het een en ander onthuld over het begin van de ‘sublevamiento’. Volgens Suñer zou Franco met zijn generaals hebben verwacht, dat hij naar klassieke voorbeelden, door middel van een staatsgreep, een ‘pronunciamiento’ die weinig verzet zou ondervinden, zich gemakkelijk van de macht in Madrid zou hebben kunnen meester maken, dat hij dan een militaire ‘junta’ had kunnen instellen, die nieuwe verkiezingen zou hebben uitgeschreven, niet ‘vervalst door Marxistische terreur’, en dat hij aldus aan de republiek een nieuwe rechtse regering zou hebben kunnen geven, zonder de republiek zelf in haar grondvesten aan te tasten. In deze zienswijze was de ‘levée en masse’ die tegen hem werd gemobiliseerd een volkomen verrassing en onvoorziene tegenvaller. Eerst nadat de republikeinse regering zich bleek te handhaven in een groot deel des lands, zou het probleem zijn gesteld, op welke wijze Franco zijn ‘tegenregering’ moest organiseren, en eerst toen zou het Italiaanse en Duitse voorbeeld - onder invloed van de Falangisten en van Serrano Suñer - tot navolging hebben verlokt, het absolutisme van een éénpartijen-stelsel zich hebben aangeboden. Zozeer stond echter het militaire karakter van de staatsgreep op de voorgrond, dat Franco en zijn generaals - onder wie aanvankelijk Sanjurjo en Mola belangrijker waren dan de Caudillo zelf - niets wilden weten van de almacht van de partij der Falangisten. Controleerbaar is in elk geval, dat de pogingen van
| |
| |
de Falange, om zich tijdens de burgeroorlog meester te maken van de macht, door het leger zijn verijdeld. Suñer gewaagt van deze samenzweringen der partij, waarbij verscheidene malen falangisten werden gearresteerd, gefusilleerd en veroordeeld (zoals Hedilla) door militaire rechtbanken.
| |
Oppositionele stromingen
Toen Franco tenslotte overging tot het constitueren van een dictatoriale partij - waarvoor de naam ‘Falange’ werd behouden - beval hij, dat deze alle schakeringen van zijn volgelingen zou opnemen: katholieke conservatieven, monarchisten, ‘liberale’ behoudende burgers, carlisten, falangisten en militaire chefs. Zulk een partij moest wel door middelpuntvliedende kracht worden verzwakt en het resultaat is inderdaad, dat het leger een beheersende factor is gebleven, dat geleidelijk al diegenen, die zich geen oude falangisten gevoelden, de partij weer hebben verlaten of in de oppositie zijn, en dat tal van fracties activiteit ontplooien buiten de partij zelf. Met name de monarchisten - die onder de generaals en werkgevers nog veel aanhang bezitten - kunnen roerig zijn, en zij doen van zich horen door pamfletten, door banketten, door verdachte relaties met de buitenlandse legaties.
Wat de socialistische, syndicalistische en communistische ondergrondse bewegingen betreft, zij gaan voort, kleine blaadjes in minuscuul lettertype te verspreiden. Maar welke is hun basis? Onderling zijn zij wanhopig verdeeld, oproepen tot enige actie kunnen zij niet, grote woorden hebben thans weinig zin. De communisten zijn geisoleerd, en het is moeilijk, hun aanhang te schatten. De socialisten neigen onder invloed van Pietro tot een accoord met de monarchisten, om een poging te wagen, de grondslag te leggen voor een constitutionele monarchie. De syndicalisten hebben veel van hun wilde haren verloren, en zoeken naar wat hen met de socialisten zou kunnen verenen, omdat hun anti-etatistische denkbeelden eerder samenwerking met de socialistische vakbonden dan met de communisten mogelijk maken. Maar een socialistisch-syndicalistisch front is te zwak, het is als blok niet te koppelen aan de monarchistische beweging, en de zich immer voordoende vaak heftig-persoonlijke geschillen onder de emigranten begunstigen de toenadering niet onder de Spaanse illegalen. Of er een guerrilla bestaat in de bergen, is niet eens met stelligheid te bevestigen. Wel komen er
| |
| |
tonelen voor als hier tijdens de Duitse bezetting: overvallen, schietpartijen, zware vonnissen. Het verbod om vrijelijk buiten de eigen provincie te reizen doet denken aan het voortduren van een krijgstoestand. Toch leide men hieruit niet af, dat er een sfeer van burgeroorlog zou bestaan. Vervolgingen zijn er niet zeldzaam, maar de toerist, die niet verplicht is, achtergronden te leren kennen, kan zich zeer vrij bewegen, genieten van veel kleine kunst, van goede toneelstukken, van prachtige balletten, zich vermeien op volle en levendige terrassen, kleine plaatsen bezoeken met veel natuurschoon, en hij ondervindt alleen het ongerief van de transportcrisis. Door gebrek aan wagons namelijk rijden er weinig treinen, twee weken van te voren zijn de reisbiljetten uitverkocht, en nadien nog alleen van opkopers over te nemen, tenzij men beslag kan leggen op de toch nog immer voor overheidspersonen, journalisten, toreros en vriendjes gereserveerde plaatsen.
Over Franco spreekt men niet veel. Economische moeilijkheden, films, stierengevechten en voetbalwedstrijden zijn gewoonlijk onderwerpen van gesprek. De aanhang van de Caudillo wordt geschat op twintig procent. Wie hem verdedigen, zijn (thans niet meer door rode revolutionnairen verontruste) burgers, officieren, en jonge mensen die in de falangistische ideologie zijn opgevoed. De jongeren zijn trots op Spanje, op de nieuwe bouwwerken, op de imponerende herbouwde universiteitsstad, op de grote historie, schilderkunst en literatuur, doen veel aan heldenverering. De ouderen bezitten dit enthousiasme niet, maar zijn blij, dat Franco het land buiten de oorlog heeft gehouden en dat er tenminste geen ‘revolutie’ meer is.
| |
Falangisten en arbeiders
Om de huidige macht van de enige toegelaten partij, de Falange, te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk, zich af te vragen, wat eigenlijk tot de opstand heeft geleid, en welke zijn gevolgen thans blijken te zijn. Generaals en Falange beduiden nu eenmaal niet hetzelfde. Aannemelijk is, dat het leger niet anders wilde, dan de voor-republikeinse toestanden te herstellen en 1931 ongedaan te maken, dus terug te keren naar een half-feodale, half-kapitalistische staat, met veiligheid voor grootgrondbezitters, behoud van de politieke kerkelijke invloed, een stevige positie voor de gedeeltelijk met het buitenlandse kapitaal verbonden bougeoisie. Wat men wilde likwideren was niet een vorm van bolsjewisme - bij de verkiezingen
| |
| |
van Februari 1936 immers behaalden de communisten slechts vijftien zetels der uit 473 leden bestaande Cortes - doch de modern-kapitalistische republiek met haar krachtige en meesprekende arbeidersklasse. Is dat ideaal bereikt? Men krijgt soms de indruk, dat Franco's zegepraal een Pyrrhus-overwinning is. Want - men weet het uit het Duitse voorbeeld - de moderne dictatuur kan zich niet meer veroorloven, verklaard anti-sociaal te zijn. Anti-sociaal is het wilde, ongeregelde kapitalisme dat zich thans in Spanje ontwikkelt, omdat de voorgenomen distributie is mislukt, de zwarte handel tot vrije handel is geworden, waardoor de prijzen vijf maal zo hoog zijn als voor de oorlog en men nog slechts kleine hoeveelheden olijfolie, brood, bonen, bevroren vlees enz. tegen de oude prijzen gerantsoeneerd verkoopt. Daarbuiten is in de vrije handel alles in grote verscheidenheid te verkrijgen. Maar de lonen zijn, met kinder- en duurtetoeslag, misschien verdubbeld, meer niet. Bij een gemiddeld loon van vijftig gulden per week - er zijn er dus veel lager en veel hoger - noteert men de volgende vrije prijzen: aardappelen f 1,20, witbrood van 5 tot 12 gulden, vlees 5 tot 10 gulden, bonen 1 gulden, (alles per kilo) een costuum 100-200 gld., overhemden 12-20 gld. enz.
Het leven in restaurants en café's valt nog mee. Hoewel men voor normale consumpties (bier, koffie, gebak enz.) behalve in echte volkszaken gauw zestig cent betaalt, kan men in tweede klasse hotels redelijk in pension zijn voor een gulden of vijftien per dag en persoon. Maar de huren van nieuwe woningen zijn onbetaalbaar, want ‘zwart’, en na de oorlogsverwoestingen is de huisvesting in de oude verblijven nog slechter dan voorheen. Naast alle steden zijn bezig ‘bidonvilles’ te verrijzen, keetjes van hout, leem en blik.
Welnu, het merkwaardige verschijnsel is niet te loochenen, dat de enige organisatie, welke het opneemt voor het proletariaat... de Falange is. Zij heeft Duitse nationaal-socialistische invloeden het meest ondergaan, geleerd dat sociale politiek voor de moderne dictatuur onontbeerlijk is, zij is weinig clericaal en anti-monarchistisch. Maar bovenal: zij heeft de arbeidersklasse nodig als basis voor haar politiek, omdat noch de kerk, noch het leger, noch de bourgeoisie (die haar bemoeizucht haat) aan de Falange een andere grondslag gunnen. Dus doet de Falange wanhopige, zij het tot heden weinig succesrijke pogingen, de arbeidersklasse te winnen. Zij laat ‘re- | |
| |
clamewoningen’ bouwen, heeft een systeem van sociale verzekeringen afgedwongen (welker doeltreffendheid gering is, doordat de uitkeringen in officiële geldswaarde geschieden, enige malen te laag dus om van te leven) zij dringt aan op het verstrekken van voedsel en uitdeling van levensmiddelen in de bedrijven en op loontoeslagen waarmee wel iets is bereikt (al kan een gezin dan toch gemeenlijk nog niet leven van de arbeid van het gezinshoofd alleen, tenzij deze des avonds uren overwerkt) op betaalde vacantie enz.
Dat de bemoeienissen der Falange met de arbeiders niet belangeloos geschieden, is reeds gezegd. Arbeiders en boeren moeten de grondslag vormen, waarop de beweging zich staande kan houden in een stille strijd met het leger, de landadel en de burgerij. Het conflict met deze laatste klasse is overigens, meer dan een oorlog, een guerrilla, waarin de vijanden van vandaag de bondgenoten van morgen zijn. De falangisten namelijk leiden de ‘sindicatos’ die wij eerder ‘corporaties’ zouden noemen, en daarmee hebben zij twee troeven in handen: zij adviseren de ministeries (waarin hun eigen mensen dan wel gewoonlijk het advies tot wet maken) aangaande prijzen, lonen en toewijzingen, en hoewel van deze beschikkingen de werkelijkheid slechts een flauwe schaduw is, geven zij gelegenheid, niet slechts om ingewikkelde operaties in twee prijsklassen (de officiële en de vrije ‘zwarte’) door te voeren, doch ook om toewijzingen te schenken aan personen of lichamen die daarop geen recht hebben. In ruil ontvangen de falangisten dan toch persoonlijke of collectieve beloningen, machtsposities en dergelijke. Ten tweede beschikken zij over de gelden uit de verzekeringskassen, welke zij niet automatisch ter beschikking behoeven te stellen van de staat, doch die zij kunnen uitlenen aan particuliere ondernemers, speculanten, ‘zwarte’ bouwers en dergelijke categorieën. Het resultaat is immer hetzelfde: de falangisten zullen hun positie tegenover de andere klassen en kasten versterken, naarmate zij de arbeiders winnen. En het schijnt, dat achter de coulissen de werkelijke strijd om de macht levendige vormen aanneemt.
| |
Nieuwe industrialisatie
Een der geliefkoosde denkbeelden van Salvador de Madariaga, de liberale Spaanse politicus, is, dat zodra het Spaanse volk het evenwicht zou vinden tussen zijn autoritaire en libertaire strekkingen, die thans - en sinds lang - immer tot uitersten leiden (de dictatuur
| |
| |
is even ‘Spaans’ als het anarchisme) het geschikt zou zijn voor een bloeiende democratie. Hij houdt ervan, in dezen de Spanjaarden te vergelijken met de Slavische volkeren, in het bijzonder met Polen en Russen, bij wie individualistische driften en dictatoriale reacties ook zelden tot op zelftucht gebaseerde democratie hebben geleid. Voor de opvoeding daartoe kan het huidige regiem niets bijdragen, en in zoverre beduidt het een betreurenswaardige onderbreking van een proces, dat de helaas zwakke republiek poogde te bevorderen. Noch zelfdiscipline, noch op verantwoordelijkheidsgevoel berustende vrijheid kunnen nu gedijen. En achter de decors van eenheid en centraal gezag blijven allen botsen tegen allen: in het economische leven vooral is daarom planmatigheid uiterst moeilijk door te voeren. Andere omstandigheden echter hebben toch tot gevolg gehad, dat deze jaren niet geheel verloren zijn. Tijdens de oorlog namelijk heeft Spanje zijn grondstoffen en zuidvruchten zeer duur kunnen verkopen aan beide partijen, en het heeft de opbrengsten benut om de eigen industrialisatie te bevorderen en de aandelen op te kopen van ondernemingen, die in buitenlandse handen waren. In het bedrijfsleven is Spanje minder afhankelijk van het buitenland dan het was. Gedurende de oorlogsjaren belegde het jaarlijks voor twee honderd millioen gulden in nieuwe industrieën, en in 1945 beschikte het voor 250 millioen gulden aan buitenlandse deviezen. De handel richt zich overwegend op Noord- en Zuid-Amerika, nadat Duitsland zijn rol had uitgespeeld. Vooral Duitse patenten, machines en technici stelden echter Spanje in staat, een eigen niet onbelangrijke productie van Dieselmotoren, electrische en chemische producten, locomotieven enz. te verkrijgen. Het kan wel niet anders, of toenemende industrialisatie, de vorming van een modern proletariaat niet slechts in Catalonië en het Baskenland, maar ook elders, zal een Europese ‘ethiek van de
arbeid’ bevorderen. Thans nog (Prof. Rühl heeft het verschijnsel ontleed in zijn ‘Wirtschaftsgeist in Spanien’) wordt arbeidsdiscipline gezien als een niet-noodzakelijk kwaad, dat men kan ontwijken door in de loterij te spelen, schoenen te poetsen, te speculeren, de lijn te trekken, voorzover dit mogelijk is. Het Spaanse katholicisme is in dezen de tegenhanger van het Calvinisme met zijn eerbied voor arbeid, die tot welstand leidt, en met zijn afkeer van het ‘gokken’, al is dan ook de officiële handel van dit laatste weer niet afkerig. Burgerlijk Calvinistisch zal het
| |
| |
Spaanse volk nu wel niet spoedig worden, maar de groeiende industrie kan niettemin het guerrillaelement in het economische leven verzwakken.
Zo is het ook mogelijk, dat het huidige centralisme, dat zo zeer in strijd is met het oeroude separatisme van Catalanen, Basken, Galiciërs, Andalusiërs enz., toch de nationale eenheid ietwat doet toenemen. Maar dan moeten verstandiger lieden dan verwaten Castillianen pogen, de verschillende regionale aspiraties te verzoenen. Men weet, dat Unamuno, hoewel terechtgekomen in het kamp van Franco, kort voor zijn dood in ongenade viel, omdat hij de rechten van Basken en Catalanen bepleitte. Wie weet echter, of uit het ongeluk van heden toch niet iets goeds geboren wordt, ook op dit terrein.
| |
Nationale zelfgenoegzaamheid
Tenslotte enkele woorden over de buitenlandse politiek. Dat Franco aanvankelijk heeft gespeeld op de kaart van een Duits-Italiaanse overwinning is onloochenbaar. Evenzeer, dat hij deze periode thans luidruchtig verloochent. Zelfs een zo pro-Italiaanse en eens met de Duitsers coquetterende diplomaat als Serrano Suñer - die door Franco aan kant werd gezet, toen deze omzwaaide naar de geallieerden - poogt nu in zijn reeds genoemd boek te betogen, dat Spanje even neutraal is geweest als Zwitserland en Zweden, en dat het door zijn neutraliteit onschatbare diensten heeft bewezen aan de geallieerden. Dat het, ingekneld tussen Hendaye (de Duitsers) en Gibraltar (de Britten) ‘moeizaam moest manoeuvreren’ (het woord is van Mussolini) kan het volgens de huidige regeerders niet zwaar worden aangerekend. Dat de falangisten gevluchte S.S.-ers doen onderduiken in Spanje - men denke aan de Belg Degrelle- behoeft Madrid niet te weten. Feit is intussen, dat Franco, die handig laveert in de binnenlandse politiek, een even groot opportunist is in de buitenlandse. Hij behoort met enige reserves tot het ‘westelijke blok’, verleent faciliteiten aan Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen, respecteert buitenlandse belangen, al hebben die niet meer de macht van voorheen, en is een betrouwbare anti-Russische wachter aan de poort van de Middellandse zee. Eigenlijk moet het hem teleurstellen, dat deze politiek nog niet meer vruchten heeft afgeworpen, want bij alle verdelingen binnen het kader van de UNRRA. de voedseltoewijzingen, de credietverlening, het plan Marshall enz.
| |
| |
heeft hij achter het net gevist, en zonder aankopen van overschotten, vooral op de Argentijnse markt, ware de toestand in Spanje nog slechter dan hij is. Wat Franco desondanks heeft gered, is... zijn regiem. Dat buitenlandse krachten het omver werpen moet onwaarschijnlijk worden geacht.
Even onwaarschijnlijk is het, dat het huidige Spanje een ‘gevaar voor de vrede’ zou zijn. Zijn leger is er een van de tweede of derde rang, zijn industrie onvoldoende voor imperialistische avonturen, en uit niets blijkt dat Falangisten of Franquisten ook maar een ogenblik aan zulk iets waanzinnigs zouden denken. Veeleer isoleert men zich van Europa om zich naar de ‘hispanidad’ te wenden, naar Midden- en Zuid-Amerika, waarmee de commerciële en culturele betrekkingen veel nauwer zijn dan men gewoonlijk vermoedt. Zij, die zoals Unamuno en Ganivet voor een halve eeuw hun strijd begonnen tegen het ‘europeizeren’ van Spanje, krijgen wellicht hun grootste kans. Maar de formule van Ganivet was: geen kolonisatie, geen expansie, veeleer ‘concentratie binnen het eigen grondgebied’ niet in het minst om ‘eigen geestelijke waarden’ te ontwikkelen. Zulk een nationaal narcisme past zeer wel bij de nieuwe stijl, welke een einde wil maken aan het kwaad-spreken over Spanje door Spanjaarden, aan de zelfverscheuring en zelfontleding, en die eerder tot verheerlijking van ‘la raza’ (een woord dat niet de betekenis heeft van het Duitse ‘Rasse’) zal leiden. In die zin vormen de Pyreneeën nog immer een grens van Europa, en de bekende woorden, welke Ganivet gaarne toepast op het Spanje van na 1898 (toen het zijn laatste koloniën in Amerika en Azie verloor) vinden onverwachte weerklank: ‘Noli foras ire. In interiore Hispaniae habitat veritas’.
|
|