| |
| |
| |
J.J. Poelhekke
De Vrede van Munster
De Vrede van Mónster, gesloten in 1648, kan weliswaar in mnemotechniese faciliteiten niet wedijveren met de slag bij Nieuwpoort, maar hij is ons niettemin uit de kindsheid van onze schoolboekjes bijgebleven als een zo gepatenteerd-vooraanstaande gebeurtenis uit onze geschiedenis, dat het op het eerste gezicht gemakkelijk genoeg lijkt hem op de meest eerzame wijze te herdenken.
Tot men op een gegeven ogenblik op het onzalige idee komt nader te gaan onderzoeken hoe dan wel deze vrede eerst door de contracterende partijen in de geest werd ontworpen en daarna omgezet in een historiese gebeurlikheid.
Is men eenmaal hieraan toe, dan blijkt namelik het vertrouwde beeld aanmerkelik gecompliceerder te zijn, dan wij dachten. Wat dit betreft hadden bijvoorbeeld onze voorouders van een eeuw geleden het heel wat gemakkeliker dan wij thans. Immers, al was er dan ook een nog zo vervaarlijk liberalisme gaande, in de jaren volgens op 1848 kon men nog met een gerust geweten, een ieder volgend zijn eigen variaties voortborduren op het geijkte thema van de Vrede van Munster als uiteindelijke overwinning op gewetensdwang en obscurantisme behaald door de krachten van vooruitgang en vrijheid, belichaamd in een Nederland dat immers onomwonden gold als ‘protestantse natie’.
Dat dit beeld inmiddels heel wat gecompliceerder is geworden, zal wel niemand loochenen. Met alle oprechte erkenning immers van de grote ethiese waarden in het Nederlandse protestantisme, is het niet zeer wel doenlik het thans nog als identiek te beschouwen met de Nederlandse of zelfs maar de Noord-Nederlandse volksaard. Reeds het feit dat wij niet kunnen nalaten dit laatste onderscheid te maken is een alleszins duidelijke aanwijzing hoe ons geschiedbeeld zich heeft verdiept sedert 1848 of, zo men wil, sedert het op kleinere schaal rumoerige 1748 dan wel, waarom ten slotte niet? sedert het fatidieke 1648 zelf.
Immers men kan een aanhanger zijn van de groot-Nederlandse richting in onze geschiedschrijving, dan wel haar hartgrondig verfoeien of met een beminnelike argeloosheid kans zien de zaak
| |
| |
eenvoudig open te laten, het feit blijft bestaan dat men anno 1948 geen gebeurtenis uit onze vaderlandse geschiedenis tot haar recht kan doen komen zonder zich af te vragen welke plaats zij inneemt in de geschiedenis der Nederlanden. Met andere woorden wij zien ons genoodzaakt de Vrede van Munster ook in een licht te plaatsen waarin hij een helaas wel zeer pover figuur maakt. Een geraffineerd samenspel van religieuze zowel als politieke redenen, oorzaken en aanleidingen had er nu eenmaal toe geleid dat het Zuiden zomin als het Noorden warm te krijgen was voor een herstel van het fameuze aantal zeventien der oude Nederlandse provinciën; enig welbewust verwijt treft de heren bestierderen van het Noord-Nederlandse gemenebest hier dus nauwelijks. Iets anders is echter de manier waarop zij, wèl zeer bewust, - erkennende namelik dat dat het in strijd was ‘met Godt en de natuyre’ - de welvaart van het Zuiden naar best vermogen trachtten te nekken, waar dan nog bij komt de zonderlinge inconsequentie die zij aan de dag legden door het noordelik deel van het Hertogdom Brabant - n.b. het eerste in rang van de zeventien gewesten - wel te willen incorperen binnen hun grenzen, maar zonder het deelachtig te doen worden in enige van de fameuze vrijheden die dan bij het Munsters tractaat hun bekroning heten te hebben gevonden.
Met dat al is en blijft onze Vrede van Munster een gebeurtenis van doorslaggevend belang voor het door de Heren Staten geregeerde gemenebest, waarvan wij thans de voortzetting beleven in het Koninkrijk der Nederlanden. Dit belang is echter uitsluitend gelegen in het symboliese, het ‘mijlpaal-achtige’ karakter van het plechtig gebeuren te Munster en niet in enige diplomatieke overwinning die juist dan en juist daar door onze voorouders zou zijn behaald op hun oude erfvijanden. Immers het tractaat van 1648 was eigenlik niet meer dan de bekroning van dat van 1609, zij het dan dat het nog aanmerkelijk gunstiger was voor onze Republiek aangezien het verloop van de in 1621 door Olivares hervatte ‘quijoteske’ oorlog - het woord is van de grote en veelzijdige Spanjaard Marañón - deze laatste nog veel onmiskenbaarder dan toenmaals in het voordeel had geplaatst tegenover de kleinzoon van haar afgezworen heerser.
Hoewel wij op de kop af twee jaar zien verlopen tussen de aankomst van de achtkoppige Staatse bezending te Munster en de onder- | |
| |
tekening van hun vrede met de heren Spaansen, was dan ook het eigenlik gezegde tractaat in weinige weken gereed. Voor de Spanjaarden was er op dat tijdstip alles aan gelegen met de voormalige rebellen van hun koning tot een vergelijk te komen, zo mogelik zelfs hen over te halen tot een bondgenootschap. De fiere monarchie der Habsburgers op het Schiereiland was allerdeerlikst in het nauw gedreven. Thuis in het eigen land was in het westen Portugal, in het Oosten Catalonië in volle opstand en overal elders de - sedert 1635 openlike - Franse vijand winnende op alle fronten. Voor Philips IV en zijn logge regeermachine betekende het dan ook een van de zeer weinige lichtpunten in het duistere verschiet dat ook in de Republiek der gewezen rebellen aan de Noordzee een steeds groeiend aantal van politiek mondigen de gestadig toenemende macht en glorie van hun Franse bondgenoten even beangstigend begon te vinden als de Spanjaarden zelf.
Zo zien wij het dan ook gebeuren dat de vertegenwoordigers van de Katholieke Koning, met een werkelijik verbazingwekkende goedgeefsheid, het ene punt na het andere, letterlik alles afstaan wat de Heren Staten werkelik begeerden en door hun ambassadeurs lieten opeisen. Het enige pertinente neen dat zij lieten horen betrof ‘slechts’ een beginselquaestie. Opgestookt dan wel omgekocht door de Fransen wisten namelik de geestdrijvers in de Republiek aanvankelijk door te zetten dat geen genoegen zou worden genomen met de door de Spanjaarden aangeboden afstand van de Meierij met alle rechten die de koning er bezat of zelfs maar zou kunnen worden geacht te bezitten, maar dat bovendien nog explicietelik afstand moest worden geëist van de souvereiniteit ‘in het geestelike’ die natuurlik volgens de katholieke leer door geen enkele koning ter wereld wordt bezeten of uitgeoefend.
In feite ging het er voor de Spanjaarden dus om de Republiek zover te krijgen, dat zij vrede beliefde te sluiten op haar eigen voorwaarden. En hiervoor had onze Hollandse bruid heus niet behoeven te wachten op ‘Munster’. Integendeel, de Spanjaarden zouden niets liever hebben gewild dan de zaken zo te schikken dat zij niet hun Franse en hun Nederlandse vijanden, die hun reeds een oorlog op twee fronten hadden opgedrongen, ook nog gezamenlik aan de groene tafels tegenover zich zouden ontmoeten. Reeds jaren lang hadden zij dan ook in een vrijwel onaf- | |
| |
gebroken reeks van polsings-manoeuvres aan hun gewezen rebellen de meest verleidelike aanbiedingen gedaan en men kan, naar het ons wil voorkomen, veilig de stelling verdedigen dat onze voorouders op even gunstige voorwaarden met hun erfvijanden hadden kunnen afrekenen in Brussel, in Roosendaal of zelf op hun eigen Binnenhof, als te Munster.
Dat dit niettemin geschiedde op het luisterrijke congres dat zijn naam ontleent aan laatstgenoemde stad, blijkt achteraf van doorslaggevend belang te zijn geweest voor de plaats van ons lieve vaderland in de 17de-eeuwse zon. Al hun onderlinge gekibbel ten spijt wisten namelik deszelfs vroede bestierderen met lofwaardige tact de gelegenheid te baat te nemen om ten overstaan van de gehele internationale samenleving het bewijs te leveren van hun rijpheid als grote mogendheid, waarbij dan tevens nog bleek dat er in het Europa van die dagen hoegenaamd niets kon worden geregeld zolang de Heren Staten beliefden te volharden in een houding van afzijdigheid die ongeveer gelijk stond met sabotage. Men heeft ten minste moeite een ander woord te vinden dat even afdoende het subtiele diplomatieke spel samenvat, waarmede onze krakelende voorouders ten slotte zowel de Spaanse vijand als ook de op dit punt minstens even onwillige Franse bondgenoot dwongen hun middenin een zo legitimisties-ceremoniële eeuw als de 17de de plaats in te ruimen, die de tot dusverre algemeen als een soort parvenus beschouwde beheerders van het indrukwekkende handelsimperium nu eenmaal vonden dat hun toekwam in het wereldbestel. En als het ware ter beloning van dit hun goede gedrag mochten zij dan bovendien nog de voldoening smaken van te aanschouwen hoe hun vertegenwoordigers, toen de hoogwichtige besognes te Munster in een hopeloze impasse geraakt waren, formeel werden aangezocht als bemiddelaars op te treden tussen de grootmachtige kronen van Frankrijk en Spanje, naast of eigenlik zelfs met voorbijgaan van zulke vooraanstaande officiële bemiddelaars als de pauselike nuntius Fabio Chigi - zelf voorbestemd tot de tiara - en de vertegenwoordiger van het door en door deftige Venetië.
Het is een ietwat ironies aandoend idee dat geheel deze nationale apotheose - van de boven-Moerdijkse natie dan welteverstaan - in laatste instantie het resultaat was van de onontwarbare interne spanningen in de Republiek. Hetgeen ons natuurlijk brengt op tal
| |
| |
van kleingeestige motieven die wij veel liever niet dan wel op het tapijt zouden willen zien tentoongespreid.
Daar zijn bijvoorbeeld aan de ene kant de vele angsten om de geldbuidel van de financieel inderdaad nogal benarde provincie Holland, wier gedegen oligarchen bovendien nog, koste wat het kost, wensten te voorkomen dat Antwerpen binnen de grenzen zou komen te liggen. Het feit dat - steeds exclusief boven-Moerdijks gedacht dus - deze richting, wier exponent Adriaan Pauw dan ook de eigenlike maker van de vrede was, achteraf blijkt het practiese gezond verstand te hebben vertegenwoordigd, mag ons niet doen voorbijzien dat ook haar beweegredenen lang niet allemaal achttien-karaats waren.
Aan de andere kant vinden wij in de eerste plaats het politiek gemanoeuvreer van Frederik Hendrik. Althans tot de zomer van 1646, toen hij plotseling overstag ging en, reeds in zijn laatste levensjaar, energiek begon te ijveren voor de vrede die hij tot dusverre met hand en tand had tegengewerkt. Deze bekering geschiedde kennelik onder invloed van zijn vrouw Amalia van Solms die zich ook na zijn dood deed gelden als een van de meest actieve voorvechters van het grote werk. Zowel Prins als Prinses echter lieten zich in al hun doen en laten uitsluitend leiden door hun eigen dynastieke belangen zoals zij die op ieder gegeven ogenblik inzagen. Verder vinden wij dan, mèt Frederik Hendrik tot zijn omzwenking, daarna in feite tégen hem tal van krachten werkzaam, die alom in den lande tegen de vrede ageerden, en voor wie belang stelt in de geschiedenis van de eenheid die men wel pleegt aan te duiden als het Nederlandse volk, is het in hoge mate boeiend deze krachten gade te slaan. Slechts is het uiterst moeilik, zoal niet ondoenlik, er zich een klare voorstelling van te vormen, want het beeld is nu zoals toen overwoekerd door talloze, in wezen eigenlik bijkomstige motieven, die zich echter niet zelden dermate op de voorgrond dringen, dat zij de waarlik doorslaggevende krachten dreigen te verstikken.
Daar was bijvoorbeeld het officieel als handelsbelang aangekondigde maar in wezen nauwverholen piratenbedrijf van de West-Indiese Compagnie. waarvan het aandelen-kapitaal, veel meer dan dat van haar oostelike zuster, her en der verspreid was onder tal van kleine luyden en wel met name in het vrome Zeeland,
| |
| |
waarvandaan wij dan ook een stortvloed van pamphletten te lezen krijgen, die God en de Mammon op een wel zeer zonderlinge wijze combineren. Ten slotte kon deze groep van belangen dan ook slechts worden bevredigd ten koste van een voortzetting van het overzese krijgsbedrijf tegen het kort te voren herrezen Portugal dat toch waarlik nooit een Alva op deze goede landen had losgelaten. Hierbij kwam dan nog dat vele van de lieden die deze door de bijbel als onverzoenlik gekenmerkte tegenstellingen in een zo luidruchtige harmonie wisten samen te brengen, waren omgekocht door het Franse goud, waarmee Mazarin in die dagen waarlik niet zuinig omsprong, als het erom ging onze Republiek in het door hem gewenste gareel te houden. Hetgeen natuurlijk niet wegneemt, dat ook de Spanjaarden, hoe uitgeput en berooid zij dan ook mochten zijn, hier te lande een verre van onaanzienlik aantal handpalmen smeerden.
Zoveel is echter wel duidelik, dat het betrekkelik succes van al dergelike machinatiën slechts hierdoor werd mogelik gemaakt, dat er binnen de Zeven Provinciën een sterke stroming bestond van lieden die volkomen te goeder trouw de gedachte aan een vrede met de Spaanse erfvijand verfoeiden als een ijselike nieuwlichterij of zelfs als een weergaloze abominatie.
Wanneer wij de wederwaardigheden van de Munsterse vredehandel bestuderen, dan worden wij door weinig dingen zo zeer getroffen, als door het overwegende belang dat alom in Europa werd gehecht aan de publieke opinie in onze Republiek, waar immers zoals de Portugese ambassadeur Sousa Coutinho het uitdrukt - die hier echter slechts de communis opinio van al zijn collega's vertolkt - zelfs ‘schippers en karredrijvers’ mede het politiek beleid bedisselen. Onze vaderlandse geschiedschrijving is steeds dermate bezorgd geweest ons te behoeden voor de fout ons 17de-eeuwse staatsbestel te beschouwen als een ‘democratie’ in moderne zin, dat het zo langzamerhand zijn nut zou kunnen hebben juist eens wèl de aandacht te vestigen op deze, door de absolutisties geregeerde tijdgenoten als zo hoogst uitzonderlik beschouwde karaktertrek van de Noord-Nederlandse samenleving in haar gouden Eeuw.
Dit respect dan voor de opinie der goegemeente in de Republiek had in casu tot gevolg dat het land in de laatste jaren vóór de Vrede van Munster werd omgetoverd in een slagveld, waar de Spaanse
| |
| |
en de Franse propaganda elkander op leven en dood bestookten, beide dan natuurlijk aangemoedigd door de met hart dan wel hoofd sympathiserenden in het binnenland.
De argumenten van de Spaanse dus, globaal gezegd, door Holland gesteunde partij behoeven wij hier niet te herhalen. Zij waren het ten slotte die wonnen, en zij bepaalden dus voor alle komende geslachten van schoolboekjes-consumenten de gangbare visie op de Vrede van Munster. Herinneren wij ons slechts dat ook zij allerminst vrij waren van bijbedoelingen. Voorts moeten wij ons natuurlik hoeden bij het reconstrueren van de ‘Hollandse’ oorlogsmoeilijkheid het soort van overwegingen in het geding te brengen, die ons thans als vanzelfsprekend zouden voorkomen. Enig gevoel bijvoorbeeld zoals ‘dat de jongens naar huis moeten komen en niet langer hun leven wagen’ vermogen wij in dit tijdperk van huur- en beroepslegers nauweliks te ontwaren. Integendeel, wanneer in een van de vele pamphletten een lid van de gewapende macht sprekend wordt ingevoerd, dan is het steeds om moord en brand te schreeuwen dat hij en zijn kornuiten door de vrede werkloos dreigen te worden gemaakt.
Wat ons hier dus voornamelik interesseert, zijn de gevoelens van de minderheid. Denkend in 20ste-eeuwse vormen zou men op het eerste gezicht geneigd zijn ze te splitsen in religieuze en wat wij dan wel plegen te noemen zuiver politieke. Immers, het was vrijwel uitsluitend de extreem-Calvinistiese richting - zij het dan opgestookt door een Italiaanse cardinaal die Frankrijk regeerde - welke zich hier roerde en deed gelden. Wanneer wij evenwel trachten iets dieper door te dringen in het wezen van de zaak, dan blijkt, zoals wel vaker in ons nationaal bestel, dat de twee onmogelik te scheiden zijn.
In het besef van onze Nederlandse Calvinisten dan - dus nogmaals van de waarlik bona fide overtuigden, wier getalsterkte de lucratieve intrigues van de hoge heren mogelik maakte - schijnt de nationale vrijheidsoorlog tegen Spanje een dermate essentieel element te zijn geweest, dat het gehele bestel van het lieve vaderland ermee stond of viel. Het had weinig of geen zin hun aan te tonen dat Spanje geen gevaar meer opleverde. Frankrijk daarentegen wel, en zelfs een meer en meer dreigend gevaar naar gelang de oorlog voortduurde; voor deze lieden was nu eenmaal het begrip van burger- | |
| |
schap der Nederlandse Republiek zo ongeveer identiek met dat van kampioen der ware hervormde leer tegen het paapse Spanje en deszelfs Katholieke Koning.
Onafscheidelik hiermee verbonden was de overtuiging dat de Unie van Utrecht - die dan toch ook inderdaad was gesloten als een of- en defensief verbond in een benarde strijd om het naakte bestaan - met het sluiten van de vrede tot de ondergang gedoemd was. Dit lijkt een van de momenten in de geschiedenis, waar het moeilijk is zich niet te laten misleiden door de wetenschap hoe het afliep. Zijn wij niet al te zeer geneigd onze dierbare Unie van Utrecht te beschouwen als een substituut-constitutie van ons vaderland tot dit via de Franse narigheden werd omgezet in het huidige Koninkrijk? De generatie van omstreeks 1650 echter was zich het noodhulp-karakter van het edele getimmerte nog maar al te wel bewust! En dit geldt niet slechts voor onze voorouders zelve, ook het buitenland huldigde op dit punt een onomwonden scepticisme en de verwachting dat de troebelen van het bestand zich na de vrede in nog veel ernstiger, ditmaal wellicht fatale vorm zullen herhalen, is dan ook een standaard-thema in de correspondentie van vrijwel alle diplomaten van het tijdperk.
Vandaar dan ook dat wij, zowel in de periode vóórdat de vroeden van het Binnenhof er eindelik toe overgingen de Staatse bezending naar het gevaarlike Munster te laten vertrekken, als ook tijdens de schier eindeloze discussies waartoe het verloop der onderhandelingen aanleiding gaf, steeds weer de beroemde drieledigheid op het tapijt gebracht zien, die geheel dit tijdvak van onze geschiedenis beheerst, te weten: Unie, Religie en Militie. Te pas en naar het ons voorkomt te onpas, maar in ieder geval tot vervelens toe wordt erover gedelibereerd en gemarchandeerd. Met name dan natuurlik door de Zeeuwen (en de Utrechtenaren) die de vrede wilden belemmeren maar het is opvallend hoe bijvoorbeeld ook de Hollanders, die dit spel van obstructie zeer wel doorzagen, in geen van hun vele tegenzetten de beginselen zelf van de sacrosancte trits durfden aantasten. En trouwens: obstructie kan men slechts voeren met een middel dat uit anderen hoofde enige deugdelikheid bezit!
De jaren van de Munsterse vredehandel betekenen dus een ware crisis van het Noord-Nederlandse staatsbestel. Vandaar dat wij ook eigenlik niet de indruk krijgen dat het sluiten, bezweren of af- | |
| |
kondigen van de vrede, hoe plechtig een gebeuren dan ook, definitief een tijdperk afsluit. Dit geschiedt eerst twee jaar later bij het overlijden van stadhouder Willem II die immers zijn korte ‘regering’ vrijwel uitsluitend gebruikte om het te Munster bereikte resultaat weer op losse schroeven te zetten en onze Republiek opnieuw aan de zijde van Frankrijk in de oorlog te drijven. En wie zal zeggen of het hem niet nog gelukt zou zijn, had niet de dood op brusque wijze al zijn eerzuchtige plannen in duigen doen vallen? En ziet, juist dan, bij de aanvang van het meest glorierijk ‘Hollandse’ tijdperk uit onze hele geschiedenis, terwijl Jan de Witt zogezegd reeds op de stoep staat, zien wij het gebeuren dat Unie, Religie en Militie, die zo trouw hun dienst hadden verricht als strijdleuze tegen het Hollandse particularisme, door de Grote Vergadering van 1651 op de meest plechtstatige wijze worden bevestigd.
Het verdere verloop kennen wij allen. Om achteraan te beginnen: de militie was en bleef het stiefkind, zoals de nabije toekomst maar al te onmiskenbaar zou uitwijzen. De Religie, althans in de zin waarin de bezorgde vroeden en onvroeden van 1646-'47 haar verstonden, bleek achteraf toch geen conditio sine qua non te zijn voor het bestaan van een vrij Noord-Nederlands gemenebest.
En de Unie! Was zij niet voorbestemd nog anderhalve eeuw lang, ‘met vallen, zo Gij weet en opstaan, lieve Heer’, haar steeds veger wordende existentie te rekken tot haar eindelik het lot bekroop van te worden omgezet in iets hechters?
Alle sombere prognosen ten spijt, die de tegenstanders van de vrede kwelden, bleek dus het lieve vaderland bekwaam tot een normaal bestaan als een gewoon land onder andere gewone landen en niet slechts als geconcretiseerde vijandschap tegen Spanje en deszelfs koning. Dat echter deze mogelikheid in dat kritieke tijdsgewricht met zoveel kracht van redenen kon worden betwijfeld, is en blijft een boeiend iets in onze geschiedenis.
|
|