De Nieuwe Stem. Jaargang 3
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.C.M. Kruisinga
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehele linie ondervindt tengevolge van het emotionele karakter der meest opvallende ‘occulte’ verschijnselen, en van het gemis aan critische zin van ons allen juist op het ogenblik dat die verschijnselen (of wat er in onze ogen voor doorgaat) zich een enkele maal in ons leven voordoen. Het terrein is zoals men weet zeer uitgebreid, en omvat zo uiteenlopende verschijnselen als vogeltrek en verschijningen van gestorvenen, droomvoorspellingen en wichelroede-experimenten, telepathie en het al deze manifestaties doordringende Probleem van de Tijd. Daar dit laatste m.i. het belangrijkste is, en voor de niet-psycholoog tevens schijnbaar het toegankelijkste (al is het natuurlijk niet op te lossen), zal ik mij hier uitsluitend bezighouden met het vraagstuk der proscopische, d.w.z. voorspellende dromen, dat al dadelijk heftige conflicten met de gangbare opvatting van tijd veroorzaakt. Wel schokt het dus de gedachten, maar aanzienlijk minder de emoties. Wel opent het een nogal zonderling en niet volledig interpretabel panorama van de objectieve tijdruimte-wereld buiten onze zintuigelijke voorstellingen, maar het is een panorama van ogenschijnlijke alledaagsheden: men droomt gelukkig niet zo vaak van schokkende gebeurtenissen als wel wordt beweerd. Ten slotte is het schiften van droomnotities naar hun voorspellende inhoud de gemakkelijkste, de minst griezelige, de meest sportieve - dus het krachtigst aan de Westeuropese geest appellerende - en vooral de betrouwbaarste methode om iets te weten te komen van de structuur van de tijd, die ten slotte ook de structuur van de kosmos, en - men zou het haast vergeten - de structuur van de menselijke geest bepaalt. Het droomonderzoek is erg eenvoudig. Hoogstens op den duur wat vermoeiend, hoewel m.i. niet vermoeiender dan bridgen of converseren. Men gaat gewoon slapen en noteert onmiddellijk bij het wakker worden zijn dromen. Vooral onmiddellijk, en vooral in alle détails, want de herinnering daaraan duurt slechts enkele seconden. Na een paar weken oefening krabbelt men de détailbeschrijving in het halfdonker neer terwijl men maatschappelijk en juridisch nog zou worden geacht te slapen. Merkwaardig is het, dat het tot het begin der 20e eeuw heeft geduurd, vóór iemand op de gedachte kwam om eens in droomnotities te zoeken naar proscopische effecten, d.w.z. naar verwantschap met toekomstige gebeurtenissen. Wel een bewijs dat het denkbeeld volkomen in strijd is met het begrip van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
causaliteit waarop de functie van het ‘gezonde verstand’ is gegrondvest. In strijd ook zelfs ogenschijnlijk met de wetenschappelijke logica. Deze onderzoeker - men kan hem naar verkiezing een dwaas, een fantast of een critische geest noemen - was een zekere J.W. Dunne, een Brits vliegtuigbouwer, die zich behalve met such stuff as dreams are made of o.m. ook met staartloze vliegtuigen heeft ingelaten - en deze vliegen ook werkelijk. De resultaten van zijn onderzoek zijn u bekend: het naar hem genoemde ‘Dunne-effect’, dat hij al vrij spoedig in enkele van zijn (zorgvuldig genoteerde) dromen kon constateren, en dat ook inderdaad in ieders dromen met meerdere of mindere zekerheid kan worden aangetoond, wordt door de parapsycholoog in het algemeen gedefinieerd als ‘een fragmentaire congruentie van droomgebeurtenis en toekomstig incident, die voornamelijk op korte termijn optreedt’. De realiteit van het Dunne-effect, de waarschijnlijkheid dus dat er verband, zo al niet strict causaal verband bestaat tussen de droom en het latere voorval, wordt naar mijn mening door een later in Nederland verricht statistisch onderzoek vrij aannemelijk gemaakt. Uitbreiding van het voor statistische contrôle onmiddellijk bruikbare droommateriaal is echter zéér gewenst, en dit geldt niet alleen voor ons land. Wij zijn zelfs andere landen een beetje vóór.
Wanneer men op 3 Maart droomt van een schilderij van de Slag bij Waterloo, die in een museum op zijn kop is gehangen, en men ziet op 4 Maart in de krant een cliché van de herdenking van de Februaristaking op het Waterlooplein ondersteboven geplaatst, dan is dat een Dunne-effect. Wanneer men (om een geval uit mijn eigen notitieserie te nemen) droomt dat men de Britse minister van Buitenlandse Zaken tegenkomt met een Nederlandse marinierspet op zijn hoofd, en men leest een paar dagen later in de krant, dat deze minister (Sir John Simon) in het Parlement heeft verklaard dat het hem wenselijk voorkomt dat er ook Nederlandse mariniers naar het Saargebied worden gestuurd, dan is dat al weer een Dunne-effect. Proscopische effecten zijn, elk voor zich bekeken, allerminst spectaculair - geïsoleerde ‘frappante gevallen’ van uitgekomen voorspellingen betekenen trouwens op zich zelf heel weinig, zoals we later zullen zien - maar wij weten allemaal dat men van gebeurtenissen uit het verleden ook nooit geheel conform de werkelijkheid droomt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en mogen dus congruenties met de toekomst niet aan scherpere criteria onderwerpen. Dunne werkte blijkens zijn publicatiesGa naar voetnoot1) met vrij korte (m.i. te korte) reeksen notities, en heeft de vraag of een bepaalde congruentie van droom en toekomst, beter gezegd een bepaalde verdachte gelijkenis, al of niet aan simpel toeval moet worden toegeschreven, dan ook minder volgens de statistische methode trachten te beantwoorden, dan volgens het trouwens ook meer voor de hand liggende systeem van schatting der toevalskans. Hij maakte m.a.w. een splitsing tussen de gevallen die er ‘nog net als toeval mee door konden’ en de zodanige die op het eerste gezicht dan toch ‘waarachtig al te gek leken’. Droomt men op 1 Mei dat buurman Jan de Vries zijn pols breekt, en bréékt deze De Vries op 2 Mei zijn pols, of, zoals bij het Dunne-effect oogluikend is toegestaan, zijn arm of desnoods zijn sleutelbeen, dan is het ‘al te gek’. Want met behulp van bepaalde formules is de kans te begroten die iemand van de leeftijd en maatschappelijke werkkring van die De Vries loopt om binnen 24 uur een bot te breken, en deze is laten wij zeggen 1 op 1.700.000. Sommige éclatante, en dan ook met zwier gepubliceerde Dunne-effecten doen, afzonderlijk volgens deze huis-, tuin- of keukenmethode beoordeeld, bizonder overtuigend aan, maar men moet niet vergeten dat het toeval in zeer speciale gevallen ook tot wonderlijke praestaties in staat is. Iedere winnaar van de 100.000 is feitelijk een sprekend voorbeeld van de ondeugdelijkheid van een zo simpele beoordeling van afzonderlijke gevallen. Men zie hierin geen critiek op Dunne's pionierswerk. Latere onderzoekers hebben hem slechts kunnen volgen door de bres die hij zeer zeker in onze vooroordelen, en misschien zelfs in onze logica heeft geslagen. Ook is het geen critiek wanneer ik zeg dat hij vlugger is geweest met pogingen tot verklaring dan met een onomstotelijke experimentele bevestiging van het verschijnsel. Want het spreekt bijna vanzelf dat hij na ontdekking van het proscopische effect uit oprechte innerlijke overtuiging van het reële bestaan der toekomst naar een in het wereldbeeld passende verklaring van een mogelijk contact met die toekomst is gaan zoeken, en wel - naar de mathematici verzekeren - in een totaal verkeerde richting. De richting die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een vliegtuigexpert kan worden verwacht: Dunne's ‘serialistische’ universum is een typisch samenklapbaar ‘windtunnelmodel’ van een kosmos op ware, ondoormeetbare en inderdaad kosmische grootte. Wij hebben door astronomie en theoretische physica geleerd, dat wat voor korte tijd opgaat in een kamer of in een sigarenkistje, daarom nog niet geldt voor een niet-euclidische ruimte gedurende billioenen jaren. Aan een verklaring zijn wij nog geenszins toe. Gezien het schaarse materiaal (bij mijn weten één serie van nog geen 1500 droomnotities) nog nauwelijks aan een bevestiging. Weliswaar lopen de kaartproeven van RhineGa naar voetnoot1) in de U.S., die goed beschouwd al millioenen kleine ‘toekomstige incidenten’ omvatten, ongeveer parallel aan de Nederlandse droomstatistiek, maar er bestaan toch verschillen van qualitatieve aard, en tot coördinatie van beide experimenten is men nog niet geraakt. Zoals ik zeide, bestaat het hele materiaal dat tot dusver ter beschikking is gekomen, en reeds in 1937-1940 vrij grondig is onderzocht, slechts uit een gedurende 3 jaren voortgezette serie notities van een volkomen willekeurige dromer, die zich voor de proef beschikbaar had gesteld. De serie telt 1444 afzonderlijke droombeschrijvingen, en vertoonde bij de routine-contrôle, die na resp. 1, 2, 3, 7, 10, 30 en 90 dagen door de nogal sceptische dromer werd uitgevoerdGa naar voetnoot2), 62 gevallen van verwantschap met de toekomst van een zodanig gehalte, dat men ze - om het criterium van oncritische lieden te bezigen - voldoende frappant achtte om niet in de eerste plaats aan toeval, maar liever bijzonder curieus te denken aan iets. Het met deze serie bereikte resultaat zegt mij overigens persoonlijk maar weinig; hoogstens is er een bedenkelijke, d.w.z. stof tot denken gevende, opeenstapeling der effecten of gelijkenissen binnen de eerste 16 uren na de droom. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier volgt de uit de aard der zaak nogal hoekige ‘curve’, die niet verder naar rechts gaat dan de voor de proef als tijdslimiet geldende 90 dagen. PROSCOPISCHE EFFECTEN IN EEN SERIE VAN 1444 DROMEN. Zeer zeker: waren de effecten zuiver toevallig, dan zou het diagram links niet die opvallende top vertonen, maar zouden de zeer verschillende termijnen van verwerkelijking der droomsituaties willekeurig langs de horizontale as verspreid liggen. Het gewone toeval immers heeft in 90 dagen precies 90 keer zoveel kans als in één etmaal, of laten we zeggen als in 16 uren, omdat deze termijn ongeveer de waakperiode omvat. Het Nederlandse onderzoek ging echter verder, en wel uitsluitend om een belangrijke principiële reden. De aannemelijkeheid van het proscopische effect - d.w.z. van de reeds ‘ergens’ bestaande, want waarneembare realiteit der toekomst - staat of valt in de menselijke logica, misschien zelfs in de zuivere rede, met de tegenpraestaties die het normale toeval daartegen in de strijd kan werpen. Ook deze serie droomnotities, met haar onverklaarbare, en toch zo opvallende preferentie voor korte intervallen van verwezenlijking, zou zeer goed een ‘einmalige’, een enkelvoudige speling van het toeval geweest kunnen zijn, zoals bijv. het honderd keer dubbel zes werpen in honderd worpen met twee dobbelstenen. Een volkomen verantwoorde houding tegenover het ‘wonder’ der helderziendheid in dromen, dus - in geval van bevestiging van dat wonder - tegenover de gedetermineerdheid niet alleen, maar tegenover de ten slotte uiterst plausibele, en allerminst bovennatuurlijke aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wezigheid (sub specie aeternitatis) van al het toekomstige - zou men alleen kunnen aannemen door een toetsing van deze toch altijd enkelvoudige en dus niet nader controleerbare reeks van droomverslagen aan de normale praestaties van het toeval. De reeks van al of niet op toeval berustende proscopische effectenGa naar voetnoot1) moet m.a.w. worden vergeleken met een reeks waarin uitsluitend bloot toeval kan optreden. Het verschil tussen ‘proefreeks’ en ‘contrôleserie’ levert dan de gegevens die nodig zijn om de realiteit van proscopische effecten voor al of niet aannemelijk te houden. De dromer van de bewuste proefreeks besloot, ten einde het toeval zo veel, en de hypothetische helderziendheid zo weinig mogelijk kans te geven, om de intervallen tussen droom en toekomstig incident zó te verruimen, dat verwezenlijking op de geprefereerde korte termijn volkomen werd uitgeschakeld. Duidelijker gezegd, gebruikte hij zijn oude notities voor vergelijking met nieuwe toekomstige gebeurtenissen: een droom van 1 Mei 1934 gold in de contrôleserie als een droom van 1 Mei 1937, en aldus werd een interval van 1095 dagen gesuperponeerd op alle intervallen, binnen welke bij het oorspronkelijke experiment een verwantschap tussen droom en incident als Dunne-effect werd beschouwd. Ik moet hier de détails en de technische verwikkelingen buiten beschouwing laten, en kan slechts vermelden dat juist de contrôle, die in opzet zo eenvoudig scheen, legio onvoorziene moeilijkheden opleverde, en dat de valstrikken die de elkander tijdens de contrôle kruisende toevalligheden zowel voor de dromer als voor de onderzoeker bleken te hebben gespannen, soms maar op het nippertje konden worden ontgaan. Na enig hoofdbrekens kregen echter de Nederlandse onderzoekers in elk geval in Juli 1940, kort voordat natuurlijk de hele parapsychologie verboden werd, de beschikking over de gegevens van beide series: de zuiver op toeval berustende ‘fragmentaire congruenties’ van de synthetische contrôlereeks, en de op toeval plus nog wat anders berustende van de experimentele. De contrôleserie werd s.v.v. een overtuigende sof voor de toevalspraestaties. Hiernaast volgt de curve. Dat het aantal van 17 (pseudo-) Dunne effecten in de contrôle- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DE ZUIVER TOEVALLIG ‘UITGEKOMEN’ DROMEN VAN DE KUNSTMATIGE REEKS OF CONTRÔLESERIE. serie geringer is dan de 62 van de echte, is niet van grote betekenis. De dromer van de experimentele reeks beleefde ook wel weken en maanden waarin van analogieën niets bleek. De merkwaardige linker top van de curve, die bij het experiment zo duidelijk getuigde van proscopische effecten met kort interval, is echter in het tweede diagram zodanig gehavend, dat de verspreiding der intervallen ongeveer met de verwachtingen van de waarschijnlijkheidsrekening overeenkomt. Het is vooral dit resultaat van het experiment, dat ik van groot belang acht. De vlakke uitstrooiing is het ijkmerk van het toeval.
Ik heb met dit alles niet willen zeggen dat wij op grond van één of twee, of zelfs van een dozijn waarnemingen als de hier beschrevene verplicht zouden zijn om al onze ‘gevestigde’ begrippen omtrent causaliteit - die trouwens bij de verschillende experts nogal sterk uiteenlopen! - in die zin te herzien, dat zelfs de meest starre causaliteit in onze metaphysica de plaats zou moeten ruimen voor een nog veel planmatiger systeem van boventijdelijke of tijdloze interrelatie van alle tegenwoordige, reeds historische of nog toekomstige gebeurtenissen, wilsuitingen en gedachtensprongen. Noch zou ik zelfs uit een langere reeks van dergelijke observaties - die immers alle nog fouten kunnen bevatten - durven concluderen, dat wij met de (trouwens meer ethische dan mathematische) leer van vrije wil en persoonlijke verantwoordelijkheid nu ook maar ineens moeten afrekenen, en daarvoor de op persoonlijk en maatschappelijk behoud gerichte, in ieder denkend wezen ‘ingebouwde’ en dus teleologische illusie van vrije wil in de plaats moeten stellen. Een vrij onschuldige wijziging overigens van onze ethische Grondwet: het aspect van onze samenleving zou er niet noemenswaard door veranderen... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar indien een uitgebreider onderzoek de resultaten van dit soort experimenten bevestigt - hetgeen evenmin a priori uitgesloten is als volstrekt onvermijdelijk - dan zal er toch met de fundamenten van ons abstracte denken iets moeten gebeuren, moge ook de maatschappelijke, misschien zelfs de religieuze bovenbouw van onze geest grotendeels zijn oude stijl blijven handhaven, en ten hemel pogen te heffen. De enige conclusie die wij reeds nu kunnen trekken uit de bescheiden opzet en de even bescheiden resultaten van soortgelijke goedkope proefnemingen is er een van practische aard: gezien het grote belang dat de wetenschap heeft bij een zo juist mogelijk begrip van de structuur en de manifeste vorm van de tijd, is het onbegrijpelijk dat de strijd pro of contra het bestaan van helderziendheid - hoe weinig ‘helder’ dan ook soms, en hoe weinig frequent - nog steeds zo weinig belangstelling heeft gewekt. Beschouwt men de parapsychologie tóch nog als kinderspel of een tijdpassering voor onevenwichtigen? Of bestaat er in ruimere kringen dan wij vermoeden nog altijd de archaïsche afkeer van pogingen tot ontsluiering van het ‘eeuwig verborgene’, van het ontwijden van mysteriën en het spelen op de drempel van Proserpina? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Litteratuur:
Tegen theosophische publicaties op dit gebied meen ik met evenveel klem te moeten waarschuwen als tegen de werken van P.D. Ouspenski - niet één uitgezonderd. Ze hebben met wetenschap niets uitstaande, al bevatten ze hier en daar brillante gedachten. |
|